ECLI:NL:RBARN:2006:AY5384

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
128748 en 133951
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele geschillen tussen DLR en Dr. Oetker over afnameverplichtingen en contractsovername

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 31 mei 2006, staat de contractuele relatie tussen DLR en Dr. Oetker centraal. DLR, een producent van bakkersgist, heeft in 1980 een overeenkomst gesloten met Baukje Bakproducten B.V. (hierna 'Baukje') voor de levering van gist. Deze overeenkomst bevatte bepalingen die de afnameverplichting van Baukje vastlegden. In 2003 heeft Dr. Oetker de activiteiten van Baukje overgenomen, inclusief de contractuele verplichtingen. DLR stelt dat Dr. Oetker in strijd heeft gehandeld met de afnameverplichting en de overeenkomst eenzijdig heeft opgezegd, wat heeft geleid tot schade voor DLR.

De rechtbank oordeelt dat Dr. Oetker gebonden is aan de overeenkomst tussen DLR en Baukje, op basis van artikel 6:159 BW, dat de voorwaarden voor contractsovername regelt. De rechtbank concludeert dat de overdracht van de contractuele verplichtingen van Baukje aan Dr. Oetker rechtsgeldig is geschied. DLR vordert schadevergoeding van Dr. Oetker, die zij berekent op basis van niet uitgeleverde orders en bruto winstderving over een periode van acht jaar. Dr. Oetker betwist de hoogte van de schade en stelt dat zij de overeenkomst niet heeft overgenomen.

De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst niet eenzijdig kon worden beëindigd en dat Dr. Oetker in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en stelt partijen in de gelegenheid om hun schadeberekeningen nader toe te lichten. De zaak wordt opnieuw op de rol gezet voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 128748 / HA ZA 05-1203 en 133951 / HA ZA 05-2113
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 31 mei 2006
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
DRENTSCHE LEVENSMIDDELEN & RESEARCH C.V.,
gevestigd te Oosterzee, gemeente Lemsterland,
eiseres,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. L. Withaar-Weijns te Urk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DR.OETKER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A.J. de Hamer te Amersfoort,
en in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DR.OETKER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Ede,
eiseres in vrijwaring,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A.J. de Hamer te Amersfoort,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.J. HEINZ HOLDING B.V.,
gevestigd te Elst,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.J. HEINZ B.V.,
gevestigd te Koog aan de Zaan,
gedaagden in vrijwaring,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. P.J.B. Koetsier te Amsterdam.
Partijen zullen hierna DLR, Dr. Oetker en Heinz c.s. worden genoemd.
De procedure in de hoofdzaak en vrijwaring
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenvonnissen van 7 december 2005 (hoofdzaak) en 1 februari 2006 (vrijwaring)
- het proces-verbaal van comparitie in de hoofdzaak en in de vrijwaring van 21 maart 2006.
Ten slotte is zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaring vonnis bepaald.
De feiten
DLR houdt zich bezig met de productie van bakkersgist.
DLR heeft op 31 januari 1980 een overeenkomst (hierna de “1980-overeenkomst”) getekend met Baukje Bakproducten B.V. (hierna “Baukje”) op grond waarvan DLR gedroogde bakkergist verkocht en leverde aan Baukje. DLR leverde de bakkersgist aan in door of in opdracht van Baukje ontworpen verpakkingsmateriaal. De door DLR geleverde producten werden in de winkel verkocht in Baukje-verpakking. Op de achterzijde van de verpakking stond vermeld dat het product afkomstig was van DLR.
In de 1980 overeenkomst was voorts vastgelegd:
Baukje verbindt zich, mede daar bovengenoemd produkt duidelijk door DLR vrijwel niet verkoopbaar is, de gist van DLR te blijven afnemen. (...)
Partijen verklaren voorts over en weder, dat bij eventuele verandering, overname of opvolging van of in bedrijf of bedrijfsvorm van beide ondernemingen, deze overeenkomst zal overgaan op de in rechten opvolgenden. Voorts doen zij afstand van eventuele rechten van het éénzijdig vorderen van ontbinding van deze overeenkomst welke zij mogelijk aan welk artikel dan ook van het Burgerlijk Wetboek, dan wel Wetboek van Koophandel zouden kunnen ontlenen.
In juni 1999 hebben partijen opnieuw een overeenkomst ondertekend (hierna de “1999-overeenkomst). Deze overeenkomst is van de zijde van Baukje aangegaan onder de handelsnaam Home Bakery. De aanleiding voor het sluiten van deze overeenkomst was dat op verzoek van Baukje de bakkergist, die aanvankelijk werd geleverd in de vorm van korrels, vervangen werd door instant bakkergist. De vermelding op de verpakking dat het product afkomstig was van DLR, is op verzoek van Baukje toen komen te vervallen. De in 2.3. geciteerde bepalingen zijn bij die gelegenheid als volgt geherformuleerd:
Ondergetekende ter ene zijde verbindt zich aldus omschreven product van ondergetekende ter andere zijde te blijven afnemen. (...)
Ondergetekende verklaarden voorts over en weder, dat bij eventuele verandering, overname of opvolging van of in bedrijf of bedrijfsvorm van beide ondernemingen deze overeenkomst zal overgaan op de in rechten opvolgenden. Voorts doen zij beiden afstand van eventuele rechten tot het vorderen van ontbinding dezer overeenkomst welke zij mogelijk aan welk artikel dan ook van het Burgerlijk Wetboek zouden kunnen ontlenen.
De contractuele bepalingen die de relatie tussen DLR en Baukje op enig moment beheersen - eerst voortvloeiend uit de 1980-overeenkomst en vervolgens uit de
1999-overeenkomst - worden hierna ook aangeduid als de “overeenkomst”.
Baukje maakte deel uit van het Heinz-concern. Bij overeenkomst getekend 20 mei 2003 tussen (onder meer) Heinz en Baukje enerzijds en Dr. Oetker anderzijds, zijn de Baukje-activiteiten in de vorm van een activa passiva transactie verkocht en geleverd aan Dr. Oetker (de “koopovereenkomst”). Op grond van Schedule 9 part III met als kopje “Suppliers Baukje” bij de koopovereenkomst, is tevens een overeenkomst tussen Baukje en DLR aan Dr. Oetker overgedragen. Deze overeenkomst is niet aangehecht. Bij de opmerkingen op het overzicht is opgenomen “1-11-2002/31-10-2003 Dried yeast, machine is Heinz eigendom”.
Bij brief van 11 juni 2003 heeft Dr. Oetker aan DLR bericht:
Betreft: overname door Dr. Oetker Nederland B.V. van het assortiment bak- en dessertprodukten alsmede de produktielocatie in Koog aan de Zaan
Geacht heer Antonides,
Wij delen u mede dat Dr. Oetker Nederland B.V. per 4 juli 2003 het assortiment bak- en dessertprodukten alsmede de produktielocatie Koog aan de Zaan van H.J. Heinz overneemt.
Dr. Oetker zal de productie in Koog aan de Zaan voortzetten en neemt de contractuele verplichtingen t.a.v. de afname van grondstoffen, verpakkingen en diensten over van H.J. Heinz. (...)
Bij brief van 19 juni 2003 heeft DLR aan Dr. Oetker geantwoord:
Betreft: Uw schrijven van 11 juni jl. inzake de bedrijfsovername bak- en dessertmerken van H.J. Heinz BV.
Geachte heer Bos,
Ik heb reeds telefonisch contact gehad met uw medewerkster mevrouw Ina Haandrikman, waaruit ik vernam, dat het in de bedoeling lag alle wederzijdse contacten en verplichtingen van de vorige eigenaar van de desbetreffende merken te zullen eerbiedigen.
Bij deze bevestigen wij U conform uw verzoek bereid te zijn de gist leveranties onder het Baukje merk aan U te zullen continueren.
Van de heer Mick Langenberg van H.J. Heinz kreeg ik telefonisch reeds het verzoek ook met U contact op te nemen inzake de bij hen lopende orders, zowel die welke eind deze maand voorzien was, als die voor juli gepland was, om deze zendingen rechtstreeks aan U te mogen afleveren.
Gaarne verneem ik, of U hiermee akkoord bent, en zo ja, naar welk adres de goederen geëxpedieerd dienen te worden. (…)
Vanaf juli 2003 heeft DLR de leveringen aan Baukje/Heinz c.s. gestaakt en geleverd aan Dr. Oetker.
Bij brief van 17 december 2003 heeft de heer Bos in hoedanigheid van hoofd inkoop van Dr. Oetker aan DLR bericht:
Binnen Dr. Oetker Nederland is het besluit genomen om na ongeveer maart/april 2004 de verkoop van gist onder het merk Baukje te staken. Vraag is nu, hoeveel verpakkingen en schepjes u voorradig heeft. De machine voor het inleggen van de maatschepjes is eigendom van Dr. Oetker Nederland B.V.
Dr. Oetker heeft haar laatste bestelling bij DLR gedaan op 2 januari 2004. Deze is uitgeleverd op 26 januari 2004. Dr. Oetker heeft in de periode juni 2003 - januari 2004 totaal 15.307 doosjes gist bij DLR besteld. De eerste order die DLR op 23 juli 2003 heeft uitgeleverd aan Dr. Oetker, volgde op een bestelling van 4 juni 2003 die nog van Heinz c.s. afkomstig was.
Dr. Oetker heeft DLR in mei 2005 een bedrag ad EUR 3.979,= betaald als vergoeding voor de restant hoeveelheid Baukje verpakkingsmateriaal. Daarnaast heeft zij zich bereid verklaard de tegenwaarde van de op voorraad gehouden 144.000 stuks vouwdoosjes Baukje instant gist te vergoeden.
Dr. Oetker heeft Heinz c.s. aansprakelijk gesteld voor de mogelijk door haar als gevolg van de aanspraken van DLR te lijden schade.
Het geschil
in de hoofdzaak
DLR vordert - samengevat –
(1) veroordeling van Dr. Oetker tot betaling van EUR 286.719,48, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 november 2004, althans vanaf de datum van dagvaarding;
(2) ontbinding van de overeenkomst;
(3) veroordeling in de kosten van de procedure.
DLR baseert haar vorderingen primair op toerekenbaar tekortschieten van Dr. Oetker in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst en subsidiair op onrechtmatig handelen van Dr. Oetker door een langlopende samenwerking zonder overgangsregeling of financiele compensatie te beeindigen, en vordert vergoeding van de schade die zij dientengevolg lijdt en heeft geleden.
Dr. Oetker voert verweer dat er samengevat op neerkomt primair dat zij de overeenkomsten niet heeft overgenomen van Heinz c.s. en subsidiair dat zij de contractuele relatie die tussen DLR en Dr. Oetker bestond op juiste wijze heeft beëindigd en zij dus niet tot enige schadevergoeding is gehouden. Zij betwist voorts de omvang van de door DLR beweerdelijk geleden schade.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
Dr.Oetker vordert - samengevat - dat Heinz c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld om aan Dr.Oetker te betalen en uitvoering te geven aan al hetgeen waartoe Dr.Oetker jegens DLR in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van Heinz c.s. in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaring. Ter compartie heeft Dr. Oetker verklaard dat haar vorderingen in vrijwaring niet tevens omvatten de door DLR gevorderde vergoeding voor de kosten van de de niet afgenomen voorraden en verpakkingen.
Dr. Oetker legt blijkens haar toelichting ter comparitie aan haar vordering ten grondslag dat Heinz c.s. op grond van artikel 15 van de koopovereenkomst gehouden is haar te vrijwaren tegen de aanspraken van DLR.
Heinz c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in de hoofdzaak
Contractsovername
DLR baseert haar vorderingen - niet alleen haar primaire maar gelet op de hoogte van de gevorderde schadevergoeding ook haar subsidiaire vordering - op het bestaan van een zeer langjarige relatie, eerst met Baukje/Heinz c.s. en vervolgens, in de laatste fase, met Dr. Oetker. Alvorens toe te komen aan de beoordeling van de vorderingen van DLR, dient de rechtbank eerst vast te stellen of Dr. Oetker de partij is die voor die vorderingen aangesproken kan worden. Daarvan is slechts sprake indien Dr. Oetker gebonden is aan de overeenkomst. Daartoe dient vastgesteld te worden of tussen Baukje/Heinz c.s. enerzijds en Dr. Oetker anderzijds sprake is geweest van contractsovername. De rechtbank is van oordeel dat dat inderdaad het geval is. Zij komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
Gelet op de mededelingen daarover van DLR en Heinz, gaat de rechtbank er van uit dat de overeenkomst ten tijde van de koopovereenkomst onverminderd van kracht was. Voorts is niet gesteld of gebleken dat Baukje en/of Heinz de overeenkomsten niet rechtsgeldig kon(den) overdragen aan Dr. Oetker.
Het staat voorts vast dat Dr. Oetker alle Baukje-activiteiten heeft overgenomen. De rechtbank leidt dat af uit de eigen stellingen van Dr. Oetker (Dr. Oetker heeft (…) de handelsactiviteiten onder het Baukje-label overgenomen van (Heinz …. ) – punt 9 bij antwoord) en uit de inhoud van de koopovereenkomst die een non-concurrentiebeding bevat dat Heinz er toe verplicht – kort gezegd – de aan Dr. Oetker overgedragen producten, daaronder begrepen de door DLR geleverde gist, niet ook zelf te voeren.
Dat leidt de rechtbank ook tot de conclusie dat het de bedoeling van partijen is geweest alle contractuele relaties waaraan Baukje/Heinz c.s. was gebonden met betrekking tot de Baukje-activiteiten ten tijde van de ondertekening van de koopovereenkomst over te dragen aan Dr. Oetker. Daaronder viel dus ook de contractuele relatie met DLR in verband met de levering van droge gist. Een bevestiging daarvan leest de rechtbank in de hierboven in punt 2.7 geciteerde brief van Dr. Oetker aan DLR van 11 juni 2003.
Dr. Oetker motiveert haar stelling dat geen sprake is geweest van de overname van de overeenkomst met een verwijzing naar artikel 6:159 BW en met het argument dat het enkele feit dat de overeenkomsten bepalen dat deze zullen overgaan op rechtsopvolgers, geen bewijs oplevert omtrent het (voort)bestaan en de status van de overeenkomsten. Dr. Oetker stelt voorts dat zij alleen een overeenkomst tussen DLR en Heinz van 1 november 2002 heeft overgenomen en dat zij met andere contractuele afspraken niet bekend was.
Deze argumenten overtuigen niet. Aan de vereisten van contractsovername is voldaan. Er is conform artikel 6:159 BW sprake van een akte tussen Baukje/Heinz c.s. als de overdragende partij en Dr. Oetker als de verkrijgende partij, waarbij de eerste haar rechtsverhouding tot DLR heeft overgedragen aan de laatste. DLR heeft aan deze overdracht haar medewerking verleend. De stelling dat voor de contractsovername onvoldoende is dat de overeenkomst bepaalt dat bij de overdracht van het betreffende Baukje bedrijfsonderdeel de overeenkomst mee overgedragen moet worden, is op zichzelf juist maar overigens zonder betekenis. Uit de gang van zaken blijkt immers dat ook daadwerkelijk conform deze bepaling is gehandeld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat die overdracht betreft de volledige tussen DLR en Baukje/Heinz bestaande rechtsverhouding, met andere woorden, zoals die voortvloeit uit de overeenkomst. Daarbij is van belang dat er niet diverse contractuele relaties gelijktijdig van kracht waren. Het ging om één contract voor één product. Iets anders was er niet tussen DLR en Baukje/Heinz c.s..
De rechtbank leest in Schedule 9 Part III dus niet, zoals Dr. Oetker stelt, een beperking tot uitsluitend de overdracht van een overeenkomst van 1 november 2002 of tot een contractuele verhouding die uitsluitend gold voor de periode 1 november 2002 - 31 oktober 2003. De tekst van Schedule 9 Part III noemt geen overeenkomst van 1 november 2002 of voor de periode 1 november 2002 - 31 oktober 2003 en beperkt de overdracht dus niet in die zin. Daarbij komt dat het bestaan van een overeenkomst van die datum of voor die periode door DLR wordt betwist en door Dr. Oetker in het licht van deze betwisting ook in het geheel niet aannemelijk wordt gemaakt. Het document dat Dr. Oetker ter onderbouwing van het bestaan van deze overeenkomst over legt, is geen overeenkomst maar een opsomming van een aantal contractcondities. Deze opsomming is niet afkomstig van DLR en is kennelijk ter beschikking gesteld in het kader van het due diligence onderzoek voorafgaand aan de koopovereenkomst. DLR heeft in het kader van de due diligence geen enkele rol gespeeld. Aan die opsomming kan dus geen conclusie verbonden worden voor wat betreft de inhoud van de overeenkomst. In het midden kan voorts blijven of Dr. Oetker ten tijde van het aangaan van de overeenkomst op de hoogte was van de (volledige) inhoud van de koopovereenkomst of slechts van de onderdelen die opgenomen was in de opsomming. Het ligt immers op de weg van Dr. Oetker om dat onderzoek te doen en de mogelijke afwezigheid daarvan regardeert DLR niet.
Een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de koopovereenkomst tussen Dr. Oetker en Heinz c.s. biedt dus geen steun voor de stellingen van Dr. Oetker. Daarbij komt dat op grond van de Haviltex-norm de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet alleen kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Zoals hierboven toegelicht is het naar het oordeel van de rechtbank zonneklaar dat het de bedoeling van partijen is geweest de gehele rechtsverhouding tussen DLR en Heinz c.s. over te dragen aan Dr. Oetker.
Dr. Oetker is dus gebonden aan de overeenkomst.
Opzegging in strijd met de overeenkomst
De volgende te beantwoorden vraag is of Dr. Oetker in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst. DLR stelt dat Dr. Oetker heeft gehandeld in strijd met de afnameverplichting en met de afspraak dat de overeenkomsten niet eenzijdig opgezegd kunnen worden. DLR vraagt geen nakoming van de overeenkomsten. Het verwijt van de ongeldige opzegging lost zich in dit geval dus op in een vordering tot schadevergoeding en verschilt in de uitwerking dan niet van het verwijt dat Dr. Oetker in strijd met de afnameverplichting heeft gehandeld. De rechtbank zal deze verwijten gezamenlijk behandelen.
Het verweer van Dr. Oetker is in de eerste plaats dat zij niet gebonden is aan de overeenkomsten en dat zij niet in strijd heeft gehandeld met de contractuele afspraken die zij wél heeft overgenomen. Dat verweer is voor wat betreft het niet gebonden zijn aan de overeenkomst hierboven reeds verworpen en voor zover het de nakoming betreft van de wel door Dr. Oetker erkende afspraken dus niet relevant. Verder bestrijdt Dr. Oetker de hoogte van de gevorderde schadevergoeding.
De overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Voor een dergelijke overeenkomst geldt dat bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling daaromtrent, de vraag of de opzegging in een concreet geval het beoogde rechtsgevolg heeft, beantwoord zal moeten worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval (HR 3 december 1999, NJ 2000, 120 (Latour)). Daarvoor is het volgende van belang.
In de overeenkomst is uitdrukkelijk vastgelegd dat Baukje zich verplicht mede daar bovengenoemd produkt duidelijk door DLR vrijwel niet verkoopbaar is (in de 1980-overeenkomst) de gist van DLR te blijven afnemen. Voorts is bepaald dat partijen afstand doen van de mogelijkheid om de overeenkomst te ontbinden. Ter comparitie heeft de heer Antonides van DLR, die indertijd de overeenkomsten zelf heeft opgesteld en ondertekend, gesteld dat partijen daarmee hebben bedoeld dat de overeenkomst niet eenzijdig beëindigd zou kunnen worden. Ter toelichting heeft de heer Antonides gesteld dat deze afspraak is gemaakt als compensatie voor het verlies aan marktaandeel dat DLR ondervond toen zij uitsluitend voor Baukje/Heinz ging produceren. Heinz c.s. heeft deze uitleg niet bestreden.
De rechtbank acht deze interpretatie van de overeenkomst, opgesteld door kennelijk niet juridisch geschoolde partijen, in de context van de overigens gemaakte afspraken plausibel. Zij stelt dus vast dat partijen zijn overeengekomen dat de overeenkomst in beginsel niet eenzijdig beëindigd zou kunnen worden. Dat brengt mee dat de opzegging van Dr. Oetker gedaan bij brief van 17 december 2003 in strijd is met de overeenkomst en dat zij voorts in strijd met haar afnameverplichting heeft gehandeld door op te houden gist af te nemen van DLR.
Zoals hierboven gesteld, vordert DLR geen nakoming van de overeenkomst maar vergoeding van de schade die zij als gevolg van het tekortschieten in de nakoming heeft geleden. Het feit dat de overeenkomst in beginsel niet opzegbaar was en de achtergrond van die bepaling, zijn voor de rechtbank van belang bij de beoordeling van de schade die DLR stelt geleden te hebben.
Van belang bij de beoordeling van die gestelde schade is voorts het feit dat de overeenkomst ten tijde van de beëindiging 24 jaar van kracht is geweest tussen partijen, gedurende welke periode DLR uitsluitend in opdracht van en aan Baukje/ Heinz c.s. en in de laatste fase Dr. Oetker heeft geleverd. In dit verband is voorts van belang de mededeling van DLR gedaan bij gelegenheid van de comparitie dat het in de huidige markt niet goed mogelijk is met slechts één product de markt op de gaan omdat afnemers daarin niet zijn geïnteresseerd. Heinz c.s. en Dr. Oetker hebben dat niet bestreden.
DLR is voor de berekening van haar schade uitgegaan van enerzijds de niet uitgeleverde orders en de op voorraad zijnde verpakkingsmaterialen, in totaal een bedrag van EUR 19.336,28, en anderzijds de bruto winstderving op jaarbasis, vermenigvuldigd met een factor 8, hetgeen volgens DLR resulteert in bedrag van EUR 262.415,20. Dr. Oetker heeft de schadeberekening en de componenten die DLR daaraan ten grondslag legt, betwist.
Ter comparitie is aan de orde geweest dat de waarde van de voorraden en verpakkingen +/- EUR 12.000,00 zou bedragen en dat Dr. Oetker bereid zou zijn dit – nog nader vast te stellen bedrag onder aftrek van het bedrag dat zij reeds heeft betaald (ad EUR 3.979,= ) aan DLR te vergoeden. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen toe te lichten of met de betaling van dit bedrag, dit deel van de schadevordering vervalt en zo niet wat daarvan resteert. Voor zover van een restant van deze schadecomponent sprake is, dient DLR inzichtelijk te maken hoe dat bedrag is samengesteld en wel op zodanige wijze dat dit zonodig door een accountant gecontroleerd kan worden.
De andere schadecomponent bestaat uit de bruto winstderving berekend over een periode van acht jaar. De rechtbank zal DLR en Dr. Oetker in de gelegenheid stellen zich nader uit te laten over deze schade component, daarbij rekening houdend met de hierboven genoemde gezichtspunten. De rechtbank wil in het bijzonder een toelichting op de volgende punten.
1. DLR heeft haar berekening gebaseerd op de resultaten van het boekjaar 2002. Bij brief van 4 maart 2006 heeft DLR gegevens overgelegd over de periode 2002-2004 zonder dat duidelijk is geworden of zij uit is gegaan van de gemiddelden over deze periode. De rechtbank wenst daarover duidelijkheid en wenst voorts te vernemen of deze periode van drie jaar representatief is.
2. De rechtbank wenst een totaal berekening van de bruto en de netto omzet in de periode 2002-2004.
3. DLR is uitgegaan van een bruto winst, zonder rekening te houden van de kosten die zij mogelijk heeft bespaard en bespaart door het wegvallen van de omzet. De rechtbank wenst te vernemen welke besparingen DLR heeft kunnen realiseren door het wegvallen van de “Baukje-omzet”, mede in het licht van het feit, zoals ter comparitie is gebleken, dat DLR medewerkers heeft moeten laten afvloeien.
4. DLR vraagt de bruto winst over een periode van acht jaar. Bij toekenning van enig bedrag ontvangt DLR gelden die zij bij voortzetting van de overeenkomst eerst op een later moment zou ontvangen. De rechtbank wenst te vernemen hoe deze toekomstige inkomsten op een contante waarde berekend worden.
5. Denkbaar is dat de rechtbank op enig moment genoodzaakt zal zijn een accountant aan te wijzen als deskundige teneinde de gestelde schade te beoordelen. Uit praktische overwegingen vraagt de rechtbank partijen zich reeds nu uit te laten over de persoon van de deskundige - de rechtbank gaat vooralsnog er van uit dat één deskundige voldoende zal zijn - en over de vragen die aan deze deskundige voorgelegd zouden kunnen worden (voor zover hiervoor niet reeds aan de orde gesteld).
De rechtbank zal de procedure in verband met het gestelde in rechtsoverwegingen 4.19 en 4.20 verwijzen naar de rol voor het nemen van akten, eerst DLR en vervolgens Dr. Oetker.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
in de vrijwaringszaak
In afwachting van de voortgang van de procedure in de hoofdzaak, houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 juli 2006 voor het nemen van een akte door DLR over hetgeen is vermeld onder 4.21,
verstaat dat Dr. Oetker vervolgens eveneens op termijn van zes weken daarop zal kunnen antwoorden,
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak in vrijwaring
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.