Registratienummer: AWB 06/1822
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 februari 2006.
Bij besluit van 29 november 2005 heeft het Bureauhoofd Dienstverlening en Beheer Burgerzaken van de gemeente Nijmegen eiser medegedeeld dat hij met ingang van die datum in de gemeentelijke basisadministratie is uitgeschreven naar “adres onbekend”.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar tegen het namens hem genomen besluit van 29 november 2005 ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 augustus 2006. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.J. Vos.
De rechtbank ontleent aan de gedingstukken de volgende feiten. Eiser stond in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Nijmegen ingeschreven als woonachtig op [adres] te [woonplaats].
Bij brief van 21 oktober 2005 heeft verweerder aan de bewoners van voormeld adres bericht dat is vernomen dat eiser niet meer zou wonen op het adres. Vermoedelijk was eiser volgens deze brief verhuisd en was hij vanwege de drukte van de verhuizing vergeten daarvan aangifte te doen. Derhalve werd een onderzoek ingesteld naar het juiste adres van eiser en werd de bewoners van voormeld adres verzocht medewerking aan het onderzoek te verlenen en de daarbij gevoegde vragen te beantwoorden.
Bij brief van 14 november 2005, eveneens gericht aan voormeld adres, heeft verweerder eiser bericht dat zonder resultaat was getracht de juiste adresgegevens van hem te verkrijgen. Verweerder heeft eiser daarbij alsnog in de gelegenheid gesteld zijn verhuizing binnen twee weken door te geven.
Bij besluit van 29 november 2005 is eiser medegedeeld dat op de brief van 14 november 2005 geen reactie was gekomen. Aangezien eiser zijn verhuizing niet had opgegeven en eiser geen zekerheid kon verschaffen over de juistheid van een nieuw adres, werd hij met ingang van 29 november 2005 uitgeschreven naar “adres onbekend”.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire besluit van 29 november 2005 gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder het standpunt ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft gereageerd op de brieven van 21 oktober 2005 en 14 november 2005 en daarmee geen gegevens heeft aangeleverd waaruit blijkt dat hij tot 29 november 2005 op voormeld adres woonde. Daarnaast heeft eiser ter hoorzitting geen verklaring kunnen geven voor het feit dat hij op bovengenoemde brieven niet heeft gereageerd. Volgens verweerder kan derhalve niet worden beoordeeld of de gegevens zoals deze zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie, onjuist zijn.
Eiser kan zich met dit standpunt niet verenigen en voert aan dat hij nog woonachtig is op voormeld adres en niet is verhuisd. Hij staat nergens in Nederland ingeschreven. Ten aanzien van deze stellingen overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA), voorzover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder woonadres: het adres waar betrokkene woont, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten.
Op grond van dit artikel, voorzover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder adres: het woonadres.
Op grond van artikel 47, tweede lid, eerste volzin, van de Wet GBA, draagt, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres.
Artikel 66, eerste lid, van de Wet GBA bepaalt dat de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht is binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder d, van de Wet GBA wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Blijkens paragraaf 6.3 van de Handleiding Uitvoeringsprocedures dient in de situatie dat een persoon in de basisadministratie is ingeschreven op een bepaald adres en vervolgens is vertrokken zonder een nieuw adres op te geven, alvorens een actualisering uit te voeren een gedegen onderzoek te zijn ingesteld naar het feitelijke nieuwe adres van betrokkene. De uitkomst van dit onderzoek kan volgens de Handleiding onder meer zijn dat de persoon een nieuw adres heeft in een andere gemeente in Nederland, of dat de persoon in de gemeente woont maar geen adres of briefadres is vast te stellen, dan wel dat de persoon is vertrokken onbekend waarheen. Bij laatstgenoemde categorie staat in de Handleiding vermeld dat is vastgesteld dat de verblijfplaats van de burger onbekend is en dat de burger volkomen onbereikbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan van een gedegen onderzoek naar het woonadres van eiser niet worden gesproken. Uit de gedingstukken blijkt niet welke concrete feiten en omstandigheden ten grondslag liggen aan verweerders aanname dat eiser verhuisd was en niet meer woonde op voormeld adres en hoe verweerder van een en ander op de hoogte is gekomen. Ter zitting heeft verweerder daarover niet meer duidelijkheid kunnen verschaffen. Ook anderszins blijkt niet van enig onderzoek van verweerder.
Voorts is de enkele omstandigheid dat eiser niet heeft gereageerd op de brieven van 21 oktober 2005 en 14 november 2005 onvoldoende om aan te nemen dat eiser niet meer woonachtig was op voormeld adres. In dit verband wijst de rechtbank er op dat eiser wel op andere correspondentie van verweerder heeft gereageerd, zoals met zijn bezwaarschrift van 15 december 2005 tegen het besluit van 29 november 2005, waarin eiser uitdrukkelijk stelt dat hij weliswaar veel afwezig is, maar nooit is verhuisd. Daarmee is evenmin sprake van een situatie waarin de burger volkomen onbereikbaar is, zoals de Handleiding voorschrijft.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit evenmin kan worden gedragen door verweerders overweging dat eiser ter hoorzitting geen verklaring heeft kunnen geven voor het niet geven van een reactie op de brieven van 21 oktober 2005 en 14 november 2005. Nu, naar ter zitting is gebleken, een verslag van de hoorzitting niet beschikbaar is, kan de rechtbank immers niet vaststellen wat partijen op de hoorzitting hebben verklaard.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het besluit van verweerder om eiser in de gemeentelijke basisadministratie uit te schrijven naar “adres onbekend”, is genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en voorts niet berust op een deugdelijke motivering. Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de gemeente Nijmegen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 141 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Penning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2006.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.