zaaknummer / rolnummer: 142185 / KG ZA 06-403
Vonnis in kort geding van 18 juli 2006
de vereniging
ALGEMENE OMROEPVERENIGING AVRO,
gevestigd te Hilversum,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 21 juni 2006,
verweerster in reconventie,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mrs. J.C.H. van Manen en S.H. Poelmann-Teijgeler te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEO DE HAAS TV-PRODUKTIES B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. K.Th.M. Stöpetie te Amsterdam.
Partijen zullen hierna AVRO en De Haas worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van De Haas
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van AVRO
- de pleitnota van De Haas
- de eis in voorwaardelijke reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten in conventie en voorwaardelijke reconventie
De Haas produceert in opdracht van AVRO het televisieprogramma Blik op de Weg. Dit programma wordt gepresenteerd door de directeur van De Haas, te weten Leo de Haas. AVRO zendt Blik op de Weg op televisie uit.
2.2. Partijen hebben hun afspraken met betrekking tot de productie en uitzending van Blik op de Weg vastgelegd in een productieovereenkomst van 4 juli 2003. Deze overeenkomst luidt onder meer als volgt.
4.9 Gedurende de looptijd van de overeenkomst zal Leo de Haas geen soortgelijk verkeersprogramma produceren, noch meewerken aan de productie van een soortgelijk programma - op welke manier dan ook -, voor televisie ten behoeve van een andere omroep in Nederland zonder toestemming van de AVRO.
6.6 Leo de Haas zal niet binnen zes maanden na de eerste uitzending van de laatste aflevering van het Programma zichtbaar zijn met een zelfde- of overeenkomstig programmaconcept op een Nederlandse zender en/of een specifiek op Nederland gerichte zender.
Indien Leo de Haas voornemens is een vervolg op of een remake van het Programma te produceren dan wel een geheel nieuw verkeersprogramma te produceren, zal hij dit voornemen en de eventuele uitwerking daarvan allereerst bij de AVRO neerleggen. De AVRO heeft het eerste recht op ondermeer coproductie, uitzending en exploitatie van het Programma, in beginsel onder dezelfde voorwaarden als omschreven in de onderhavige overeenkomst.
2.3. Van begin april 2005 tot en met begin maart 2006 is tussen partijen door middel van faxen, e-mailberichten en brieven gecorrespondeerd over - samengevat - het voortzetten van de samenwerking tussen partijen in de nabije toekomst en het daartoe sluiten van een nieuwe productieovereenkomst, inhoudende dat De Haas een aantal nieuwe afleveringen van Blik op de Weg voor AVRO zal produceren.
2.4. Op 3 november 2005 heeft er in het kader van de onder 2.3. genoemde
correspondentie tussen partijen een gesprek plaatsgevonden bij De Haas. Bij dit gesprek waren aan[betrokkene1]s AVRO [betrokkene1], en [betrokkene2] netcoördinator Nederland 2. Namens De Haas waren daarbij aanwezig Leo de [betrokkene3]] uitvoerende producent, en [betrokkene4].
2.5. Op 17 januari 2006 heeft er bij AVRO nog een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig namens AVRO [betrokkene1], [betrokkene5], adjunct programmaleider tv en [betrokkene6], eindredactrice van Blik op de Weg. Namens De Haas waren daarbij aanwezig de eerdergenoemde [betrokkene3] en [betrokkene4].
2.6. Op 20 februari 2006 heeft AVRO een conceptovereenkomst aan De Haas gezonden.
2.7. Op 1 februari 2006 heeft De Haas contact opgenomen met Talpa. Beiden zijn vervolgens met elkaar in onderhandeling getreden. AVRO is niet van deze onderhandelingen op de hoogte gesteld. Op 2 maart 2006 hebben De Haas en Talpa een overeenkomst gesloten die is vastgelegd in een zogenaamde ‘dealmemo’. Deze dealmemo houdt kort gezegd in dat De Haas vanaf september 2006 een serie afleveringen van Blik op de Weg voor Talpa zal produceren.
2.8. Naar aanleiding van het voorgaande heeft AVRO De Haas ter zitting van 15 maart 2006 in kort geding gedagvaard. Daarbij stelde AVRO dat partijen tijdens de bespreking van 3 november 2005 zijn overeengekomen hun samenwerking voort te zetten en dat ten gevolge hiervan partijen zijn gedwongen deze overeenkomst nader uit te werken en schriftelijk vast te leggen.
2.9. Deze voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 21 maart 2006 onder meer het volgende overwogen en beslist.
4.14. De voorlopige conclusie van de voorzieningenrechter is dat die overeenkomst er wél was. Zij bond partijen voor de termijn van samenwerking en de per aflevering aan De Haas te betalen hoofdsommen aan de cijfers die AVRO in haar mail van 9 november 2005 noemt en verplicht hen voorts de details in te vullen.
4.15. Op dit onderdeel is met nadruk het verweer gevoerd dat de details bijzonder gewichtige onderwerpen betreffen waarover niet makkelijk overeenstemming is te bereiken. Dat mag zo zijn – het is ook wel gebleken – maar dat doet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan het gegeven dat partijen zélf die onderdelen in november/december 2005 als nader in te vullen details aanmerkten. Het was aan hén onderling vast te stellen of zij zich wilden verplichten daar uit te komen en kennelijk hebben zij zich daartoe verplicht.
4.20. AVRO reageert door op 20 februari 2006 een conceptovereenkomst toe te zenden en naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mag zij in redelijkheid dit concept zien niet als een geheel nieuw voorstel waarop De Haas al dan niet kan ingaan, maar als de conceptovereenkomst ter invulling van details van de al gesloten overeenkomst zoals zij in haar mail van 6 december 2005 heeft bedoeld.
4.21. Uit de hiervoor (4.1 tot en met 4.21) weergegeven feiten en getrokken tussenconclusies volgt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter partijen op 3 november 2005 zijn overeengekomen hun samenwerking voort te zetten aan de hand van de toen gemaakte afspraken, onder meer inhoudende dat zij deze overeenkomst nader zouden uitwerken en schriftelijk zouden vastleggen. In de nakoming van die overeenkomst schiet De Haas dan ook te kort door daaraan niet te willen meewerken.
4.37. Maar zelfs als ervan moet worden uitgegaan dat er geen nieuwe overeenkomst tot
stand is gekomen, dan nog geldt dat thans de ‘oude overeenkomst’ tussen partijen nog bestaat, De Haas op grond daarvan nog dient te produceren voor AVRO en de laatste aflevering van serie 15 nog op het programma staat, naar de letter van de artikelen 4.9 en 6.6 van de overeenkomst is voldaan aan de vereisten voor toewijzing van de primaire vordering onder d. Deze artikelen zijn naar hun letter ook duidelijk. Over de uitleg, die taalkundig kan zijn, bestaat geen verschil van mening tussen partijen.
4.38. Dit betekent dat De Haas verboden zal worden overleg te voeren met Talpa over en/of medewerking te verlenen aan de uitzending door Talpa van enige aflevering van het programma Blik op de Weg of van een soortgelijk verkeersprogramma en dat De Haas verboden zal worden voor Talpa productiewerkzaamheden van welke aard dan ook te verrichten ten behoeve van een dergelijk programma, of anderszins haar medewerking aan een dergelijk programma te verlenen.
5.3. beveelt De Haas om binnen drie (3) dagen na betekening van dit vonnis in redelijk overleg te treden met AVRO over de schriftelijke vastlegging en uitwerking van de tussen partijen bereikte overeenstemming over de productie van 49 afleveringen van Blik op de Weg, uit te zenden van het najaar 2006 tot en met het jaar 2008;
5.4. verbiedt de Haas om tot en met 4 december 2006 (verder) overleg te voeren met Talpa over en/of medewerking te verlenen aan de uitzending door Talpa van enige aflevering van het programma Blik op de Weg of van een soortgelijk verkeersprogramma;
5.5. verbiedt De Haas om tot en met 4 december 2006 voor Talpa productiewerkzaamheden van welke aard dan ook te verrichten ten behoeve van een dergelijk programma, of anderszins haar medewerking aan een dergelijk programma te verlenen.
2.10. Partijen hebben vervolgens ter uitvoering van het hiervoor weergegeven dictum een aantal besprekingen gevoerd over de uitwerking van de details van de op 3 november 2005 tot stand gekomen overeenkomst. Daarbij is over en weer veelvuldig gecorrespondeerd door middel van brieven en e-mailberichten.
Het geschil in conventie en voorwaardelijke reconventie
AVRO vordert in conventie - met uitzondering van het onder 3 gevorderde steeds op straffe van een dwangsom - dat:
1. - primair De Haas wordt bevolen de overeenkomst die als bijlage A aan de dagvaarding
is gehecht, te ondertekenen en de inhoud daarvan na te leven;
- subsidiair De Haas wordt bevolen de overeenkomst die als bijlage B aan de
dagvaarding is gehecht, te ondertekenen en de inhoud daarvan na te leven;
- meer subsidiair De Haas wordt gelast op redelijke en voortvarende wijze de
schriftelijke vastlegging van de overeenkomst tussen partijen te finaliseren conform
het primair dan wel subsidiair bedoelde, en daarbij af te zien van het opwerpen van
enig nieuw punt en het schrijven van e-mails of brieven langer dan strikt
noodzakelijk en in elk geval korter dan één pagina a-vier, en in dat verband haar
uiterste inspanningen te leveren opdat de overeenkomst binnen een week na
betekening van dit vonnis kan worden ondertekend, en de inhoud van de aldus
ondertekende overeenkomst na te leven;
- meest subsidiair een andere passende voorziening wordt gegeven, waardoor wordt
bewerkstelligd dat de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst tussen partijen
binnen uiterlijk een week na de datum van betekening van dit vonnis wordt
gefinaliseerd en dat de overeenkomst wordt ondertekend, en de inhoud van die
ondertekende overeenkomst wordt nageleefd;
2. De Haas wordt bevolen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis volledige en juiste opgave te doen van alle keren dat De Haas in de periode van 21 maart 2006 tot en met de datum waarop opgave wordt gedaan, met andere omroepen dan AVRO heeft gesproken over de productie van enig verkeersprogramma, alsmede van de inhoud van die gesprekken, en AVRO afschrift te verstrekken van alle bescheiden waarover De Haas beschikt die op dat overleg zien;
3. De Haas wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.000,-, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op buitengerechtelijke kosten van AVRO als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 suc c BW.
3.2. De Haas vordert in voorwaardelijke reconventie, namelijk onder de voorwaarde dat het onder 3.1. sub 1 primair dan wel subsidiair door AVRO gevorderde wordt toegewezen, dat AVRO wordt bevolen de overeenkomst te ondertekenen die als bijlage A aan de akte tot instelling van een voorwaardelijke vordering in reconventie is gehecht.
3.3. Samengevat leggen AVRO en De Haas over en weer aan hun vordering ten grondslag dat de ander zich tijdens het onder 2.10. bedoelde proces van besprekingen onredelijk heeft opgesteld door telkens met nieuwe - in de ogen van de ander te ver strekkende - eisen en/of voorwaarden te komen waardoor men telkens was genoodzaakt met een ander compromisvoorstel te komen. Door deze handelwijze zijn de onderhandelingen gefrustreerd en is de totstandkoming van een nieuw productiecontract onmogelijk gemaakt.
3.4. De Haas en AVRO voeren op de vordering(en) van de andere partij gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling in conventie en voorwaardelijke reconventie
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van partijen.
4.2. Zoals hiervoor reeds uit 2.10. en 3.3. kan worden afgeleid, hebben partijen ter uitvoering van het vonnis van deze voorzieningenrechter van 21 maart 2006 met elkaar onderhandeld over de uitwerking van de details van de op 3 november 2005 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. Het voorlopige oordeel dat deze overeenkomst tot stand is gekomen, handhaaft de voorzieningenrechter. Hoewel uit de overgelegde stukken en ter zitting is gebleken dat deze besprekingen moeizaam zijn verlopen, hebben partijen uiteindelijk op een groot aantal punten vooruitgang geboekt. In dit kort geding is daarom niet relevant aan wie van partijen het is te wijten dat een en ander zo lang heeft geduurd. Evenmin is van belang de vraag of er ten aanzien van die punten sprake is geweest van het uitoefenen van druk door de ene partij op de andere partij. Er is overeenstemming bereikt op een aantal punten. Het gaat in de onderhavige zaak slechts nog om één onderdeel van de overeenkomst waarover partijen tot op heden geen overeenstemming hebben bereikt, te weten het zogenaamde concurrentiebeding (dat in de ‘oude overeenkomst’ in artikel 4.9 (zie 2.2. hierboven) is opgenomen). Daarop ziet de vordering in conventie onder 3.1. sub 1 van AVRO en de vordering in voorwaardelijke reconventie van De Haas.
4.3. Nu de onderhandelingen op een enkel onderdeel niet tot overeenstemming hebben
geleid, is daarmee geenszins de gehele overeenkomst komen te vervallen. In een dergelijke situatie, waarin nog slechts op een enkel punt een leemte bestaat in de overeenkomst, kan deze door de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 6:248 lid 1 BW nader worden ingevuld en uitgewerkt. Daarbij kan de voorzieningenrechter ook bepalen welke weg partijen ten aanzien van dat punt dienen te volgen indien zij er onderling niet zijn uitgekomen. Gelet op het spoedeisend belang van beide partijen bij het bereiken van een resultaat van de onderhandelingen, is het in dit geval ook noodzakelijk dat de overeenkomst op het nog openstaande punt wordt aangevuld. De voorzieningenrechter zal daartoe dan ook overgaan en de door AVRO en De Haas gedane voorstellen met betrekking tot het bedoelde concurrentiebeding beoordelen en nagaan of een van deze voorstellen als uitgangspunt van het nieuwe productiecontract kan dienen.
4.4. Daarbij moet als uitgangspunt worden genomen dat De Haas na het vonnis van deze voorzieningenrechter van 21 maart 2006 gehouden was in redelijk overleg te treden met AVRO over de schriftelijke vastlegging en uitwerking van de op 3 november 2005 bereikte overeenstemming en dat beide partijen nu aan hun vordering ten grondslag leggen dat de ander zich tijdens dat overleg onredelijk heeft opgesteld. Daarom zal eerst worden beoordeeld of een van de door AVRO en De Haas gedane voorstellen dusdanig onredelijk is dat deze niet aan de ander kan worden voorgesteld als onderdeel van de overeenkomst, om vervolgens te bezien of een van de resterende voorstellen wel als zodanig kan dienen.
4.5. Artikel 4.10 van bijlage A van AVRO (voorstel 11 juli 2006) luidt als volgt.
Gedurende de looptijd van deze overeenkomst zal De Haas geen verkeersprogramma produceren, noch meewerken aan de productie van een dergelijk programma - op welke manier dan ook – ten behoeve van een derde in Nederland, al dan niet gepresenteerd door Leo de Haas of voorzien van zijn commentaar, waarvan verkeerssituaties, die zijn vastgelegd met een camera vanuit of vanaf een voertuig (inclusief van eventuele staandehoudingen) een wezenlijk onderdeel vormen, behoudens toestemming van de AVRO, welke toestemming niet op onredelijke gronden zal worden geweigerd. AVRO zal gedurende de looptijd van deze overeenkomst niet een dergelijk verkeersprogramma produceren, laten produceren, aankopen of (doen) uitzenden behoudens toestemming van De Haas, welke toestemming niet op onredelijke gronden zal worden geweigerd.
4.6. Artikel 4.10 van bijlage B van AVRO (voorstel 11 juli 2006), waarvan de eerste zin overeenstemt met artikel 4.9 van de oude overeenkomst, luidt als volgt.
Gedurende de looptijd van deze overeenkomst zal De Haas geen soortgelijk verkeersprogramma produceren, noch meewerken aan de productie van een dergelijk programma – op welke manier dan ook – voor televisie ten behoeve van een derde in Nederland zonder toestemming van de AVRO. AVRO zal gedurende de looptijd van deze overeenkomst geen soortgelijk verkeersprogramma produceren, laten produceren, aankopen of (doen) uitzenden.
4.7. Artikel 4.10 van bijlage A van De Haas (voorstel 4 juli 2006) luidt als volgt.
Gedurende de looptijd van deze overeenkomst als bedoeld in artikel 6.5 zal De Haas geen soortgelijk verkeersprogramma produceren, noch meewerken aan de productie van een dergelijk programma – op welke manier dan ook – ten behoeve van een andere omroep in Nederland zonder toestemming van AVRO, welke toestemming AVRO niet op onredelijke gronden zal onthouden en steeds zal motiveren. De Haas staat er voorts voor in dat Leo de Haas gedurende deze looptijd geen soortgelijk verkeersprogramma zal (mee) presenteren of zal voorzien van voice over teksten.
Indien De Haas gedurende de looptijd van deze overeenkomst voor een andere omroep dan AVRO een verkeersprogramma kan gaan produceren, zal zij die omroep kopie verstrekken van de tekst van dit artikel met het verzoek in te stemmen dat de eerste aflevering van die productie 14 dagen voor uitzending aan AVRO ter inzage wordt verstrekt indien die omroep enige twijfel heeft over de vraag of die nieuwe productie al dan niet als een aan het Programma soortgelijk programma zou kunnen worden beschouwd.
AVRO zal gedurende de looptijd van deze overeenkomst geen soortgelijk verkeersprogramma produceren, laten produceren, aankopen of (doen) uitzenden.
4.8. Wanneer de tekst van deze voorstellen in ogenschouw wordt genomen is artikel
4.10 van het voorstel van De Haas naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onbruikbaar als onderdeel van het nieuwe productiecontract. In deze bepaling is het immers een derde partij (een andere omroep dan AVRO) die uiteindelijk bepaalt of de nieuwe productie van De Haas is te beschouwen als een soortgelijk (verkeers)programma, terwijl die derde partij een groot eigen belang heeft bij uitzending van dat door De Haas geproduceerde programma. Daarmee kan deze tekst in redelijkheid niet aan AVRO worden voorgesteld als onderdeel van de overeenkomst. Dit geldt te meer nu De Haas te elfder ure met dit (nieuwe) voorstel is gekomen waardoor een nieuw productiecontract nog steeds niet tot stand is gekomen, terwijl beide partijen bij het bereiken daarvan een spoedeisend belang hebben en dit belang ook als zodanig voor beiden kenbaar was.
Dit leidt tot de conclusie dat de vordering in voorwaardelijke reconventie van De Haas niet kan worden toegewezen.
4.9. Met betrekking tot het primaire voorstel van artikel 4.10 van AVRO (bijlage A) wordt het volgende overwogen.
4.10. Voorop wordt gesteld dat uit de stukken (bijvoorbeeld het programmaformat behorende bij de productieovereenkomst van 4 juli 2003) en het verhandelde ter zitting voldoende duidelijk is geworden dat het de bedoeling van partijen is geweest om de zogenaamde ‘Blik op de Weg-formule’ – waarvoor achtervolgingsbeelden het kenmerkende bestanddeel vormen – te reserveren voor het programma Blik op de Weg zelf. Voorshands geoordeeld is dit redelijk in de verhouding tussen partijen, ook gelet op wat zij eerder met het opnemen van een dergelijke bepaling in het productiecontract hebben willen bereiken (zie hiervoor 2.2.: De Haas zal geen ‘soortgelijk verkeersprogramma produceren’).
4.11. Duidelijk is ook dat met de zinsnede ‘waarvan verkeerssituaties, die zijn vastgelegd met een camera vanuit of vanaf een voertuig (inclusief van eventuele staandehoudingen) een wezenlijk onderdeel vormen’, in het bijzonder wordt gedoeld op de reeds eerder genoemde achtervolgingsbeelden.
4.12. Dit leidt in onderlinge samenhang bezien vooralsnog tot de conclusie dat het alleszins redelijk is dat het De Haas niet wordt toegestaan een verkeersprogramma, waarvan achtervolgingsbeelden een wezenlijk onderdeel vormen, voor een andere omroep dan AVRO te produceren.
4.13. Dat AVRO in haar voorstel hieraan heeft toegevoegd de zinsnede ‘behoudens toestemming van de AVRO, welke toestemming niet op onredelijke gronden zal worden geweigerd’ acht de voorzieningenrechter eveneens een redelijke toevoeging waarin aan beider partijen belangen bij het beding, zoals die ook uit de oude overeenkomst naar voren komen, recht wordt gedaan. In de voorgestelde bepaling wordt voorkomen dat AVRO misbruik zal maken van artikel 4.10.
4.14. Ook het laatste deel van artikel 4.10 is naar het voorlopig oordeel van de
voorzieningenrechter niet onredelijk. De zinsnede ’AVRO zal gedurende de looptijd van deze overeenkomst niet een dergelijk verkeersprogramma produceren, laten produceren, aankopen of (doen) uitzenden’ is nagenoeg gelijkluidend aan de zinsnede die De Haas in artikel 4.10 van haar voorstel heeft opgenomen (en is in ieder geval wat betreft strekking dezelfde), terwijl de zinsnede ‘behoudens toestemming van De Haas, welke toestemming niet op onredelijke gronden zal worden geweigerd’ de tegenhanger is van de onder 4.13. besproken passage.
4.15. Hetgeen hiervoor onder 4.10. tot en met 4.14. is overwogen leidt tot de voorlopige conclusie dat het door AVRO aangedragen voorstel van artikel 4.10, als opgenomen in bijlage A, in redelijkheid aan De Haas kan worden voorgesteld als onderdeel van het nieuwe productiecontract. Het primair onder 3.1. sub 1 gevorderde zal dan ook worden toegewezen in voege zoals hierna aan te geven.
4.16. Met betrekking tot het onder 3.1. sub 2 gevorderde wordt het volgende overwogen. AVRO heeft belang bij dit deel van de vordering omdat de huidige overeenkomst van 4 juli 2003 (zie hiervoor 2.2.) in artikel 6.6 bepaalt dat AVRO een zogenaamd ‘right of first refusal’ heeft ten aanzien van ieder nieuw verkeersprogramma dat De Haas voornemens is te produceren. Bovendien verbiedt artikel 4.9 van die overeenkomst De Haas op welke manier dan ook mee te werken aan de productie van een aan Blik op de Weg soortgelijk (verkeers)programma. AVRO wenst met dit onderdeel van de vordering haar eventuele schade te bepalen en te achterhalen of er dwangsommen zijn verbeurd.
4.17. Ter zitting is namens De Haas niet ondubbelzinnig ontkend dat zij vanaf 21 maart 2006 niet heeft gesproken met Talpa, met wie zij op 2 maart 2006 een overeenkomst heeft gesloten, of een andere omroep over de productie van enig verkeersprogramma. Voorshands geoordeeld blijft daarmee grond bestaan voor het vermoeden dat De Haas de overeenkomst op dat punt heeft overtreden. Dit deel van de vordering zal daarom in voege zoals hierna aan te geven worden toegewezen.
4.18. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (3.1. sub 3) zal worden afgewezen. AVRO heeft niet gesteld of voldoende aannemelijk gemaakt dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.19. Er bestaat aanleiding de ten behoeve van de vordering gevorderde dwangsommen te matigen in voege zoals hierna aan te geven.
4.20. De Haas zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van AVRO worden begroot op:
- vast recht € 248,00
- kosten dagvaarding € 84,87
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.148,87
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het griffierecht zal worden gerelateerd aan het toe te wijzen deel van de vordering, zodat het meerdere (€ 296,- minus € 248,- = € 48,-) voor rekening van AVRO dient te blijven.
5.1. beveelt De Haas de overeenkomst die als bijlage A door AVRO ter zitting is overgelegd, te ondertekenen en de inhoud daarvan na te leven;
5.2. beveelt De Haas binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis volledige en juiste opgave te doen van alle keren dat zij in de periode van 21 maart 2006 tot en met de datum waarop deze opgave wordt gedaan, met andere omroepen dan AVRO heeft gesproken over de productie van enig verkeersprogramma, alsmede van de inhoud van die gesprekken, en AVRO afschrift te verstrekken van alle bescheiden waarover De Haas beschikt die op dat overleg zien;
5.3. veroordeelt De Haas, om ingeval zij na betekening van dit vonnis in gebreke mocht
blijven aan een of beide veroordelingen onder 5.1. en/of 5.2. te voldoen, aan AVRO een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen van € 20.000,-, vermeerderd met een bedrag van € 5.000,- per dag dat dit in gebreke blijven voortduurt, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, echter met een maximum van een totaalbedrag aan dwangsommen van € 1.000.000,-;
5.4. veroordeelt De Haas in de proceskosten, aan de zijde van AVRO tot op heden begroot op € 1.148,87;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 18 juli 2006.