ECLI:NL:RBARN:2006:AY8838

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122608
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een aannemer voor onrechtmatige daad door werknemer

In deze zaak vorderde Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. betaling van schadevergoeding van Gebrs. Lukkassen Metselwerk B.V. naar aanleiding van een ongeval waarbij een werknemer van Hurenkamp, Derks, op 27 oktober 1997 een houten regel op zijn hoofd kreeg. Allianz, als aansprakelijkheidsverzekeraar van Draaijer Bouwbedrijf B.V., stelde dat een werknemer van Lukkassen onrechtmatig had gehandeld door de regel van de steiger te laten vallen. Lukkassen betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat er geen sprake was van een onrechtmatige daad, maar van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat Allianz de bewijslast droeg voor de toedracht van het ongeval en dat Lukkassen mogelijk aansprakelijk was op grond van artikel 6:170 BW, dat werkgevers aansprakelijk stelt voor onrechtmatige daden van hun werknemers. De rechtbank verwierp ook het verweer van Lukkassen dat de aansprakelijkheid bij Draaijer lag, omdat Allianz de rechten van Derks had overgenomen via cessie. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere akten, waarbij Allianz en Lukkassen hun stellingen konden aanvullen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de bewijslevering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 122608 / HA ZA 05-114
Vonnis van 19 juli 2006
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEBRS. LUKKASSEN METSELWERK B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A.H.M. van Noort te Den Haag.
Partijen zullen hierna Allianz en Lukkassen genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 20 februari 2006
- de akte na comparitie tevens voorwaardelijke wijziging eis van Allianz
- de antwoord-akte na comparitie van Lukkassen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Allianz is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Draaijer Bouwbedrijf B.V., thans Dijkhof Bouwbedrijf geheten (hierna te noemen: Draaijer).
2.2. In 1997 was Draaijer als hoofdaannemer betrokken bij werkzaamheden aan een woning aan de [adres] Bij de werkzaamheden was als onderaannemer voor het loodgieterswerk betrokken vof Hurenkamp & Ten Hove (hierna te noemen: Hurenkamp). Bij de werkzaamheden waren voor het metselwerk eveneens betrokken werknemers van Lukkassen.
2.3. Een van de werknemers van Hurenkamp, Derks, heeft op 27 oktober 1997, toen hij de woning aan de [adres] verliet, een houten ‘regel’ (lat), van 5 bij 7 bij 150 centimeter op zijn hoofd gekregen.
2.4. Allianz heeft zich als aansprakelijkheidsverzekeraar van Draaijer de regeling van de daaruit voortvloeiende schade van Derks aangetrokken. Bij akte van cessie van 29 april 2000 heeft Derks aan Allianz alle vorderingen welke hij met betrekking tot het voorval van 27 oktober 1997 tegen wie dan ook heeft of zal kunnen doen gelden, aan Allianz verkocht en in eigendom overgedragen.
3. Het geschil
3.1. Allianz vordert van Lukkassen, samengevat, betaling van € 12.090,28 wegens door haar aan Derks en diens werkgever Hurenkamp uitgekeerde schadevergoedingen, vergoeding van alle verdere schade en buitengerechtelijke kosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vergoeding van € 3.571,45 terzake van expertisekosten en vergoeding van € 780,00 terzake van buitengerechtelijke kosten, alles te vermeerderen met wettelijke rente. Tenslotte vordert Allianz dat Lukkassen zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2. Allianz heeft aan haar vorderingen kort samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Een van de werknemers van Lukkassen heeft de regel van de steiger naar beneden laten vallen op het hoofd van Derks en heeft daarmee onrechtmatig jegens Derks gehandeld. Lukkassen is primair op grond van art. 6:170 lid 1 BW en subsidiair op grond van art. 6:171 BW daarvoor jegens Derks aansprakelijk. De daaruit voortvloeiende vorderingen van Derks op Lukkassen zijn aan Allianz gecedeerd. Allianz stelt verder te zijn gesubrogeerd voor zover het de uit het ongeval voortvloeiende schade van Hurenkamp betreft.
3.3. Lukkassen heeft zich tegen de vordering verweerd. Zij heeft allereerst betwist dat een van haar werknemers een regel van een steiger heeft laten vallen. Zij wijst erop dat het haar en haar werknemers onbekend was dat er een ongeval was gebeurd. Zij stelt ook dat zij niet werkt met het soort regel dat het ongeval zou hebben veroorzaakt. Verder stelt zij dat haar werknemers aan Draaijer waren uitgeleend, dat Draaijer de zeggenschap over hen had en dat zij derhalve voor een mogelijke onrechtmatige daad van een van haar werknemers niet aansprakelijk is. Zij beroept zich er voorts op dat het (laten) vallen van een regel niet jegens Derks onrechtmatig is, maar dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Ook beroept zij zich op eigen schuld aan de zijde van Derks omdat deze geen veiligheidshelm droeg en medeschuld aan de zijde van Draaijer omdat deze niet erop heeft toegezien dat Derks een veiligheidshelm zou dragen. Zij betwist tenslotte het bestaan, de toerekenbaarheid en de omvang van de schade. In dat kader stelt zij nog dat Allianz blijkens de cessie-overeenkomst slechts voor een bedrag van € 5.000,00 in de rechten van Derks is getreden, zodat het meerdere niet voor toewijzing vatbaar is. Ter comparitie heeft Lukkassen tenslotte nog gesteld dat art. 6:197 BW aan toewijzing van de vorderingen in de weg staat. Partijen hebben zich beiden bij akte na comparitie nog over dit laatste aspect van de zaak uitgelaten.
3.4. Bij akte na comparitie heeft Allianz de grondslag van haar eis voorwaardelijk aangevuld met art. 6:162 BW. Lukkassen heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal deze aanvulling van de grondslag van de eis zo nodig in de beoordeling betrekken.
4. De beoordeling
Het beroep van Lukkassen op art. 6:197 BW
4.1. Allereerst zal de rechtbank het beroep van Lukkassen op art. 6:197 BW beoordelen.
4.2. Voorzover de vordering van Allianz is gebaseerd op art. 6:170 BW, stuit dit beroep er al op af dat art. 6:197 BW geen betrekking heeft op vorderingen die zijn gegrond op art. 6:170 BW.
4.3. Voorzover de vorderingen van Allianz zijn gebaseerd op art. 6:171 BW geldt het volgende. De vorderingen van Allianz zijn gegrond op cessie van de vorderingen van Derks op Lukkassen en op subrogatie voor wat betreft de schade van Hurenkamp. Art. 6:197 lid 2 BW bepaalt dat rechten uit onder meer art. 6:171 BW niet vatbaar zijn voor subrogatie krachtens art. 284 WvK behoudens voorzover de uitkering door de verzekeraar de aansprakelijkheid van de verzekerde betreft en een ander krachtens deze artikelen mede aansprakelijk was. De Parlementaire Geschiedenis bevat hierover de volgende passage (Parl. Gesch. boek 6, p. 1407):
“(...) Zoals uit het slot van deze bepaling blijkt, is de uitsluiting van subrogatie in de rechten uit de in de aanhef vermelde artikelen niet mede betrokken op het geval dat de uitkering door de verzekeraar plaatsvond ter zake van een aansprakelijkheidsverzekering. In dit geval wordt de aansprakelijkheidsverzekeraar derhalve mede gesubrogeerd in de rechten die de verzekerde wellicht krachtens artikel 6.1.9.8. heeft op een ander die met hem hoofdelijk voor de schade aansprakelijk was. Een ander stelsel zou tot allerlei complicaties bij de toepassing van het onderhavige artikel leiden en ook tot gevolg kunnen hebben dat het bij voorbeeld in de onderlinge verhouding tussen de medeschuldenaren en hun aansprakelijkheidsverzekeraars groot verschil zou gaan maken in welke volgorde zij door de schuldeiser worden aangesproken. (...)”
4.4. Art. 6:197 lid 3 BW bepaalt verder nog dat degene wiens subrogatie door het artikel wordt uitgesloten, de in het tweede lid bedoelde rechten evenmin krachtens cessie kan verkrijgen.
4.5. Aan de voorwaarden voor de uitzondering op art. 6:197 lid 2 BW is in het onderhavige geval voldaan. Kennelijk ervan uitgaande dat haar verzekerde Draaijer jegens Derks aansprakelijk is, heeft Allianz aan Derks en Hurenkamp schadevergoedingen uitgekeerd en daarmee de schade van Draaijer wegens deze aansprakelijkheid vergoed. Allianz baseert haar vordering op Lukkassen op de stelling dat (ook) Lukkassen voor de schade van Derks (mede) aansprakelijk is. Nu de uitzondering op art. 6:197 lid 2 BW zich voordoet, staat deze bepaling niet in de weg aan overgang op Allianz van de vorderingen van Draaijer op Lukkassen krachtens subrogatie op grond van art. 284 WvK. Voor toepasselijkheid van deze uitzondering op art. 6:197 lid 2 BW is niet vereist dat ook het slachtoffer zelf beide partijen aansprakelijk heeft geoordeeld, zoals Lukkassen lijkt te willen betogen. Voldoende is dat de vordering van de verzekeraar is gericht jegens een ander die met de verzekerde hoofdelijk aansprakelijk is.
4.6. Reeds daarom staat art. 6:197 lid 3 BW evenmin in de weg aan de vorderingen van Allianz op grond van de cessie van de vorderingen van Derks op Lukkassen. De rechtbank verwerpt dan ook het op art. 6:197 BW gegronde verweer van Lukkassen.
Toedracht ongeval
4.7. Allianz heeft gesteld dat een werknemer van Lukkassen bij zijn metselwerkzaamheden een balk c.q. regel bij het verwijderen daarvan vanaf een steiger op het hoofd van Derks heeft laten vallen. Lukkassen heeft gemotiveerd betwist dat een werknemer van haar bij het incident betrokken is geweest. Zij stelt dat zij niet met dit soort regels werkt. Zij heeft ook de door Allianz gestelde toedracht betwist. Zij wijst er daarbij op dat er geen rapport is opgemaakt door de arbeidsinspectie, dat aan haar werknemers geen incident bekend is en dat zij pas – veel – later voor de schade aansprakelijk is gesteld. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv draagt Allianz de bewijslast van de door haar gestelde toedracht van het ongeval. De rechtbank zal haar overeenkomstig haar bewijsaanbod tot het bewijs daarvan toelaten, omdat, indien de door Allianz gestelde toedracht komt vast te staan, aanleiding kan bestaan voor het oordeel dat een werknemer van Lukkassen onrechtmatig heeft gehandeld.
4.8. Voorzover Allianz bij akte na comparitie nog heeft willen aanvoeren dat de bewijslast ter zake van de toedracht van het ongeval op grond van de zogenoemde ‘omkeringsregel’ bij Lukkassen rust, overweegt de rechtbank als volgt. Voor toepassing van de omkeringsregel is in dit geval geen plaats, omdat Lukkassen gemotiveerd heeft betwist dat zij een veiligheidsnorm heeft geschonden, c.q. dat een van haar werknemers onrechtmatig heeft gehandeld door een regel te laten vallen. De bewijslast terzake van de toedracht ziet hier dus niet zozeer op het causale verband tussen de schending van de norm en de schade, maar op de normschending zelf.
Ongelukkige samenloop van omstandigheden
4.9. Lukkassen heeft tevens aangevoerd dat zij, ook wanneer men uit gaat van de door Allianz gestelde toedracht van het ongeval, niet aansprakelijk is omdat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Zij heeft daartoe gesteld dat niet valt in te zien waarom het enkele, per ongeluk (laten) vallen van een lat als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Alvorens hierover te beslissen zal de uitkomst van de bewijslevering van Allianz worden afgewacht.
Overeenkomst van onderaanneming of inlening, toepasselijkheid art. 6:170 BW
4.10. Lukkassen heeft zich tegen de vordering verder nog verweerd met de stelling dat geen sprake was van een overeenkomst van onderaanneming tussen Draaijer en haar, maar dat sprake was van inlening. Draaijer heeft derhalve te gelden als materiële werkgever. Draaijer had ook de exclusieve zeggenschap en instructiebevoegdheid ten aanzien van de door de metselaars te verrichten werkzaamheden. Lukkassen wil daarmee aanvoeren, zo begrijpt de rechtbank, dat zij jegens Derks (en Hurenkamp) niet aansprakelijk is, omdat zij niet uit hoofde van haar rechtsbetrekking met haar werknemers zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen (in de zin van art. 6:170 lid 1 BW). Daarop zou ook de vordering van Allianz moeten afstuiten.
4.11. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de beantwoording van de vraag of Lukkassen uit art. 6:170 BW jegens Derks aansprakelijk is, niet beslissend of er sprake is van inlening dan wel van onderaanneming. Uitgangspunt moet zijn dat een werkgever slechts dan van zijn aansprakelijkheid voor zijn ondergeschikten is ontheven, als hij over de gedragingen van de ondergeschikte waarin diens fout was gelegen, ondanks het bestaan van het dienstverband, geen enkele zeggenschap uit hoofde van zijn rechtsbetrekking met deze ondergeschikte meer had (zie HR 13 mei 1988, NJ 1989, 896 en HR 7 jan. 1983, NJ 1984, 607). Beslissend is dus de vraag of Lukkassen nog enige zeggenschap over zijn werknemers heeft behouden. Bij onderaanneming is dit, daarover zijn partijen het eens, zonder meer het geval. In beginsel moet echter ook worden aangenomen dat een metselbedrijf dat haar werknemers uitleent aan (andere) aannemers nog enige zeggenschap behoudt over de wijze waarop die werknemers de hun opgedragen taken vervullen. Niet alleen behoudt de formele werkgever de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende bevoegdheden tot schorsing en ontslag, ook kan hij voor zijn werknemers beslissen op welk moment ze hun werkzaamheden voor derden zullen verrichten. Tenslotte moet zonder andersluidende stellingen worden aangenomen dat het metselbedrijf voor de scholing van haar werknemers, ook op het gebied van veiligheid, verantwoordelijk is. Een en ander zou anders kunnen komen te liggen in het geval van een langdurige uitlening aan slechts één materiële werkgever, maar dat is hier gesteld noch gebleken. Lukkassen heeft geen stellingen aangevoerd die zouden leiden tot de conclusie dat in het onderhavige geval van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Integendeel, Lukkassen heeft ter comparitie aangevoerd, ter betwisting van de toedracht, dat zij niet werkt met het soort regel dat naar beneden zou zijn gevallen. Uit die stelling vloeit voort dat Lukkassen haar metselaars kennelijk ook voor het onderhavige werk voorzag van materialen, hetgeen veeleer duidt op een vorm van zeggenschap over de werkzaamheden van de ondergeschikte. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat Lukkassen niet op grond van art. 6:170 BW in verbinding met art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de onrechtmatige daad die een van haar metselaars jegens Derks heeft gepleegd, zou deze onrechtmatige daad komen vast te staan.
4.12. Lukkassen heeft ook nog gesteld dat, ook als sprake zou zijn van een onderaannemingsovereenkomst, de verantwoordelijkheid voor de veiligheid op de werkplek exclusief op Draaijer als hoofdaannemer rustte. In de onderlinge verhouding tussen Lukkassen en Draaijer moet uitsluitend Draaijer verantwoordelijk worden geacht, en komt Allianz dan ook geen vorderingsrecht toe. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat voorzover Lukkassen al jegens Derks voor diens schade aansprakelijk zou zijn, dit toch Allianz niet kan baten omdat in de onderlinge (regres)verhouding tussen Lukkassen en Draaijer Draaijer voor de schade dient op te komen.
4.13. Voorzover de vordering van Allianz is gebaseerd op de cessie van de vorderingen van Derks op Lukkassen aan haar, gaat dit laatste verweer niet op. Allianz oefent krachtens de cessie immers de rechten van Derks op Lukkassen uit. Lukkassen kan hooguit een regresvordering uit hoofdelijkheid instellen jegens Draaijer.
4.14. Voorzover de vordering van Allianz is gebaseerd op subrogatie (te weten ten aanzien van de aan Hurenkamp betaalde schade) geldt het volgende. De rechtbank begrijpt die stelling aldus dat Allianz is gesubrogeerd in de (regres)rechten van haar verzekerde Draaijer op Lukkassen. Daarbij gaat Allianz er kennelijk van uit dat Draaijer jegens Derks en Hurenkamp voor hun schade aansprakelijk is. Vooralsnog valt immers niet in te zien op welke grond Draaijer een regresrecht op Lukkassen zou toekomen indien zij zelf niet voor de schade aansprakelijk zou zijn. Over de grondslag van de eventuele aansprakelijkheid van Draaijer jegens Derks voor de door het ongeval veroorzaakte schade heeft Allianz echter niets gesteld. De rechtbank zal haar de gelegenheid geven haar stellingen daarover aan te vullen. Daarbij merkt de rechtbank nu alvast op dat indien Draaijer inderdaad jegens Derks aansprakelijk zou zijn, daaruit op grond van art. 6:107a BW ook een aansprakelijkheid jegens de werkgever van Derks volgt. De rechtbank begrijpt de stellingen van Allianz aldus dat de aan Hurenkamp uitgekeerde schadevergoedingen zien op schade als bedoeld in dat wetsartikel.
4.15. Indien zowel Lukkassen als Draaijer jegens Derks aansprakelijk zijn, is er sprake van hoofdelijkheid (art. 6:102 BW). De vordering van Allianz ten aanzien van Hurenkamps schade is dus een regresvordering uit die hoofdelijke aansprakelijkheid. Bij de beoordeling daarvan moet worden betrokken welk deel van de schade in de interne verhouding tussen Draaijer en Lukkassen voor rekening van Draaijer behoort te blijven (zie art. 6:10 lid 1 BW).
4.16. Voor de interne (regres)verhouding tussen Draaijer en Lukkassen kan van belang zijn hoe de instructiebevoegdheid en zeggenschap ten opzichte van de betrokken metselaar lag, zoals Lukkassen heeft aangevoerd. Voor die onderlinge draagplicht kan eveneens van belang zijn in hoeverre Draaijer zeggenschap had over Derks, met name in verband met het hierna nog te bespreken verweer dat Draaijer medeschuld treft omdat zij er niet op heeft toegezien dat Derks een veiligheidshelm droeg. Partijen hebben zich eigenlijk nog in het geheel niet uitgelaten over de vraag aan de hand van welke maatstaf en welke daarvoor relevante feiten en omstandigheden de onderlinge draagplicht tussen Draaijer en Lukkassen dient te worden bepaald (zie art. 6:102 BW en art. 6:10 BW). De rechtbank zal partijen de gelegenheid geven hun stellingen over de interne draagplicht tussen Draaijer en Lukkassen aan te vullen.
Eigen schuld
4.17. Lukkassen heeft zich er nog op beroepen dat Draaijer medeschuld en Derks eigen schuld heeft aan de gevolgen van het ongeval, omdat Derks geen veiligheidshelm droeg en Draaijer er onvoldoende op heeft toegezien dat hij deze zou dragen.
4.18. De vordering van Derks op Lukkassen is niet gegrond op art. 7:658 BW of een daarmee overeenkomende norm, maar op art. 6:162 in verbinding met art. 6:170 BW (zie HR 17 december 2004, NJ 2006, 147). Dat betekent dat Lukkassen in beginsel tegenover Derks een beroep op art. 6:101 BW kan doen. Lukkassen draagt echter wel de stelplicht en bewijslast te dien aanzien. Lukkassen heeft slechts gesteld dat Derks geen bouwhelm droeg terwijl het bouwplaatsreglement van Draaijer dat wel voorschreef. In het bouwplaatsreglement van Draaijer staat echter bepaald:
“Het gebruik/dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen te weten veiligheidsschoenen/laarzen en veiligheidshelm zijn verplicht. Veiligheidshelmen te dragen in ieder geval wanneer er gevaar van vallende voorwerpen aanwezig is, zoals bij: - draaiende bouwkranen – werken onder of nabij steigers”.
Uit het bouwplaatsreglement volgt derhalve nog niet dat ook Derks een helm moest dragen. De door Allianz gestelde toedracht van het ongeval is immers dat Derks, als werknemer van Hurenkamp, loodgieterswerkzaamheden verrichtte en de regel op zijn hoofd kreeg nadat hij de woning had verlaten en langs de steiger liep. Daaruit vloeit dus niet voort – en Lukkassen stelt dat ook niet – dat Derks onder of nabij de steigers werkte. Uit de door Lukkassen gestelde omstandigheden volgt naar het voorlopig oordeel van de rechtbank nog niet dat Derks eigen schuld treft aan het ongeval omdat hij geen helm droeg. Lukkassen zal echter nog de gelegenheid krijgen haar stellingen te dien aanzien aan te vullen.
De schade
4.19. Lukkassen heeft ook de gevorderde schade betwist. Zij heeft daartoe onder meer gesteld dat Allianz blijkens de cessie-overeenkomst slechts voor een bedrag van € 5.000,00 in de rechten van Derks is getreden. De rechtbank verwerpt dit verweer. De akte van cessie van 29 april 2000, door Allianz als produktie 2 bij dagvaarding overgelegd, is als zodanig niet door Lukkassen betwist. Uit die akte blijkt dat Allianz aan Derks een voorschot van fl. 5.000,00 zal doen nadat zij de akte van cessie heeft terugontvangen van Derks. Blijkens de akte van cessie heeft Derks aan Allianz verkocht en in volle eigendom overgedragen “alle vorderingen welke hij met betrekking tot het bovenbedoelde voorval tegen wie dan ook heeft of zal kunnen doen gelden”. De akte van cessie bevat dus geen beperking ten aanzien van het bedrag waarvoor Allianz in de rechten van Derks is getreden.
4.20. Verder heeft Lukkassen betwist dat de schade van Derks en Hurenkamp aan het ongeval kan worden toegerekend. Zij wijst erop dat er geen (medische) informatie over de causale relatie tussen de gestelde schade en het incident wordt overgelegd. Verder wijst zij erop dat een deugdelijke inkomensvergelijking met en zonder ongeval ontbreekt. Ook ontbreekt informatie over de wijze van berekening van de schade van Hurenkamp. De rechtbank zal Allianz in de gelegenheid stellen haar stellingen over de schade, zo mogelijk met bewijsstukken onderbouwd, aan te vullen. Allianz zal daarbij tevens de gelegenheid hebben bewijs over te leggen ten aanzien van de data waarop de verschillende uitkeringen aan Derks en Hurenkamp zijn gedaan.
4.21. Allianz heeft veroordeling gevorderd van Lukkassen tot betaling van alle verdere schade en buitengerechtelijke kosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Gezien het feit dat het ongeval inmiddels bijna negen jaar geleden heeft plaatsgevonden, komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat een definitieve schaderegeling in het verschiet ligt of al heeft plaatsgevonden, al was het maar omdat inmiddels een (medische) eindtoestand zal zijn bereikt. In dat geval is een verwijzing naar de schadestaatprocedure in de onderhavige procedure niet nodig. De rechtbank verzoekt Allianz dan ook zich uit te laten over de fase waarin het schaderegelingsproces met Derks c.q. Hurenkamp zich thans bevindt, en aan te geven of Derks nog in dienst is van Hurenkamp.
4.22. Samenvattend komt de rechtbank tot de volgende conclusie. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van Allianz ter uitlating over de in rechtsoverweging 4.14, 4.16, 4.20 en 4.21 genoemde punten. Daarna zal Lukkassen de gelegenheid krijgen een akte te nemen, waarbij zij zich tevens zal kunnen uitlaten over de in rechtsoverweging 4.16 en 4.18 genoemde punten. Vervolgens zal de zaak weer voor vonnis komen te staan, bij welk vonnis aan Allianz in beginsel een bewijsopdracht ten aanzien van de toedracht van het ongeval zal worden gegeven. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 16 augustus 2006 voor het nemen van een akte aan de zijde van Allianz ter uitlating als bedoeld in de rechtsoverwegingen 4.14., 4.16., 4.20 en 4.21,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2006.