Registratienummer: AWB 05/2408
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres],
kantoorhoudende te [plaats],
de raad voor rechtsbijstand Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 mei 2005.
Bij besluit van 18 januari 2005 heeft verweerder de door eiseres aanvraagde vergoeding voor de door haar op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand aan [naam cliënt], op nihil gesteld.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 april 2006. Eiseres is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. M.E. van Schooten.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag, dat de vergoeding moet worden geweigerd omdat geen juridische bijstand in een procedure is verricht. De toevoeging is verleend voor procedurewerkzaamheden ter zake van een hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS). Aangezien het hoger beroep zonder nadere behandeling ter terechtzitting vanwege een formeel verzuim niet-ontvankelijk is verklaard, kan volgens verweerder niet worden gezegd dat de werkzaamheden zijn verricht waar de toevoeging voor is verleend. Eiseres had in het kader van een adequate rechtshulpverlening behoren te controleren of aan alle formele vereisten was voldaan.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij voert aan, dat er geen sprake was van een voorzienbaar formeel verzuim, aangezien alleen de laatste pagina van de uitspraak waartegen hoger beroep werd ingesteld bij het faxen niet is verzonden, doordat deze pagina door het faxapparaat dubbel is gepakt. Deze laatste pagina betrof een blanco vel met stempel “voor kopie conform”. Tevens voert zij aan, dat verweerder zich op deze manier oneigenlijke bevoegdheden toe meet omdat dan een toevoeging kan worden geweigerd bij elk beroep c.q. bezwaar, dat op grond van niet-ontvankelijkheid niet aan een inhoudelijke beoordeling toekomt.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) verstrekt verweerder aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr 2000) ontvangen rechtsbijstandverleners -voor zover hier van belang- overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging als bedoeld in artikel 37 van de wet.
Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat verweerder op 25 juni 2003 aan cliënt van eiseres een toevoeging heeft verleend voor de instelling en behandeling van hoger beroep in een asielzaak. Eiseres heeft namens haar cliënt op de laatste dag van de termijn voor het instellen van hoger beroep een beroepschrift naar de ABRS gefaxt. De uitspraak van de rechtbank waartegen het hoger beroep was ingesteld werd door de ABRS echter niet volledig ontvangen, waarna de ABRS het hoger beroep bij uitspraak van 18 augustus 2003 kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Middels een daarvoor bestemd formulier heeft eiseres op 4 januari 2005 een declaratie ingediend, waarbij zij heeft aangegeven aan bovengenoemde zaak drie uur te hebben gewerkt.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in de zaak waarvoor aan haar cliënte een toevoeging is verleend werkzaamheden heeft verricht. Deze werkzaamheden bestonden uit het instellen van hoger beroep bij de ABRS. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet anders worden geconcludeerd dan dat eiseres in de betreffende zaak juridische bijstand heeft verleend. De omstandigheid, dat door eiseres geen adequate rechtsbijstand is verleend, aangezien het hoger beroep -doordat dit niet compleet was ingediend- wegens een formeel verzuim kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, heeft niet tot gevolg dat moet worden geconcludeerd dat geen juridische bijstand is verleend. De Wrb noch het Bvr 2000 bieden daarvoor naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten. Ook in het door verweerder -als basis voor het op nihil vaststellen van de vergoeding- genoemde artikel 2, eerste lid, van het Bvr 2000 is niet neergelegd dat slechts rechtsbijstand die aan bepaalde kwalitatieve normen voldoet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is dan ook van oordeel, dat verweerder de gevraagde vergoeding ten onrechte op nihil heeft vastgesteld. Dit leidt er toe dat het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 37, eerste lid, onder a, van de Wrb en artikel 2, eerste lid, van het Bvr 2000 voor vernietiging in aanmerking komt.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt voorts dat de Raad voor rechtsbijstand Arnhem het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 138 aan eiseres vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.M.A. van Eck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2006.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.