ECLI:NL:RBARN:2006:AY3872

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
135594
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van overnamekosten en vergoeding winstderving uit overeenkomst tussen Berendsen Textiel Service B.V. en Wetro B.V.

In deze zaak vordert Berendsen Textiel Service B.V. betaling van overnamekosten en een vergoeding voor winstderving van Wetro B.V. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst die in 2003 is gesloten, waarbij Wetro Berendsen machtigde tot maandelijkse afschrijving van factuurbedragen. Wetro heeft de overeenkomst opgezegd voor drie relatienummers, maar Berendsen stelt dat Wetro verplicht is om de overnamekosten en winstderving te vergoeden volgens de algemene voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er slechts één overeenkomst is overgelegd, en dat Wetro niet heeft aangetoond dat zij niet met Berendsen heeft gecontracteerd voor de andere relatienummers. De rechtbank oordeelt dat Wetro de bewijslast heeft om aan te tonen dat de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. De rechtbank wijst erop dat de gefixeerde vergoeding voor winstderving en de overnameverplichting beide gerechtvaardigd zijn. Wetro heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, en de rechtbank heeft een getuigenverhoor bepaald om de zaak verder te onderzoeken. De beslissing van de rechtbank houdt in dat Wetro het bewijs moet leveren van haar stellingen en dat de zaak opnieuw op de rol komt voor verdere uitlating.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135594 / HA ZA 06-26
Vonnis van 17 mei 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERENDSEN TEXTIEL SERVICE B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
procureur mr. P.J.M. van Wersch,
advocaat mr. M.C.P. van Dongen te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WETRO B.V.,
gevestigd te Woudenberg,
gedaagde,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. H.A. Bravenboer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Berendsen en Wetro genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 22 maart 2006 en het proces-verbaal van comparitie van 3 mei 2006. Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Berendsen verhuurt en reinigt bedrijfskleding. In 2003 heeft zij met Wetro een overeenkomst gesloten waarvan een op 19 mei (Wetro) en 2 juni (Berendsen) 2003 ondertekende akte is opgemaakt.
In de akte verleent Wetro machtiging aan Berendsen tot maandelijkse afschrijving van de factuurbedragen van Wetro’s rekening.
De akte vermeldt voorts onder meer:
(Wetro) geeft opdracht tot levering en (Berendsen) verplicht zich tot levering van bovengenoemde goederen onder bovengenoemde condities en overeenkomstig de algemene voorwaarden (zie achterzijde).
De op de achterzijde van de akte afgedrukte algemene voorwaarden – Algemene Voorwaarden van Huur en Verhuur, Bruikleen en Onderhoud – bevatten een regeling voor de beëindiging door opzegging door de opdrachtgever, Wetro. Deze houdt onder meer een vaste vergoeding voor winstderving en de verplichting tot overname van zaken in. Een en ander is geregeld in de artikelen 2 en 11 van de algemene voorwaarden.
Artikel 11.4 luidt als volgt.
Op alle leveringen van goederen aan opdrachtgever die plaatsvinden op basis van deze voorwaarden, daaronder begrepen de overneming van de goederen door opdrachtgever, zijn naast de onderhavige voorwaarden van toepassing onze ‘Algemene Verkoop-, Leverings- en Betalingsvoorwaarden (...) voorzover de onderhavige algemene voorwaarden daarvan niet afwijken.
Op de akte is het nummer 4)94725 geschreven. De eerste vier duidt op de locatie Schiedam, van waaruit Berendsen de administratie voerde, en het cijfer na het haakje is het debiteurennummer.
Bij brief van 31 mei 2005 heeft Wetro Berendsen meegedeeld:
Hierbij willen zoals met u besproken graag de contracten opzeggen voor de volgende relatienummers:
94725 94726 94728
Door de overgang naar de Rijke zal Wetro voor deze relatienummers geen gebruik meer maken van uw service.
Wellicht dat u met [betrokkene] contact kunt opnemen over het voortzetten van de huidige kleding lijn die wij nu van u gebruiken.
Op 1 juni 2005 faxt Wetro aan Berendsen:
Hierbij wil ik bij deze de volgende contracten per direct opzeggen:
Relatienummer: 94725, 94726 en 94728.
Berendsen heeft op de brief en de fax gereageerd bij brief van 5 juli 2005. Zij geeft aan de opzegging te aanvaarden en deelt mee dat [betrokkene] niet van zins is contracten en/of kleding van Wetro over te nemen of het contract met Berendsen te continueren. Voorts geeft zij aan wat Wetro op grond van de opzegging aan overnamekosten en vergoeding voor gederfde omzet verschuldigd is op grond van de hierboven onder 2.2 bedoelde regeling.
Berendsen heeft de volgens haar verschuldigde bedragen vervolgens gefactureerd aan Wetro, Wetro Holland Liquid. Logist. en Wetro Tiel B.V.
Het geschil
Berendsen vordert - samengevat - veroordeling van Wetro tot betaling van EUR 50.145,49, vermeerderd met rente daarover vanaf 14 september 2005 althans vanaf de datum van dagvaarding, 27 december 2005, en kosten, waaronder EUR 1.788,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De vordering is gegrond op de verplichting die Wetro volgens Berendsen heeft om bij opzegging over te nemen en winstderving te vergoeden overeenkomstig de algemene voorwaarden (2.2 hierboven). Dit komt neer op het volgende.
Voor klantnummer 94725 EUR 16.796,67 incl. BTW aan overnamekosten en EUR 16.468,12 incl. BTW aan vergoeding winstderving.
Voor klantnummer 94726 EUR 9.497,89 incl. BTW aan overnamekosten en EUR 2.108,37 incl. BTW aan vergoeding winstderving.
Voor klantnummer 94728 EUR 4.102,08 incl. BTW aan overnamekosten en EUR 523,10 incl. BTW aan vergoeding winstderving.
Wetro voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Wetro’s eerste verweer houdt in dat Berendsen alleen ten aanzien van het debiteurennummer 94725 met haar heeft gecontracteerd en voor de twee andere, 94726 en 94728, met Wetro Tiel. Dit wordt door de stukken niet bevestigd. De rechtbank acht in dit kader de volgende omstandigheden van belang.
Er is slechts één overeenkomst overgelegd, ten name van Wetro. Wetro heeft niet weersproken dat Berendsen steeds haar contracten op schrift stelt. Berendsens facturen zijn gericht aan diverse adressen, maar steeds onder vermelding van Wetro’s debiteurennummer. Wetro heeft niet weersproken dat de facturen steeds door middel van de onder 2.1 bedoelde, automatische incasso door haar zijn voldaan. Wetro heeft opgezegd voor het contract of de contracten onder de drie debiteuren-/klantnummers tezamen.
Aan deze omstandigheden ontleent de rechtbank het vermoeden dat Wetro ten aanzien van alle litigieuze vorderingen Berendsens wederpartij is. Wetro heeft ter comparitie verklaard dat er meer op schrift gestelde contracten bestaan. Zij zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren van het hier bedoelde vermoeden. Zij kan dan bijvoorbeeld één of twee contracten corresponderend met de klantnummers 94726 en 94728, waarin zij niet Berendsens wederpartij is, over leggen.
Wetro betoogt dat de algemene voorwaarden wel op de achterzijde van de akte zijn afgedrukt, maar in artikel 11.4 verwijzen naar andere algemene voorwaarden, die Wetro niet ter hand gesteld zijn, en dat daarmee de situatie is ontstaan dat Berendsens wederpartij wordt geconfronteerd met twee reeksen algemene voorwaarden waarvan slechts één haar bekend is, zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 28 november 1997, NJ 1998, 705. Dit luidt onder meer als volgt.
Het gaat hier om een geval van een gebruiker van twee onderling verschillende stellen algemene voorwaarden, die beide in één verwijzing op door de gebruiker te verrichten leveringen van toepassing zijn verklaard zonder dat op enigerlei - voor de wederpartij begrijpelijke en niet onredelijk bezwarende - wijze is aangegeven of nader geregeld welke van die stellen in het gegeven geval van toepassing zal zijn. In een zodanig geval maakt geen van de onderling verschillende stellen algemene voorwaarden deel uit van de overeenkomst en kan de gebruiker zulks niet verhelpen door zelf alsnog een van de stellen algemene voorwaarden te kiezen.
Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier niet voor. Berendsen heeft niet verwezen naar twee sets algemene voorwaarden, maar één set genoemd in de akte en afgedrukt op de achterkant daarvan. Deze set, de onder 2.2 bedoelde, maakt daarmee, naar Wetro erkent, deel uit van de overeenkomst.
De verwijzing in artikel 11.4 maakt de andere set, die niet (achter)op de akte was afgedrukt en niet overgelegd was, nog niet onderdeel van de overeenkomst.
Er is dus geen sprake van een beroep op toepasselijkheid van twee mogelijk onderling tegenstrijdige sets algemene voorwaarden.
De niet op de achterzijde van de akte afgedrukte voorwaarden, zo overweegt de rechtbank ten overvloede, geven een – in casu dus niet toepasselijke – uitwerking van de verplichtingen die bestaan als er sprake is van een overnameverplichting.
Ten aanzien van de inhoud van de overnameverplichting is er uitsluitend een regeling te vinden in de onder 2.2 bedoelde algemene voorwaarden. Van mogelijke tegenstrijdigheid, zelfs van overeenstemmende regelingen in twee sets algemene voorwaarden, is geen sprake.
Uit het voorgaande vloeit voort dat Wetro’s verweer dat de algemene voorwaarden waarop Berendsen zich beroept, niet van toepassing zijn, wordt verworpen.
Wetro stelt dat de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn omdat voor kleding die nog geen jaar in gebruik is, 100% van de nieuwwaarde moet worden vergoed, uitgegaan wordt van een gebruiksduur waarvan in dit geval geen sprake is, en uitgegaan wordt van een nieuwwaarde die niet reëel kan zijn.
Dit betoog is voor een belangrijk deel feitelijk weersproken door Berendsen ter comparitie. Zij voert onder verwijzing naar de berekening in haar productie 6a aan dat niet van alle kleding de nieuwwaarde moet worden vergoed, wijst op verschillen in soorten kleding en daaruit voortvloeiende verschillen in gebruiksduur – waarbij voor de soort kleding waarover het hier gaat een gebruiksduur van zestig maanden zou worden gehanteerd – en geeft mede aan de hand van haar productie 6a aan dat de berekening waarmee Wetro tracht aan te tonen dat er geen sprake kan zijn van een reële nieuwprijs, op onjuiste uitgangspunten berust. Een en ander betreft bedrijfsgegevens van Berendsen. Daarom heeft Wetro er niet direct op kunnen reageren. Zou haar stelling juist zijn, dat de berekening van de vergoeding bij opzegging tot een onredelijk groot voordeel voor Berendsen leidt, dan valt niet uit te sluiten dat de algemene voorwaarden op dit onderdeel onredelijk bezwarend geacht moeten worden. Daarvan draagt Wetro, die zich hierop beroept, de bewijslast. Dit bewijs zal haar worden opgedragen.
Het bestaan van een boete – de gefixeerde vergoeding voor winstderving – acht Wetro onredelijk naast de overnameverplichting. Dit verweer verwerpt de rechtbank. Voor beide regelingen – de overnameverplichting van geïndividualiseerde en gebruikte kleding en een vergoeding voor het wegvallen van de inkomsten uit de overeenkomst – is een goede grond aanwezig.
In dit verband is van belang dat Wetro betoogt dat de kleding slechts door in de binnenkant van de kraag ingestreken namen is geïndividualiseerd en dat deze namen makkelijk te verwijderen zijn. Dat de individualisering van de kleding op meer of minder eenvoudige wijze is te verwijderen, maakt echter naar het oordeel van de rechtbank geen verschil.
Op Wetro’s stelling dat de berekening van Berendsen onjuist is omdat zij een deel van de kleding zelf onder zich had, dient Berendsen nog te kunnen reageren.
Toepassing van de algemene voorwaarden is volgens Wetro ook onredelijk omdat [betrokkene] wél een contract met Berendsen heeft gesloten. Op dit punt is komen vast te staan dat [betrokkene] in ieder geval niet het contract van Wetro heeft overgenomen en evenmin met dezelfde kleding voor een zelfde of een groter aantal personen is gaan werken. Dat het nadeel dat Berendsen lijdt door de opzegging niet overeenstemt met de gefixeerde schadevergoeding maar geringer is, maakt op zichzelf een beroep op die gefixeerde schadevergoeding nog niet strijdig met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Een uitzonderlijk groot verschil tussen de schadevergoeding en de geleden schade of het geheel ontbreken van schade kunnen onder omstandigheden tot een ander oordeel leiden. Daarvan draagt Wetro, die zich hierop beroept, de bewijslast. Dit bewijs zal haar worden opgedragen.
De rechtbank zal Wetro thans het onder 4.6 en 4.9 bedoelde bewijs opdragen en in de gelegenheid stellen het onder 4.1 bedoelde tegenbewijs te leveren. Bewijs en tegenbewijs kan Wetro ook bij geschrifte leveren, zoals in het dictum is aangegeven.
Wetro stelt dat zij geen BTW is verschuldigd omdat Berendsen over de kleding geen BTW-schade lijdt en omdat de vergoeding van winstderving een vervangende schadevergoeding is waarover geen BTW in rekening behoeft te worden gebracht. Zoals Berendsen ter comparitie ook heeft toegegeven, is de schadeloosstelling die in de vergoeding voor winstderving is begrepen, op zichzelf niet aan BTW onderhevig. Berendsen dient zich op dit punt nader uit te laten.
Wetro voert verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Dit verweer gaat op. Berendsen heeft niet voldoende duidelijk gesteld dat zij meer of andere kosten heeft gemaakt dan gebruikelijk zijn bij de voorbereiding van de procedure.
Vindt schriftelijke bewijslevering door Wetro plaats, dan kan Berendsen bij haar reactie daarop ook de onder 4.8 en 4.11 bedoelde kwesties meenemen. Wordt er bewijs geleverd door middel van het horen van getuigen, dan kan Berendsen ter zitting reageren.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom op de getuigenverhoren verschijnen vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
Partijen kunnen uiteraard ook om een comparitie verzoeken teneinde stukken over te leggen en te bespreken.
De beslissing
De rechtbank
laat Wetro toe het onder 4.1 bedoelde tegenbewijs te leveren,
draagt Wetro het bewijs op van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn in de onder 4.6 en/of 4.9 bedoelde zin,
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 31 mei 2006 voor uitlating door Wetro of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bepaalt dat Wetro, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
bepaalt dat Wetro, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de maanden juli tot en met september 2006 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2006.