ECLI:NL:RBARN:2006:AY6573

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/930236-05
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke maatregel in combinatie met gevangenisstraf

Op 18 januari 2006 heeft de rechtbank een gevangenisstraf van 375 dagen opgelegd aan de veroordeelde, met daarnaast een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. Op 29 juni 2006 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke maatregel. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, verwijzend naar een uitspraak van de Hoge Raad van 21 maart 2006, waarin werd vastgesteld dat de combinatie van een gevangenisstraf en een voorwaardelijke maatregel niet mogelijk is. De rechtbank oordeelt dat deze uitspraak ook van toepassing is op de voorwaardelijke maatregel die in dit geval is opgelegd.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2006 heeft de raadsman van de veroordeelde aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie afgewezen dient te worden, omdat de combinatie van een gevangenisstraf met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders niet mogelijk is. De raadsman heeft ook gewezen op het ontbreken van een riskrapportage en behandelplan, wat volgens hem ook een reden is om de vordering af te wijzen. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat er geen rechtsgrond is voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke maatregel, nu er reeds een gevangenisstraf is opgelegd.

De rechtbank heeft in haar beslissing de artikelen 14f en 14g van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, ware de uitspraak van de Hoge Raad eerder gedaan, de combinatie van straf en maatregel niet zou zijn opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook afgewezen, en dit is op 21 augustus 2006 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer : 05/930236-05
Datum zitting : 7 augustus 2006
Datum uitspraak : 21 augustus 2006
Beslissing van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op de aangehechte vordering van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 29 juni 2006 met betrekking tot de veroordeelde:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
thans uit anderen hoofde verblijvende in de PI Arnhem, De Berg, Arnhem Noord, 6812 CW Arnhem, Wilhelminastraat 16.
De procedure
Ter terechtzitting van 7 augustus 2006 zijn gehoord:
• veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, en
• de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting om aanhouding van de behandeling verzocht zodat de rechtbank op 17 oktober 2006 deze vordering tegelijk kan meenemen bij de behandeling van een nieuwe, alsdan dienende, strafzaak tegen veroordeelde, zodat er tot die tijd gelegenheid is een riskrapportage en een plan van aanpak nader uit te werken. De officier van justitie heeft aangevoerd dat voor afwijzing van de vordering op grond van het feit dat de maatregel niet opgelegd kan worden naast een andere straf geen reden is, aangezien het vonnis waarbij de maatregel is opgelegd onherroepelijk is.
De raadsman heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, waaruit blijkt dat een combinatie van een gevangenisstraf met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders niet mogelijk is; de raadsman meent dat dit ook geldt voor een voorwaardelijke maatregel.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen risk rapportage van de reclassering noch een behandelplan ligt, zodat ook op grond daarvan de vordering afgewezen dient te worden.
De feiten
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het navolgende gebleken:
1. Veroordeelde is bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 18 januari 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 375 (driehonderdvijfenzeventig) dagen, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en tot plaatsing in een inrichting voor stelmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met de bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde dient met justitieel vervoer te worden overgebracht op 30 mei 2006 van het Huis van Bewaring waar hij tijdens zijn detentie verblijft naar het adres van Stichting De Hoop te Dordrecht.
Veroordeelde dient zich op 30 mei 2006 te melden bij de Stichting De Hoop te Dordrecht en zal daar een klinische behandeling ondergaan. Hij zal zich gedurende die behandeling moeten gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens medewerkers van de Stichting De Hoop zullen worden gegeven, dit voor zover en voor zolang dat door de behandelaars bij Stichting De Hoop nodig wordt geacht, met dien verstande dat de klinische behandeling niet langer mag duren dan twee jaren;
Veroordeelde dient zich te houden aan de behandelafspraken en medicatieafspraken met de behandelaar(s) van Stichting De Hoop; en
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens het Gelders Centrum voor Verslavingszorg De Grift zullen worden gegeven.
2. De Grift, Gelders centrum voor verslavingszorg te Arnhem, heeft in een afloopbericht toezicht van 22 juni 2006 voor zover van belang het navolgende medegedeeld:
Betrokkene werd op 30 mei 2006 vanuit detentie opgenomen in Stichting De Hoop te Dordrecht. Op 16 juni 2006 heeft betrokkene tegen advies van de behandelaars de kliniek verlaten. Op 18 juni 2006 heeft betrokkene zich weer gemeld bij De Hoop, maar betrokkene weigerde medewerking aan een urinecontrole. Getoonde weerstand en demotivatie waren voor de behandelaars aanleiding te besluiten dat de behandeling onder die omstandigheden niet kon worden voorgezet. Betrokkene werd een nieuwe afspraak aangeboden op 21 juni 2006, maar betrokkene is niet op de afspraak verschenen.
Daar betrokkene tegen advies van De Hoop en zonder overleg met rapporteur de behandeling bij Stichting De Hoop heeft afgebroken, ziet rapporteur zich genoodzaakt het toezicht aan u te retourneren.
Motivering van de beslissing
3. De rechtbank is op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de stukken van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen.
4. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 21 maart 2006, LJN AV1161, geen rechtsgrond aanwezig is de voorwaardelijk opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te doen leggen, nu tevens een gevangenisstraf is opgelegd.
5. Uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt ondubbelzinnig dat deze maatregel niet kan worden opgelegd in combinatie met een straf. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank niet alleen ingeval de maatregel onvoorwaardelijk wordt opgelegd, maar evenzeer voor het geval de maatregel voorwaardelijk wordt opgelegd, aangezien bij tenuitvoerlegging van die maatregel feitelijk de situatie van de onverenigbare combinatie van straf en deze maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zou ontstaan.
6. Aangezien de beslissing van de Hoge Raad is gedaan nadat de rechtbank de maatregel in casu heeft opgelegd dient de rechtbank bij de beoordeling van deze vordering van die nieuwe door de uitspraak van de Hoge Raad ontstane situatie uit te gaan. Ware die uitspraak vóór het vonnis van de rechtbank gedaan, dan zou de rechtbank deze combinatie van straf en maatregel niet hebben opgelegd.
De rechtbank heeft bij haar beslissing in aanmerking genomen de artikelen 14f en 14g van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSENDE:
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus beslist door:
mr. G. Perrick, rechter als voorzitter,
mr. E.G. Smedema, rechter,
mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 augustus 2006.