Registratienummer: AWB 05/5267
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 december 2005.
Bij besluit van 8 september 2005 heeft verweerder geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 augustus 2006. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C.M. van de Pol.
Aan de gedingstukken ontleent de rechtbank het volgende. Eiser is met ingang van 21 juli 2004 voor de duur van één jaar in dienst getreden bij [naam werkgever] (hierna: de werkgever) te [plaats] in de functie van haspelmedewerker. De arbeidsovereenkomst is na één jaar van rechtswege verstreken. Aan eiser is geen nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiser werkloos is geworden omdat hij door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW.
Volgens verweerder heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst niet verlengd om de volgende redenen:
- de werkgever is meerdere malen geconfronteerd met loonbeslagen door schuldeisers in verband met eisers schulden, met alle administratieve werkzaamheden voor de werkgever tot gevolg. Direct nadat de werkgever eiser daarop heeft aangesproken, heeft eiser zich twee maal ziek gemeld;
- eiser heeft zich weliswaar tijdig ziek gemeld, maar de Arbo-dienst kon hem niet bereiken. Niet gebleken is dat eiser een ander verblijfadres heeft doorgegeven. Dat de werkgever naar eisers zeggen wist dat hij vaker bij zijn moeder verbleef, is onvoldoende;
- eiser is door zijn werkgever aangesproken op ongeoorloofd telefoongebruik. Eiser wist of had daardoor kunnen begrijpen dat hij zich geen misstappen kon veroorloven ten opzichte van de werkgever.
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan, indien aan een dienstbetrekking een einde komt door het van rechtswege expireren van een overeenkomst voor bepaalde tijd, het intreden van de werkloosheid te wijten zijn aan het toedoen van de werknemer, wanneer het dienstverband zou zijn verlengd indien de werknemer zich niet zou hebben schuldig gemaakt aan handelen of nalaten dat tot die niet-verlenging heeft geleid en dat hem, vanuit oogpunt van toepassing van de WW kan worden aangerekend.
Daarvan is in het onderhavige geval sprake. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Blijkens een door eiser voor akkoord getekende gespreksnotitie heeft de werkgever eiser op 6 oktober 2004 aangesproken op het ongeoorloofd voeren van privé-telefoongesprekken tijdens werktijd. De rechtbank is van oordeel dat eiser, vanwege het feit dat hij werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de werkgever hierin ook reden heeft gezien om de gespreksnotitie in eisers personeelsdossier op te nemen, vanaf dat moment heeft moeten begrijpen dat hij zich in een kwetsbare positie bevond en dat hij zich geen nadere misstappen kon veroorloven.
Desondanks is de werkgever, zoals blijkt uit de gedingstukken, (ook) daarna nog geconfronteerd met loonbeslagen door schuldeisers in verband met eisers privé-schulden. De werkgever heeft vervolgens blijkens de door eiser voor akkoord ondertekende brief van 28 april 2005 afspraken met eiser gemaakt inzake het inhouden van loon in verband met de loonbeslagen. Tot twee maal toe heeft eiser zich, nadat dergelijke afspraken waren gemaakt, ziek gemeld en beide keren is hij blijkens de gedingstukken gedurende een periode van ongeveer anderhalve week niet op zijn werk verschenen. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank aan eiser mogen tegenwerpen. Eiser heeft weliswaar gesteld dat de werkgever de gang van zaken rond zijn financiële moeilijkheden ten onrechte heeft gebruikt als reden voor de ziekmeldingen en dat hij zich nooit zomaar ziek heeft gemeld, doch heeft deze stelling vervolgens niet nader onderbouwd.
Verder acht de rechtbank nog van belang dat eiser blijkens de gedingstukken gedurende zijn ziekteperioden tot drie keer toe niet te bereiken was voor de Arbo-dienst en dat hij volgens de werkgever ook daarop is aangesproken. De stelling van eiser dat zijn moeder had aangegeven dat hij bij haar verbleef in plaats van in zijn eigen woning, vindt vervolgens geen steun in de gedingstukken. De werkgever heeft ook uitdrukkelijk ontkend daarvan op de hoogte te zijn geweest. Voorts strookt eisers stelling niet met de verklaring die hij blijkens het verslag daarvan tijdens de hoorzitting heeft afgelegd, inhoudende dat hij tijdens zijn ziekteperiode in ieder geval een aantal dagen op zijn eigen woonadres heeft doorgebracht.
Ten slotte overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het verslag van 31 augustus 2005 van het gesprek tussen verweerder en de werkgever blijkt dat de werkgever eiser een verlenging van de arbeidsovereenkomst zou hebben aangeboden indien eiser zich aan de afspraken had gehouden. Al het voorgaande in aanmerking genomen heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser door eigen toedoen geen passende arbeid heeft gehouden. Omstandigheden die duiden op verminderde verwijtbaarheid zijn de rechtbank niet gebleken, zodat verweerder ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW gehouden was de uitkering blijvend geheel te weigeren.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.S.M. Bak, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2006.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.