ECLI:NL:RBARN:2006:AY3891

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
141112
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbestedingsgeschil tussen Harting-Bank B.V. en de Liemerse gemeenten over Wvg-hulpmiddelen

In deze zaak gaat het om een aanbestedingsgeschil tussen Harting-Bank B.V. en de Liemerse gemeenten, waarbij Harting-Bank zich heeft ingeschreven voor de levering van Wvg-hulpmiddelen. De gemeenten hebben een Europese aanbesteding uitgeschreven in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten, waarbij Harting-Bank op 19 mei 2006 een inschrijving heeft gedaan. Na beoordeling van de inschrijving hebben de gemeenten besloten deze terzijde te leggen, omdat de aanbieding niet voldeed aan de gestelde eisen in het bestek. Harting-Bank vordert in kort geding dat de gemeenten worden verboden om de opdracht aan RSR Revalidatieservice B.V. te gunnen, die als economisch meest voordelige aanbieding uit de bus kwam. Harting-Bank stelt dat haar aanbieding conform het bestek was en dat de gemeenten onrechtmatig hebben gehandeld door haar inschrijving niet te accepteren.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Harting-Bank afgewezen. De rechter oordeelt dat Harting-Bank niet heeft voldaan aan de minimumeisen die in het referentiemodel zijn gesteld. Dit betreft onder andere de instelbaarheid van de zithoogte van de rolstoelen en de specificaties van de scootermobielen. De rechter concludeert dat de inschrijving van Harting-Bank niet-besteksconform is en dat de gemeenten terecht hebben besloten om de aanbieding terzijde te leggen. RSR, die als tussenkomende partij is toegelaten, heeft ook vorderingen ingediend, maar deze zijn eveneens afgewezen. De rechter heeft geoordeeld dat RSR geen belang heeft bij haar vorderingen, nu de vorderingen van Harting-Bank zijn afgewezen en de gemeenten al hebben aangegeven de opdracht aan RSR te gunnen.

De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van de Liemerse gemeenten en RSR, waarbij Harting-Bank als de in het ongelijk gestelde partij is veroordeeld in de kosten. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en openbaar uitgesproken op 28 juni 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 141112 / KG ZA 06-326
Vonnis in kort geding van 28 juni 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HARTING-BANK B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres bij dagvaarding van 19 mei 2006,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. G. Verberne te Amsterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZEVENAAR,
zetelende te Zevenaar,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DUIVEN,
zetelende te Duiven,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE RIJNWAARDEN,
zetelende te Lobith,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WESTERVOORT,
zetelende te Westervoort,
gedaagden,
procureur mr. E.A. van der Dussen,
advocaat mr. I.J. van den Berge te Zwolle.
waarin heeft gevorderd als tussenkomende partij te worden toegelaten:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RSR REVALIDATIESERVICE B.V.,
gevestigd te Silvolde,
eiseres in het incident tot tussenkomst,
procureur mr. A. de Feijter,
advocaat mr. G.W.A. van de Meent te Amsterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk Harting-Bank, de Liemerse gemeenten en RSR worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van de Liemerse gemeenten
- de incidentele conclusie tot tussenkomst van RSR, inclusief producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Harting-Bank
- de pleitnota van De Liemerse gemeenten
- de pleitnota van RSR.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
De Liemerse gemeenten hebben door middel van een EG-publicatie van 8 juni
2005 een Europese aanbesteding uitgeschreven om in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg), binnen de gegeven mogelijkheden van hun gemeentelijke verordeningen voorzieningen gehandicapten, over te gaan tot koop van en incidenteel huur van gebruiksklare rolstoelen, vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen (Aanbestedingsdocument inzake verstrekking WVG-hulpmiddelen EG-aanbesteding nr. 2005/S 109-108628, hierna: het bestek).
2.2. Na publicatie van voornoemd bestek zijn nog verschenen een Nota van inlichtingen
(I) van 5 juli 2005 en een Nota van inlichtingen (II) van 19 juli 2005, beide behorend bij het bestek.
2.3. De gevolgde aanbestedingsprocedure is de openbare aanbestedingsprocedure
volgens de voorschriften van Richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, PB 1993, L 199/1, later deels gewijzigd bij Richtlijn 97/52/EG van het Europese Parlement en de Raad van 13 oktober 1997, PB 1997, L 328/1 (hierna: Richtlijn leveringen).
2.4. De aanbesteding wordt in opdracht van de Liemerse gemeenten begeleid door
International Tender Services BV (hierna: ITS).
2.5. In het bestek zijn, voor zover van belang, de navolgende bepalingen opgenomen.
“2.2. Programma van Eisen
3. Levering
De levering van rolstoelen, vervoer- en woonvoorzieningen en aanpassingen in standaarduitvoering die behoren tot het kernassortiment dient binnen 5 werkdagen na toekenning, conform gedane aanpassing te geschieden.
De levering van rolstoelen, vervoer- en woonvoorzieningen en aanpassingen in standaarduitvoering die niet behoren tot het kernassortiment dient binnen 10 werkdagen na toekenning conform gedane passing te geschieden.
2.3. Inhoud van de inschrijvingen
De inschrijving dient te bestaan uit de volgende onderdelen:
? Referentiemodel (bijlage E)
Leverancier dient het referentiemodel conform bijlage E te overleggen. Leverancier dient per groep één middel op te geven welke voldoet aan het referentiemodel.”
2.6. In de bij het bestek behorende bijlage E, Referentiemodel, is onder meer het volgende opgenomen.
“Groep 2. Rolstoelen voor permanent gebruik (voor volwassenen en kinderen)
Leverancier dient één model rolstoel voor kortdurend gebruik aan te geven voor volwassenen resp. kinderen.
Uitgangspunt: het aantal rolstoelen voor kortdurend gebruik nieuw in 2004:
a) Lichtgewicht hoepelrolstoel voor frequent tot continu persoonsgebonden dagelijks gebruik, makkelijk opvouwbaar of verkleinbaar en meeneembaar in een personenwagen.
(...)
ad a)
Voorzien van:
(...)
houdingsgedeelte: (...)
gepolsterde zit- en rugbekleding (...)
Groep 2a. Kantelrolstoelen voor permanent gebruik (voor volwassenen)
Rolstoel met kantelverstelling voor dagelijks gebruik met extra zitcomfort en ondersteuning
Leverancier dient één model aan te geven per onderscheiden rolstoel als hieronder aangegeven voor volwassenen:
Uitgangspunt: aantal kantelrolstoelen voor permanent gebruik nieuw in 2004:
Voorzien van:
(...)
instelbaarheid: zithoogte/zitdiepte/rugleuning/beensteunen/rughoekverstelling/zithoek
c.q. kantelbereik (meerdere uitvoeringen en/of individueel instelbaar)
(...)
houdingsgedeelte: beensteunen, wegzwenkbaar en afneembaar, opklapbare voetplaten,
eendelige voetenplank afneembaar (...)
Groep 5. Elektrische buitenwagens (scootermobielen), uitsluitend driewiel-uitvoering
Buitenwagens met een maximale snelheid uiteenlopend van 8 km tot 15 km per uur (...)
Leverancier dient één model aan te geven per onderscheiden scootermobiel (...)”
2.7. In de bij het bestek behorende bijlage H, Conformiteitenformulier, is onder meer het volgende opgenomen.
“2.2 Tabel 2.2 Conformiteitenlijst basiseisen
(...)
3 Levering
De levering van rolstoelen, vervoer- en woonvoorzieningen en aanpassingen in standaarduitvoering die behoren tot het kernassortiment dient binnen 5 werkdagen na toekenning, conform gedane passing te geschieden.
De levering van rolstoelen, vervoer- en woonvoorzieningen en aanpassingen in standaarduitvoering die niet behoren tot het kernassortiment dient binnen 10 werkdagen na toekenning conform gedane passing te geschieden.”
2.8. In de eerste Nota van inlichtingen van 5 juli 2005 is onder de vragen 44 en 46, voor zover van belang, het volgende opgenomen.
“44. Bijlage E, pag. 2 groep 2
We nemen aan dat de term “kortdurend gebruik” op deze groep niet van toepassing is. Bij frame vraagt u: vast en in hoogteverstelbare duwhandvatten. Dit zijn twee verschillende opties, welke is het uitgangspunt?
Antwoord:
(Semi)permanent gebruik (...)
46. Bijlage E, pag. 3 groep 3: pag. 4 groep 5
Op dit moment zijn de gangbare modellen scootmobielen 8, 12 en 15 km/u. Dient hier één referentiemodel aangeboden te worden die zowel 8, 12 en 15 km/u kan? Of dient er per categorie 8, 12 en 15 km/u een referentiemodel aangeboden te worden?
Antwoord:
Per categorie scootmobielen van 8, 12 respectievelijk 15 km/u;
De Inschrijvingsformulieren Referentiemodel Bijlage E wordt dienovereenkomstig aangepast.”
2.9. Bij vonnis van 3 januari 2006 van de voorzieningenrechter te Arnhem zijn elk van de Liemerse gemeenten geboden de aanbieding van Harting-Bank met betrekking tot de gehouden aanbesteding opnieuw te beoordelen met inachtneming van de overwegingen van dat vonnis.
2.10. Op 1 februari 2006 heeft ITS namens de Liemerse gemeenten per brief aan Harting-Bank om een nadere toelichting gevraagd met betrekking tot meerdere van de door Harting-Bank aangeboden hulpmiddelen. Bij brief van 8 februari 2006 heeft Harting-Bank deze vragen beantwoord.
2.11. Vervolgens heeft ITS namens de Liemerse gemeenten bij brief van 21 februari 2006 Harting-Bank uitgenodigd voor een verificatiebijeenkomst op 7 maart 2006. Harting-Bank is uitgenodigd om “mondeling en schriftelijk nadere preciseringen, respectievelijk inlichtingen te verstrekken terzake van groep 2: Rolstoelen voor permanent gebruik, onderdeel volwassenen en groep 2a: Kantelrolstoelen voor permanent gebruik, onderdeel volwassenen, alsmede groep 5: Elektrische buitenwagens (scootermobielen), uitsluitend driewiel-uitvoering.”
Tevens is in genoemde brief een aantal vragen ten aanzien van deze productgroepen opgenomen.
2.12. Harting-Bank heeft op 7 maart 2006 schriftelijk antwoord gegeven op de bij brief van 21 februari 2006 gestelde vragen en heeft tijdens de verificatiebijeenkomst op 7 maart 2006 een en ander mondeling toegelicht. Van deze verificatiebijeenkomst is een verslag opgemaakt.
2.13. Bij brief van 4 mei 2006 heeft ITS namens de Liemerse gemeenten onder meer het volgende aan Harting-Bank bericht.
“Naar aanleiding van voornoemde herbeoordeling van de aanbieding van Harting-Bank is elk van de gemeenten tot de conclusie gekomen dat de prijzenvergelijking, zoals deze ten tijde van de eerste beoordeling, dat wil zeggen voor het vonnis d.d. 3 januari 2006 heeft plaatsgevonden, op basis van onvergelijkbare producten is geschied. Uit de herbeoordeling is namelijk gebleken dat Harting-Bank ten aanzien van drie productgroepen in bijlage E (Prijsformulier Bijlage E van het bestek, versie 22-7-2005) producten heeft ingevuld die niet aan de in het referentiemodel omschrijving genoemde eisen voldoen.(...)
Elk van de Liemerse gemeenten heeft op basis van de uitgevoerde herbeoordeling besloten dat de aanbieding van Harting-Bank terzijde wordt gelegd. (...)
De aanbieding van RSR Revalidatieservice b.v. uit Silvolde is de economisch meest voordelige aanbieding voor de Liemerse gemeenten ten aanzien van voornoemde aanbesteding gebleken. De gemeenten zijn derhalve voornemens de opdracht te gunnen aan RSR Revalidatieservice b.v.”
Het geschil
Harting-Bank vordert allereerst dat de Liemerse gemeenten op straffe van een dwangsom wordt verboden op grond van de gehouden aanbesteding over te gaan tot gunning aan RSR, dan wel enige overeenkomst met RSR ter zake te sluiten dan wel ten uitvoer te leggen.
Voorts vordert Harting-Bank dat wordt vastgesteld dat haar aanbieding op de genoemde onderdelen conform het bestek is.
Ten slotte vordert Harting-Bank dat de Liemerse gemeenten, indien en voor zover de zij willen overgaan tot gunning, op straffe van een dwangsom wordt geboden de opdracht voor het leveren van Wvg-hulpmiddelen ten behoeve van de Liemerse gemeenten te gunnen aan Harting-Bank, dan wel dat de Liemerse gemeenten wordt geboden over te gaan tot herbeoordeling van haar aanbieding voor het leveren van Wvg-hulpmiddelen ten behoeve van de Liemerse gemeenten, met inachtneming van de vaststelling dat de aanbieding van Harting-Bank op de genoemde onderdelen conform het bestek is.
3.2. Samengevat legt Harting-Bank aan haar vordering ten grondslag dat zij zich bij het opstellen van haar inschrijving nauwgezet heeft gehouden aan het referentiemodel zodat alle door haar aangeboden producten voldoen aan de eisen van het referentiemodel. Door desondanks de inschrijving van Harting-Bank als niet-conform terzijde te leggen, handelen de Liemerse gemeenten onrechtmatig jegens haar.
3.3. De Liemerse gemeenten voeren gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
3.4. RSR heeft verzocht in deze procedure te mogen tussenkomen, op grond van haar belang liggende in het gunninsgvoornemen van de Liemerse gemeenten om de opdracht aan haar te gunnen. RSR vordert primair dat de vorderingen van Harting-Bank worden afgewezen en dat de Liemerse gemeenten wordt geboden de opdracht aan haar te gunnen, voor zover de Liemerse gemeenten nog steeds tot gunning van de aanbestedende opdracht wensen over te gaan.
Subsidiair vordert RSR dat de vorderingen van Harting-Bank worden afgewezen en dat de Liemerse gemeenten wordt verboden de opdracht aan een ander dan aan RSR te gunnen.
Meer subsidiair vordert RSR dat de vorderingen van Harting-Bank worden afgewezen en dat de Liemerse gemeenten wordt geboden over te gaan tot het opnieuw aanbesteden van de opdracht tot het verstrekken van de Wvg-hulpmiddelen onder toepassing van eenduidige eisen.
RSR stelt daartoe dat de inschrijving van Harting-Bank op een groot aantal punten niet aan de gestelde minimumeisen voldoet zodat de Liemerse gemeenten deze inschrijving terecht terzijde hebben geschoven. Daarenboven voldoet de inschrijving van RSR wel aan de gestelde minimumeisen. Subsidiair stelt RSR nog dat de gestelde eisen in het bestek (referentiemodel) niet eenduidig zijn en voor meerdere uitleg vatbaar, hetgeen dient te leiden tot heraanbesteding.
De beoordeling
in de incidentele vordering tot tussenkomst
Nu Harting-Bank en de Liemerse gemeenten geen bezwaar hebben gemaakt tegen de tussenkomst van RSR en laatstgenoemde eveneens een rechtstreeks en in rechte erkenbaar belang heeft om als tussenkomende partij in het geding te komen, zal de vordering van RSR worden toegewezen.
in de hoofdzaak, de vordering van Harting-Bank
4.2. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Harting-Bank.
4.3. Kernvraag die in dit geschil dient te worden beantwoord is, of de inschrijving van Harting-Bank terecht door de Liemerse gemeenten als niet-besteksconform terzijde is gelegd. Daartoe dient te worden beoordeeld of het door Harting-Bank aangeboden product ten aanzien van een drietal productgroepen, te weten Groep 2 Rolstoelen, Groep 2a Kantelrolstoelen en Groep 5 Elektrische buitenwagens (scootermobielen), aan de in het referentiemodel genoemde minimumeisen voldoet.
4.4. Voorop wordt gesteld dat de gestelde eisen in het bestek en het referentiemodel,
gelet op paragraaf 2.2 sub 3 van het bestek (programma van eisen, levering) en bijlage H, Conformiteitenformulier, zien op de standaarduitvoering van het product. Dit betekent dat er niet (naderhand) aan de producten, zoals die in de inschrijving worden aangeboden, allerlei aanpassingen mogen worden aangebracht. Harting-Bank heeft zich geconformeerd aan deze eisen door de bij het bestek behorende bijlage H, Conformiteitenformulier in te vullen en te ondertekenen.
ten aanzien van Groep 2a Kantelrolstoelen
4.5. Het referentiemodel vereist voor de aangeboden rolstoel in deze groep ten aanzien
van de instelbaarheid “zithoogte/zitdiepte/rugleuning/beensteunen/rughoekverstelling/
zithoek c.q. kantelbereik (meerdere uitvoeringen en/of individueel instelbaar)”. Harting-Bank stelt dat de door haar aangeboden rolstoel, de ‘Invacare Clematis’, aan deze eis voldoet. De zithoogte van genoemde rolstoel is namelijk op minstens drie manieren instelbaar. Daarbij wordt gedoeld op het onder het zitframe bevestigen van een ‘halve maan’, dan wel het plaatsen van enkele bussen, dan wel het plaatsen van een driehoekverbindingsstuk.
4.6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Harting-Bank op dit punt niet voldaan aan de in het referentiemodel gestelde minimumeisen. Met de hiervoor weergegeven eis wordt namelijk bedoeld dat de zithoogte van de rolstoel voor de betreffende gebruiker individueel instelbaar moet zijn. Met inachtneming van het feit dat het hier gaat om rolstoelen die bedoeld zijn voor permanent gebruik door mensen die (vaak) zwaar gehandicapt zijn, is deze eis op een zodanig duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze in het bestek geformuleerd dat Harting-Bank als een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver de juiste draagwijdte daarvan had kunnen en moeten begrijpen (vergelijk Hoge Raad 4 november 2005, NJ 2006, 204). De drie door Harting-Bank voorgestelde manieren - die overigens eerst op de verificatiebijeenkomst van 7 maart 2006 door haar naar voren zijn gebracht - duiden niet op mogelijkheden die de zithoogte van de rolstoel individueel instelbaar doen zijn. Het gaat veeleer om geïmproviseerde maatregelen om een rolstoel alsnog gereed te maken voor een bepaalde gebruiker, terwijl is vereist dat een rolstoel reeds standaard individueel instelbaar moet zijn.
4.7. Verder vereist het referentiemodel voor de aangeboden rolstoel in deze groep ten aanzien van het houdingsgedeelte onder meer “beensteunen, wegzwenkbaar en afneembaar, opklapbare voetplaten, eendelige voetenplank afneembaar”. Harting-Bank stelt dat de ‘Invacare Clematis’ ook aan deze eis voldoet. Weliswaar wordt deze rolstoel niet ‘af fabriek’ met een eendelig afneembare voetenplank geleverd (maar door de technici van Harting-Bank zelf geplaatst), maar dit volgt ook op geen enkele wijze uit het bestek.
4.8. Voorshands geoordeeld heeft Harting-Bank op dit punt niet voldaan aan de in het referentiemodel gestelde minimumeisen. Ook hier dient het te gaan om een standaarduitvoering van het product. De aangeboden rolstoel dient derhalve fabrieksklaar een eendelig afneembaar voetenplankje te bezitten. Uit de door Harting-Bank bij haar inschrijving overgelegde productinformatie blijkt evenwel dat zij geen eendelig afneembaar voetenplankje levert. Reeds om die reden is haar aanbieding op dit punt niet besteksconform. Dit heeft Harting-Bank zelf ook erkend in haar brief van 8 februari 2006, waarin in antwoord op de vraag of de ‘Invacare Clematis’ beschikt over de geëiste eendelige, afneembare voetenplank, is geantwoord: “De clematis heeft standaard comfort beensteunen. Indien de voetenplank gewenst wordt, zorgen wij ervoor, dat een eendelige afneembare voetenplank geleverd wordt”.
Harting-Bank heeft op de verificatiebijeenkomst van 7 maart 2006 nogmaals toegelicht dat haar technici (binnen vijf werkdagen) een voetenplank op de rolstoel kunnen aanbrengen. Nog afgezien van de vraag of Harting-Bank daarmee niet haar aanbieding wijzigt waardoor het gelijkheidsbeginsel in het geding komt, gaat het bij die oplossing, voorshands geoordeeld, om een té geïmproviseerde maatregel in vergelijking met de gevraagde eendelige afneembare voetenplank. Ter zitting is ook voldoende aannemelijk geworden - nadat beide opties door partijen zijn gedemonstreerd - dat de door Harting-Bank geboden oplossing (kort gezegd) veel minder gebruiksvriendelijk is dan de gevraagde eendelige afneembare voetenplank.
4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door Harting-Bank aangeboden ‘Invacare Clematis’ ten aanzien van de productgroep ‘Kantelrolstoelen’ (groep 2a) niet aan de in het referentiemodel genoemde minimumeisen voldoet.
ten aanzien van en Groep 5 Elektrische buitenwagens (scootermobielen)
4.10. Harting-Bank stelt dat zij voor alle drie snelheidsklassen binnen de groep elektrische buitenwagens en scootermobielen (tot 8 km/uur, tot 12 km/uur en tot 15 km/uur) een product heeft aangeboden dat aan de minimumeisen voldoet. Het gaat om de volgende scootermobielen: in de klasse tot 8 km/uur heeft Harting-Bank de ‘Ortopedia Ortocar 310’ aangeboden, in de klasse tot 12 km/uur de ‘Invacare Auriga’ en in de klasse tot 15 km/uur de ‘Sterling Elite RS’.
4.11. Voorop wordt gesteld dat de eisen in het bestek op dit punt duidelijk zijn: er dient telkens één scootermobiel te worden geleverd met een maximumsnelheid van respectievelijk 8, 12 en 15 km/uur.
4.12. De door Harting-Bank in de groep scootermobielen tot 8 km/uur aangeboden scootermobiel, de ‘Ortopedia Ortocar 310’, kan blijkens de door haar bij haar inschrijving overgelegde productinformatie een snelheid bereiken van maximaal 10 km/uur. Harting-Bank heeft dit ook niet betwist. Volgens haar kan de scootermobiel echter op eenvoudige wijze worden afgesteld op de gevraagde maximale snelheid van 8 km/uur. Dat de bijgeleverde voorgedrukte fabrieksfolder een maximale snelheid noemt van 10 km/uur doet volgens Harting-Bank hieraan niet af. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de inschrijving van Harting-Bank op dit onderdeel evenwel niet aan de in het bestek gestelde eisen. Gevraagd is een scootermobiel met een maximumsnelheid van 8 km/uur, terwijl Harting-Bank in haar inschrijving een scootermobiel heeft aangeboden die een maximumsnelheid haalt van 10 km/uur. De door Harting-Bank overgelegde verklaring van 23 februari 2006 van de heer A.F. Post, product- en innovatie manager van importeur Meyra, waaruit blijkt dat de snelheid van de ‘Ortopedia Ortocar 310’ via een programmeerunit naar beneden kan worden bijgesteld, maakt dit oordeel niet anders. Deze informatie heeft Harting-Bank immers niet bij haar inschrijving aangeleverd, maar eerst tijdens de verificatiebijeenkomst van 7 maart 2006 aan de Liemerse gemeenten doen toekomen. Voorshands geoordeeld gaat het hierbij niet om het geven van een nadere toelichting op de reeds ingediende inschrijving, maar om een wijziging in die inschrijving. Met inachtneming van het in het aanbestedingsrecht geldende gelijkheidsbeginsel is dit niet toegestaan. Harting-Bank heeft niet datgene aangeboden wat in het bestek is gevraagd. Daarmee voldoet die inschrijving ten aanzien van de groep scootermobielen tot 8 km/uur niet aan de gestelde minimumeisen.
4.13. De door Harting-Bank in de groep scootermobielen tot 12 km/uur aangeboden scootermobiel, de ‘Invacare Auriga’, kan blijkens de door haar bij haar inschrijving overgelegde productinformatie een (maximum) snelheid bereiken van 10 km/uur. Harting-Bank stelt dat de ‘Invacare Auriga’ om marketing- en verkooptechnische redenen wordt gepositioneerd in de 10 km/uur klasse, maar dat deze scootermobiel maximaal 12 km/uur kan rijden. Dat deze scootermobiel eenvoudig is af te stellen op 12 km/uur blijkt evenwel op geen enkele wijze uit de inschrijving van Harting-Bank. Daarmee voldoet haar inschrijving ten aanzien van deze groep niet aan de gestelde eisen. Dat Harting-Bank tijdens de verificatiebijeenkomst van 7 maart 2006 (en ook ter zitting) heeft willen aantonen dat de ‘Invacare Auriga’ op 12 km/uur is af te stellen, doet hieraan niet af. Ook op dit onderdeel geldt dat Harting-Bank niet datgene heeft aangeboden wat in het bestek is gevraagd. Het later afstellen van een scootermobiel van 10 km/uur naar 12 km/uur heeft te gelden als een wijziging van de inschrijving op dat punt.
4.14. Ten slotte heeft Harting-Bank in de groep scootermobielen tot 15 km/uur aangeboden de scootermobiel ‘Sterling Elite RS’. Deze scootermobiel wordt volgens de bijgeleverde standaard fabrieksfolder gepositioneerd in de 12 km/uur klasse. Harting-Bank stelt dat ook deze scootermobiel op een eenvoudige wijze kan worden afgesteld op 15 km/uur. Voorshands geoordeeld voldoet de inschrijving van Harting-Bank daarmee wederom niet aan de in het bestek gestelde eisen. De door Harting-Bank overgelegde verklaring van 3 maart 2006 van de heer P. de Vries, Area sales manager van importeur Sunrise Medical, waaruit blijkt dat de ‘Sterling Elite RS’ wordt gepositioneerd als een 12 km/uur scooter bij een standaard afstelling van 80% en waarbij bij een afstelling van 100% de snelheid 15 km/uur bedraagt, maakt dit oordeel niet anders. Zoals hiervoor onder 4.12. reeds is overwogen, heeft Harting-Bank deze informatie niet bij haar inschrijving aangeleverd, maar eerst tijdens de verificatiebijeenkomst van 7 maart 2006 aan de Liemerse gemeenten doen toekomen, hetgeen in het licht van het gelijkheidsbeginsel niet is toegestaan. Harting-Bank wijzigt op deze manier immers haar inschrijving. Dit betekent dat de inschrijving van Harting-Bank ten aanzien van de groep scootermobielen tot 15 km/uur niet aan de gestelde minimumeisen voldoet.
4.15. Een en ander leidt tot de conclusie dat Harting-Bank in alle drie snelheidsklassen binnen de groep elektrische buitenwagens en scootermobielen niet een product heeft aangeboden dat aan de minimumeisen voldoet.
4.16. Nu de door Harting-Bank aangeboden producten op een vijftal punten ten aanzien van de productgroepen ‘Kantelrolstoelen’ (groep 2a) en ‘Elektrische buitenwagens (scootermobielen)’ (groep 5) niet aan de in het referentiemodel genoemde minimumeisen voldoen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Harting-Bank daarmee reeds een niet-besteksconforme inschrijving heeft gedaan. De Liemerse gemeenten hebben de inschrijving van Harting-Bank terecht terzijde gelegd. Dit betekent ook dat hetgeen door partijen is aangevoerd met betrekking tot de productgroep ‘Rolstoelen’ (groep 2) verder onbesproken kan blijven. De vorderingen van Harting-Bank worden afgewezen.
4.17. Harting-Bank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Liemerse gemeenten worden begroot op:
- vast recht € 248,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.064,00
De kosten aan de zijde van RSR worden begroot op:
- vast recht € 248,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.064,00
de vordering van RSR
4.18. De vorderingen van RSR beogen naast afwijzing van de vorderingen van Harting-Bank - kort gezegd - een gebod voor de Liemerse gemeenten de opdracht aan haar te gunnen, dan wel een verbod de opdracht aan een ander dan RSR te gunnen, dan wel een gebod tot het opnieuw aanbesteden van de opdracht. RSR stelt daartoe dat haar inschrijving, in tegenstelling tot de inschrijving van Harting-Bank, wel voldoet aan de gestelde minimumeisen en (subsidiair) dat de gestelde eisen niet eenduidig en voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
4.19. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat RSR in het kader van dit kort geding geen dan wel onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar eigen inschrijving en met name in de beoordeling daarvan door de Liemerse gemeenten om thans te kunnen beoordelen of de opdracht aan RSR dient te worden gegund. Bovendien heeft RSR geen belang bij haar vorderingen nu de vorderingen van Harting-Bank worden afgewezen en de Liemerse gemeenten reeds hebben aangegeven de opdracht aan RSR te gunnen.
4.20. RSR zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de door haar ingestelde procedure, welke kosten - gelet op de samenhang met de vorderingen van Harting-Bank - worden begroot op nihil.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
in het incident tot tussenkomst:
5.1. laat RSR toe als tussenkomende partij in het kort geding van Harting-Bank tegen de Liemerse gemeenten;
in de hoofdzaak:
5.2. wijst de vorderingen van Harting-Bank af;
5.3. veroordeelt Harting-Bank in de proceskosten, aan de zijde van de Liemerse gemeenten tot op heden begroot op € 1.064,00 en aan de zijde van RSR tot op heden begroot op € 1.064,00.
5.4. wijst de vorderingen van RSR af;
5.5. veroordeelt RSR in de kosten van de door haar ingestelde procedure, tot dusverre aan de zijde van Harting-Bank en de Liemerse gemeenten begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 28 juni 2006.