ECLI:NL:RBARN:2006:AY3641

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3059 en 05/4068
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot opleggen van geheimhouding door de gemeenteraad van Rheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 3 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen raadsleden van de fractie Gemeentebelangen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, alsmede de raad van de gemeente Rheden. De zaak betreft de beslissing van de gemeenteraad om geheimhouding op te leggen met betrekking tot de rapportage 'Gedane Zaken'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders, die geheimhouding oplegden, als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten worden aangemerkt, omdat deze besluiten gericht zijn op extern rechtsgevolg.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de beroepen van de eisers beoordeeld. De eisers, die gezamenlijk bezwaar hadden gemaakt, stelden dat hun beroep ontvankelijk was, terwijl verweerders betoogden dat het beroep niet ontvankelijk was omdat de fractie Gemeentebelangen bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de eisers, die ook de raadsleden waren die het bezwaarschrift hadden ingediend, ontvankelijk waren in hun beroep. De rechtbank volgde de redenering van de eisers dat de geheimhouding hen in hun openbare optreden als raadsleden beperkt, wat een extern rechtsgevolg met zich meebrengt.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de beslissing tot het opleggen van geheimhouding niet alleen de interne organisatie van de gemeente betreft, maar ook de democratische controle door de raad van het gemeentebestuur raakt. De rechtbank heeft het besluit van verweerder II vernietigd en verweerder II opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat de gemeente Rheden het door eisers betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummers: AWB 05/3059 en 05/4068
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X] e.a. en [Y], eisers,
wonende te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder I, vertegenwoordigd door mr. R.D. Boesveld.
alsmede
de raad van de gemeente Rheden, verweerder II, vertegenwoordigd door mr. R.D. Boesveld.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluit van verweerder I van 5 juli 2005 en besluit van verweerder II van 8 juli 2005.
2. Procesverloop
Bij schrijven van 30 november 2004 heeft verweerder I besloten om aan de raads- en commissieleden tot 10 december 2004 (voorlopige) geheimhouding op te leggen inzake de rapportage “Gedane Zaken” inclusief bijlagen in afwachting van de reactie van [naam voormalig wethouder].
Bij schrijven van 8 december 2004 heeft verweerder I de reactie van [naam voormalig wethouder] op de rapportage aan de raads- en commissieleden toegezonden en meegedeeld dat de raad dient te besluiten of en wanneer de geheimhouding wordt opgeheven, zodat de geheimhouding tot de eerstvolgende raadsvergadering in acht dient te worden genomen of zoveel eerder als de Raad besluit.
Bij schrijven van 15 december 2004 heeft verweerder I besloten om aan de raads- en commissieleden geheimhouding op te leggen inzake de meer zakelijke versie van de rapportage “Gedane zaken”.
In haar vergadering van 21 december 2004 heeft verweerder II de geheimhouding ten aanzien van de eerste rapportage bekrachtigd en ten aanzien van de tweede rapportage opgeheven.
Bij de in rubriek 1 aangeduide besluiten hebben verweerders de ingediende bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze besluiten is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 3 april 2006. Van eisers is [X] aldaar in persoon verschenen. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde M.G.J.C. Kateman alsmede door mr. R.D. Boesveld.
3. Overwegingen
Ontvankelijkheid van het beroep
De rechtbank ziet eerst de vraag onder ogen of eisers ontvankelijk zijn in hun beroep. De rechtbank stelt vast dat het besluit van verweerder II het bekrachtigen inhoudt van de door verweerder I opgelegde geheimhouding. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het besluit van verweerder II in de plaats getreden van het besluit van verweerder I als grondslag voor de geheimhoudingsplicht. Dit heeft tot gevolg dat het belang voor eisers is komen te ontvallen aan een beoordeling van het besluit van verweerder I, wat de status van dat besluit ook zij. Gelet op het ontbreken van een belang moet het beroep tegen het besluit van verweerder I niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verweerders hebben voorts betoogd dat het beroep van eisers niet ontvankelijk is omdat niet eisers maar de fractie Gemeentebelangen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van verweerders. De rechtbank volgt verweerders hierin niet. Uit de aanhef van het bezwaarschrift blijkt dat het de gezamenlijke raadsleden van de fractie Gemeentebelangen zijn die gezamenlijk bezwaar maken. Dat zij zichzelf in het vervolg van de bezwaarfase presenteren als ‘de fractie’ doet hier niet aan af nu het begrip fractie niet meer inhoudt dan het totaal van de leden waaruit zij bestaat. Het beroepsschrift is door dezelfde raadsleden ingediend als die het bezwaarschrift hebben ingediend plus het commissielid [Y]. Aangezien [Y] niet tot degenen behoorde die bezwaar heeft ingediend, moet zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb. Voor het overige zijn degenen die beroep hebben ingesteld dezelfden als degenen die bezwaar hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is hun beroep tegen het besluit van verweerder II derhalve ontvankelijk.
Beoordeling van het geschil
Verweerder II heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een beslissing tot het opleggen van geheimhouding geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De beslissing van de Raad om ten aanzien van de rapportage “Gedane Zaken” (voorlopige) geheimhouding op te leggen, kan volgens verweerder II niet worden aangemerkt als een beslissing gericht op extern rechtsgevolg, aangezien uitsluitend de interne organisatie van de gemeente in geding is.
Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op hun stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Het geding spitst zich toe op de vraag of er bij het besluit van verweerder II sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Verweerder stelt dat dit niet het geval is nu aan het besluit geen externe rechtsgevolgen verbonden zijn. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Het besluit tot het opleggen van geheimhouding respectievelijk het bekrachtigen van dit besluit heeft tot gevolg dat er een geheimhoudingsplicht ontstaat voor degenen die kennis hebben of krijgen van de inhoud van de documenten ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Voor eisers betekent dit dat zij deze documenten niet openbaar mogen maken noch over de inhoud hiervan aan derden mededelingen mogen doen. Het besluit tot het opleggen van geheimhouding beperkt eisers derhalve in hun openbare optreden als raadsleden. Nu openbaarheid tot de kern behoort van de democratische controle door de raad van het gemeentebestuur kan daarom niet gezegd worden dat het besluit slechts de interne politiek-bestuurlijke organisatie van de gemeente raakt. Dit geldt te meer nu de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 2:5, eerste lid, van de Awb ook voor derden geldt die kennis hebben genomen van de besluiten, zoals in dit geval [naam voormalig wethouder].
De rechtbank vindt voor zijn oordeel tevens steun in het feit dat door het besluit tot het opleggen van de geheimhoudingsplicht de betreffende documenten worden onttrokken aan de werking van de Wob nu de toepasselijke bepalingen uit de Gemeentewet volgens de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 11 september 2002, JB 2002/320) een bijzondere regeling vormen die voorgaat boven de Wob. Het past naar het oordeel van de rechtbank niet binnen het systeem van rechtsbescherming dat de Awb beoogd te bieden indien een bestuursorgaan door een eenzijdig besluit waar geen rechtsbescherming tegen open staat, documenten kan onttrekken aan de openbaarheid. Dit zou anders zijn als de wetgever dit uitdrukkelijk bedoeld had, maar uit de ook door eisers aangehaalde passage uit de memorie van antwoord bij de parlementaire behandeling van artikel 25 Gemeentewet blijkt dat dit niet het geval is. De regering geeft in de betreffende passage aan dat zij ervan uitgaat dat tegen een besluit tot opleggen van geheimhouding beroep bij de bestuursrechter open staat.
Op grond van het voorgaand is de rechtbank van oordeel dat verweerder II eisers ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep tegen het besluit van verweerder I niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep van [Y] tegen het besluit II niet-ontvankelijk;
verklaart voor het overige het beroep tegen het besluit van verweerder II gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van verweerder II;
draagt verweerder II op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt voorts dat de gemeente Rheden het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.I.L.E.S. Bloemendal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: