zaaknummer / rolnummer: 133613 / HA ZA 05-2054
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REISBUREAU MARYSOL B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CLUB MEDITERRANEE HOLLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AZUR REIZEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KUONI TRAVEL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRAVEL KEYS B.V.,
gevestigd te Velsen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ER TRAVEL GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REISORGANISATIE BEL AIR B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REISBUREAU B.B.I. GRONINGEN (BBI TRAVEL),
gevestigd te Groningen,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOTELPLAN INTERNATIONALE REISORGANISATIE B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEST TOURS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Wagenberg, gemeente Drimmelen,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THOMAS COOK NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE JONG INTRA VAKANTIES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUDTOURS REISORGANISATIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRAVEL TREND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRAVELJET VAKANTIES B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OAD REIZEN B.V.,
gevestigd te Holten,
17. de naamloze vennootschap
TUI NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
18. de rechtspersoon naar het recht van de staat Delaware
AMERICAN EXPRESS INTERNATIONAL INC.,
gevestigd te Dover, Delaware, Verenigde Staten,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. N.A. de Leeuw te Alphen aan den Rijn,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2].,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. A.H.J. Cornelissen.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk ook de reisorganisatoren en gedaagden [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 1 februari 2006 en het proces-verbaal van comparitie van 7 juni 2006. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eiseressen zijn reisorganisatoren in de zin van art. 7:500 BW. Zij stellen reizen samen die aan de consument worden verkocht via reisagenten (reisbureaus). De reisagent bemiddelt bij het totstandkomen van de reisovereenkomst tussen de consument en de reisorganisator. De reisagent handelt daarbij als vertegenwoordiger van de reisorganisator.
2.2. De reisorganisatoren zijn lid van het Algemeen Nederlands Verbond van Reisondernemingen (ANVR) en van de Vereniging van ANVR Reisorganisatoren (hierna ook: de Vereniging). Deze hanteert in de relatie tussen de reisorganisatoren en de reisagenten Algemene Agentuurbepalingen van de Vereniging van ANVR Reisorganisatoren (hierna ook: de agentuurvoorwaarden).
2.3. De reisovereenkomst komt, samengevat, als volgt tot stand. Als de klant zich heeft gemeld bij de reisagent en de gewenste (pakket)reis bij de reisorganisator beschikbaar is, komt een overeenkomst tot stand. Dit is een overeenkomst tussen de klant en de reisorganisator. De betalingen door de klant vinden plaats via de reisagent.
2.4. Een en ander is onder meer geregeld in art. 3 van de ANVR Reisvoorwaarden en art. 6 van de Agentuurvoorwaarden. Het volgende geldt voor de termijnen van betaling. Er dient door de klant een aanbetaling van 15% van de reissom plaats te vinden. De restantsom moet uiterlijk vier weken voor de vertrekdatum door de reisorganisator ontvangen zijn. Ligt de vertrekdatum binnen zes weken na de datum van totstandkoming van de overeenkomst, dan wordt de volledige reissom terstond aan de reisagent voldaan door de klant. Ligt de vertrekdatum binnen vier weken na de totstandkoming van de overeenkomst, dan betaalt de reisagent onverwijld volledig door aan de reisorganisator.
2.5. [gedaagde] Reisbureau B.V. (hierna: [gedaagden] Reisbureau) was een reisagent. Zij is een dochtermaatschappij van gedaagde sub 2, Holding [gedaagde] B.V., wier aandelen via [betrokkene 2] Holding B.V. in handen zijn van [betrokkene 2], gedaagde sub 1. [betrokkene 2] was statutair bestuurder van zowel [gedaagden] Reisbureau als haar moeder Holding [gedaagde] B.V.
2.6. Op 15 november 2004 is [gedaagden] Reisbureau voorlopige surséance van betaling verleend.
2.7. Op 29 november 2004 is deze surséance ingetrokken en het faillissement van [gedaagden] Reisbureau uitgesproken. Daarbij is mr W. Aerts tot curator benoemd.
2.8. In zijn eerste openbare verslag meldt de curator dat er vanaf september 2001 sprake was van een sterke negatieve trend in de resultaten van [gedaagden] Reisbureau. De neergang werd volgens hem versterkt door de gevolgen van een familieruzie, in het kader waarvan deze rechtbank een uitspraak in het nadeel van [gedaagden] heeft gedaan op 13 oktober 2004. Aanleiding tot die procedure – de oorzaak lag in het verleden – was onder meer de schorsing van [betrokkene 1] als bestuurder van [gedaagden] Reisbureau door [betrokkene 2]. De curator vermeldt voorts onder meer:
Feit is dat al vanaf september 2004 met behulp van externe deskundigen een saneringsoperatie was ingezet, welke ertoe heeft geleid dat reeds voordat de vennootschappen failleerden op substantiële schaal personeelsleden waren ontslagen en reisbureaus gesloten. Van de in totaal 22 reisbureaus waren er ten tijde van het faillissement al vijf gesloten.
2.9. Rabobank Heteren heeft [gedaagden] op 22 oktober 2004 geschreven:
Conform afspraak heeft de bank inmiddels advies aangevraagd bij (Begeleiding Bijzondere Financieringen) van Rabobank Nederland. In afwachting hiervan zijn al uw rekeningen en credit cards tot nader order geblokkeerd. Cheques die door uw onderneming uitgegeven worden, zullen vooralsnog niet uitbetaald worden.
2.10. Deze brief bereikte [gedaagden] op de 26e. Zij reageerde per fax en kort daarop heeft overleg met de bank plaatsgevonden. Op grond daarvan werd betalingsverkeer voor [gedaagden] binnen de kredietlimiet weer mogelijk vanaf 28 oktober 2004.
2.11. Bij fax/mailbericht van 1 november 2004 heeft [betrokkene 2] alle medewerkers van [gedaagden] Reisbureau geïnstrueerd dat de regiomanagers op 1 november 2004 om 16.00 uur waren geïnformeerd
dat er vanaf morgen 2 november géén boekingen meer kunnen worden uitgevoerd. De oorzaak daarvan ligt vooral in een tekort aan liquiditeiten. Dit tekort is, zoals u weet, ontstaan door een ernstige achterstand op de boekingen vanaf het voorjaar dit jaar.
2.12. Op verzoek van de reisorganisatoren zijn de volgende beslagen gelegd:
- op 25 oktober 2005 op de onroerende zaak [adres] te [woonplaats], ten laste van [betrokkene 2]
- op 25 oktober 2005 op de onroerende zaken met de kadastrale aanduidingen gemeente [woonplaats], [kadastraal nummer], ten laste van Holding [gedaagde] B.V.
- op 26 oktober 2005 op de aandelen in [betrokkene 2] Holding B.V., ten laste van [betrokkene 2], waarbij geen aantekening door de deurwaarder is geplaatst bij gebreke van een aandeelhoudersregister
- op 26 oktober 2005 op de aandelen in [gedaagde] Beheer B.V., ten laste van [betrokkene 2], waarbij geen aantekening door de deurwaarder is geplaatst bij gebreke van een aandeelhoudersregister
2.13. Bij de beslagleggingen is de door de reisorganisatoren gestelde schade begroot op EUR 815.000,00.
3. De vordering in conventie
3.1. De reisorganisatoren vorderen een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en deswege schadeplichtig zijn. Voorts vorderen zij gedaagden te veroordelen de ten gevolge van dat onrechtmatig handelen geleden schade, als nader op te maken bij staat, te vergoeden, met veroordeling in de kosten van de procedure en het beslag.
3.2. De reisorganisatoren stellen dat [gedaagden] Reisbureau lid was van het ANVR en de Vereniging en was gebonden aan de hiervoor bedoelde algemene voorwaarden. De onder 2.4 bedoelde betalingsregels is zij niet nagekomen. Haar faillissement heeft eiseressen door het uitblijven van betalingen schade berokkend. De aansprakelijkheid van gedaagden voor vergoeding van deze schade baseren zij op het volgende.
3.3. [betrokkene 2] liet ten onrechte [gedaagden] Reisbureau doorgaan met het boeken van reizen en het incasseren van reissommen toen hij al wist, althans behoorde te begrijpen dat [gedaagden] Reisbureau niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de voorzienbare schade die de schuldeiser ten gevolge van die wanprestatie zou lijden (HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286, Beklamel). In dit stadium liet hij toe dat [gedaagden] Reisbureau de verplichte betalingen, in het bijzonder de onverwijlde betalingen na last minute-boekingen, aan de reisorganisatoren achterwege liet.
3.4. De aansprakelijkheid van [gedaagde] Holding B.V. baseren eiseressen allereerst op de stelling dat er grond is voor doorbraak van aansprakelijkheid omdat [gedaagde] Holding B.V. enig aandeelhouder is van [gedaagden] Reisbureau en [betrokkene 2] van beide bestuurder is. Op de moedermaatschappij ligt een onderzoeksplicht. Zij kon niet passief toekijken in een situatie als zich hier heeft voorgedaan en heeft dat toch gedaan (HR 21 december 2001, NJ 2005, 96, JOR 2002, 38; Sobi/Hurks).
4. Het verweer in conventie
4.1. [gedaagden] voert gemotiveerd verweer. Hierna zal de rechtbank ingaan op de onderdelen daarvan.
5. De vordering in reconventie
5.1. [gedaagden] vordert opheffing van de beslagen met veroordeling in de proceskosten.
6. Het verweer in reconventie
6.1. Gedaagden in reconventie voeren aan dat over de beslagen pas kan worden beslist als in reconventie een beslissing is genomen.
7. De beoordeling
in conventie
7.1. De reisorganisatoren stellen dat tussen hen en [gedaagden] Reisbureau agentuurovereenkomsten (art. 7:428 BW) bestonden. Nadat zij ten aanzien van een aantal hunner bewijs hiervan hadden overgelegd, is het verweer dat niet van het bestaan van agentuurovereenkomsten was gebleken, niet gehandhaafd. Zonodig komt de rechtbank in een later stadium op deze kwestie terug.
7.2. De reisorganisatoren stellen dat [gedaagden] Reisbureau lid was van het ANVR en de Vereniging en was gebonden aan de agentuurvoorwaarden en de ANVR Reisvoorwaarden. Ter comparitie is door [gedaagden] aangegeven dat toepassing hiervan tussen ANVR-leden, zoals [gedaagden] Reisbureau en de reisorganisatoren, te doen gebruikelijk is. De rechtbank ziet hierin een erkenning van de stelling dat de algemene voorwaarden bij de tussen hen geldende agentuurovereenkomsten (zie 7.1) van toepassing waren. Mocht dit op onderdelen betwist worden, dan zal de rechtbank daar te bestemder plaatse nader op ingaan.
7.3. De reisorganisatoren stellen dat [gedaagden] Reisbureau zich niet aan de betaaltermijnen van de algemene voorwaarden heeft gehouden en dat [gedaagden] dat wist en onrechtmatig handelde jegens de reisorganisatoren door dit toe te laten. Dat de betalingsvoorschriften uit de algemene voorwaarden gekoppeld zijn aan enige wettelijke of andere voorrangsregeling, is gesteld noch gebleken. Voor zover de reisorganisatoren er een beroep op doen dat [gedaagden] Reisbureau de betalingstermijnen had moeten nakomen, ook als er andere, concurrente schuldeisers waren en [gedaagden] Reisbureau over onvoldoende middelen beschikte om alle crediteuren tijdig te voldoen, wordt hun betoog dan ook verworpen.
7.4. De reisorganisatoren stellen dat de bestuurder van [gedaagden] Reisbureau vanaf 1 september 2004 wist, althans redelijkerwijze behoorde te begrijpen, dat [gedaagden] Reisbureau niet of niet binnen een redelijke termijn zou kunnen voldoen aan de verplichtingen tegenover de reisorganisatoren die voor haar voortvloeiden uit de met de reizigers gesloten overeenkomsten, en geen verhaal zou bieden voor de voorzienbare schade die de reisorganisatoren ten gevolge van die wanprestatie zouden lijden.
7.5. De onder 7.4 weergegeven stelling gaat in zijn algemeenheid te ver. De datum 1 september 2004 is door de reisorganisatoren vastgesteld omdat toen bij [gedaagden] Reisbureau de door de curator genoemde saneringsoperatie werd gestart. Voor zover de reisorganisatoren betogen dat het starten van een bedrijfssanering reeds betekent dat de bestuurder van de vennootschap weet, althans redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen en dat schuldeisers daardoor schade gaan leiden, is haar stelling niet begrijpelijk. Een sanering moet immers geacht worden te zijn gericht op een verbetering van de bedrijfsresultaten en dus een vergroting van de kans dat de schuldeisers geheel voldaan worden.
7.6. Dat de sanering in dit geval de sluiting van een aantal vestigingen van [gedaagden] Reisbureau meebracht, verandert daar niets aan omdat op die vestigingen immers geen reisovereenkomsten meer tot stand kwamen en overigens onweersproken door [gedaagden] is betoogd dat met de sluitingen bezuinigingen tot stand gebracht werden.
7.7. Niet is gesteld of gebleken dat met de onderhavige sanering iets anders werd beoogd dan onder 7.5 is aangegeven. In het bijzonder is, zoals [gedaagden] terecht stelt, gesteld noch gebleken dat geld weggesluisd werd.
7.8. In zijn algemeenheid gaat ook de stelling van de reisorganisatoren te ver dat de sanering een situatie opleverde waarin contact moest worden opgenomen met de vaste contractspartners uit de agentuurovereenkomsten om deze de keuze te geven, zoals ter comparitie is verklaard, om door te gaan met leveren of de systemen dicht te zetten. In redelijkheid kan niet verwacht worden dat in het kader van een sanering met het onder 7.5 omschreven doel, contractspartners in het algemeen deze keuze voorgelegd wordt, die immers tot een zo desastreus resultaat kan leiden, dat de sanering zinloos wordt.
7.9. Louter op grond van de gestarte saneringsoperatie kan 1 september 2004 dus niet als ijkmoment voor het bestaan van de hiervoor bedoelde wetenschap bij de bestuurders worden genomen. De rechtbank wijst erop dat zij hier het oog heeft op een algemeen standpunt van de reisorganisatoren. Ten aanzien van concrete gedragingen van [gedaagden] kunnen andere data een rol spelen. Daarop zal de rechtbank ingaan onder 7.18 e.v..
7.10. De reisorganisatoren stellen dat [gedaagden] vanaf september 2004 haar aantal openstaande crediteuren schrikbarend zag toenemen. Op zichzelf verandert dat niets aan het voorgaande. Indien en voor zover de reisorganisatoren bedoelen dat deze situatie door [gedaagden] opzettelijk in de hand gewerkt werd, komt haar betoog nader aan de orde onder 7.22.
7.11. Gebleken is dat er problemen met de bank van [gedaagden] ontstonden in oktober 2004, die tot blokkering van betalingen tussen 22 en 28 oktober 2004 geleid hebben, terwijl vervolgens op 1 november 2004 vaststaat dat [gedaagden] zelf ziet dat zij in ernstige problemen verkeert, omdat zij dan het onder 2.11 bedoelde bericht aan de onder [gedaagden] Reisbureau ressorterende reisbureaus doet uitgaan.
7.12. In dit verband is ook van belang dat [gedaagden] aangeeft dat een golf van negatieve publiciteit ontstond na het vonnis van 13 oktober 2004. Die commotie leidde er volgens haar toe dat de positie van [gedaagden] Reisbureau in het concern opnieuw bezien werd. Ook extern had de commotie gevolgen. Een gevolg was het opschorten van de betalingen door Rabobank Heteren na een bespreking op 21 oktober 2004. Hoewel [gedaagden] tevens stelt dat [gedaagden] Reisbureau het in het geheel van het concern niet slecht deed, lijkt hiermee toch de vraag gerechtvaardigd of de commotie na de uitspraak – aangenomen dat daarvan sprake was – geen aanleiding vormde of behoorde te vormen om met de reisorganisatoren te gaan praten. Duidelijk is immers dat [gedaagden] zelf de situatie op dat moment onrustbarend vond, terwijl haar bank er kennelijk net zo over dacht (2.9, 2.10, 7.11).
7.13. Eigenlijk heeft [gedaagden] niet betwist dat er zich enig moment heeft voorgedaan vanaf welk moment [betrokkene 2] bij het aangaan van de overeenkomsten met de reisorganisatoren wist, althans redelijkerwijze behoorde te begrijpen, dat [gedaagden] Reisbureau niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de voorzienbare schade die schuldeisers ten gevolge van die wanprestatie zouden lijden. Volgens haar ligt dit moment kennelijk kort voor het faillissement, althans kort voor het aanvragen van de surséance, althans op of na 1 november 2004.
7.14. Het gaat er thans in de eerste plaats om dat wordt nagegaan of dit moment is vast te stellen Vooralsnog is de rechtbank van oordeel dat er enerzijds onvoldoende grond bestaat om dit moment reeds op 1 september 2004 te leggen, maar dat anderzijds zoals onder 7.12 is overwogen, voldoende redenen zijn te vinden om aan te nemen dat de bewuste wetenschap bij [gedaagden] reeds vóór 1 november 2004 behoorde te bestaan.
7.15. Hierover zullen partijen zich nader moeten uitlaten. Daarbij dienen de reisorganisatoren aan te geven welk moment voor hen doorslaggevend is voor de wetenschap die zij [betrokkene 2] verwijten en op welk moment van hem en van de holding actie had mogen worden verwacht. Voorts dienen zij meer dan tot nu toe is gebeurd, concreet aan te geven wat het gevolg is van het uitblijven van die actie, in het bijzonder of dit tot schade bij hen heeft geleid. Over het geschatte bedrag van de schade dienen zij zich eveneens uit te laten.
7.16. De concernstructuur van [gedaagden] biedt overigens op zichzelf, indien dat in het vervolg van de procedure aan de orde zou komen, voldoende aanknopingspunten om de door de reisorganisatoren aangehaalde regel van het Sobi/Hurks-arrest toe te passen. Ter comparitie is vastgesteld dat in confesso is dat de aandeelhouders- en bestuurdersconstructie als omschreven onder 2.5 en het gegeven dat de [gedaagden]vennootschappen één bankier hadden, tegenover wie zij hoofdelijk aansprakelijk waren voor elkaars schulden, duiden op een centraal bestuur van [gedaagden], zoals ook de curator dat in zijn verslag beschrijft, en op een sterke economische verwevenheid.
Terecht stellen de reisorganisatoren voorts dat als er sprake is van aansprakelijkheid van Holding [gedaagde], deze leidt tot hoofdelijke aansprakelijkheid van [betrokkene 2] op grond van art. 2:11 BW.
7.17. Tot zover het algemene betoog van de reisorganisatoren.
7.18. Dit algemene betoog dient te worden onderscheiden van de bijzondere situaties waarin onrechtmatig zou zijn gehandeld, die de reisorganisatoren hebben genoemd. Daarop zal de rechtbank thans ingaan.
7.19. Los van hetgeen over de in het algemeen gestelde aansprakelijkheid kan blijken, kan voorshands niet uitgesloten worden geacht dat de bijzondere onrechtmatige daden, die als voorbeelden zijn genoemd, leiden tot aansprakelijkheid bij [gedaagden] tegenover een of meer van de reisorganisatoren.
7.20. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in ieder geval nauwkeurig over de aard van de handeling, de schade bij een bepaalde reisorganisator en het causaal verband wil worden voorgelicht. De reisorganisatoren zullen daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
Het gaat om de volgende specifieke handelingen (7.21 tot en met 7.23).
7.21. [gedaagde] Reisbureau voerde volgens de reisorganisatoren acties om reizigers die op een langere termijn planden, al direct te laten betalen, daartoe overgehaald door een daaraan verbonden korting, zodat [gedaagde] Reisbureau in een vroeg stadium de beschikking kreeg over voor de reisorganisatoren bestemd geld, dat zij echter, gelet op het onder 2.4 beschreven systeem, pas (veel) later aan de reisorganisatoren hoefde af te dragen. Dit kan onrechtmatig zijn als zich bijzondere omstandigheden voordoen, zoals het onnodig vroeg incasseren van geld met het doel dat aan te wenden voor andere doeleinden dan het betalen van de reisorganisatoren, terwijl [betrokkene 2] overigens wist of behoorde te begrijpen dat [gedaagden] Reisbureau de desbetreffende bedragen niet tijdig aan de desbetreffende reisorganisatoren zou kunnen afdragen en geen verhaal zou bieden bij de voorzienbare schade die daarvan het gevolg zou zijn.
7.22. De reisorganisatoren stellen voorts dat [gedaagden] vanaf september 2004 haar aantal openstaande crediteuren schrikbarend zag toenemen. Indien en voor zover de reisorganisatoren bedoelen dat deze situatie door [gedaagden] bewust in de hand gewerkt werd, zou ook hier onder omstandigheden van individuele onrechtmatige daden sprake kunnen zijn.
7.23. Mutatis mutandis geldt hetzelfde ook voor de stelling van de reisorganisatoren dat [gedaagden] Reisbureau vanaf september 2004 uitzonderlijk veel last minute-reizen boekte en, anders dan zij verplicht was, de daarvoor ontvangen betalingen niet direct doorboekte naar de reisorganisatoren. [gedaagden] betwist gemotiveerd dat het aantal van deze reizen uitzonderlijk groot was en heeft ter comparitie met cijfers aangegeven dat het eerder laag dan hoog was in vergelijking met de voorgaande jaren. Daarbij komt dat het niet direct doorbetalen, ook al bestond daartoe een contractuele verplichting, op zichzelf nog niet betekent dat de verwijtbare wetenschap, die immers betreft het geheel ontbreken van de mogelijkheid om te betalen of verhaal te bieden, bij de bestuurder aanwezig is.
Ook ten aanzien van deze stelling zullen de reisorganisatoren hun standpunt nader kunnen toelichten met inachtneming van dit vonnis.
7.24. De zaak zal op de rol worden geplaatst op een termijn van zes weken om de reisorganisatoren in de gelegenheid te stellen bij akte de onder 7.15 en 7.20 tot en met 7.23 bedoelde stellingen te onderbouwen en gegevens te verschaffen. [gedaagden] zal daarop bij akte, eveneens op een termijn van zes weken, kunnen reageren.
in reconventie
7.25. Vooralsnog moet voor juist worden gehouden de stelling van de reisorganisatoren dat over de beslagen pas kan worden beslist als in reconventie een beslissing is genomen. Niet is gebleken van enige omstandigheid die thans tot opheffing van (een van) de beslagen noopt. De rechtbank zal iedere beslissing in reconventie dan ook aanhouden.
8. De beslissing
De rechtbank
in conventie
8.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 augustus 2006 voor het nemen van een akte door reisorganisatoren over hetgeen is vermeld onder 7.24,
8.2. verstaat dat [gedaagden] daarop kan reageren bij akte op een termijn van zes weken,
8.3. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
8.4. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2006.