zaaknummer / rolnummer: 134825 / HA ZA 05-2248
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHAFFENBURG OFFICE FURNITURE B.V.,
gevestigd te Delft,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC KANTOOR-EN PROJECTINRICHTING GROEP B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseressen,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mrs. D.B. Verweij en G.M. Quarles van Ufford te Utrecht,
[gedaagde]
wonende te Duiven,
gedaagde,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. C.J. Diks te Arnhem.
Partijen zullen hierna Schaffenburg en ABC Groep en [gedaagde] genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 22 februari 2006 en het proces-verbaal van comparitie van 3 mei 2006. Ten slotte is vonnis bepaald.
Bij de stukken bevindt zich een notariële akte van 22 juli 2004. Daarbij waren partij ABC Groep en ABC Kantoor- & Projektinrichting Oost B.V. (hierna ABC Oost), beide vertegenwoordigd door [betrokkene] en [gedaagde]. De akte betreft levering van aandelen en houdt in dat ABC Groep aan [gedaagde], handelend onder de naam van [gedaagde] Beheer B.V. i.o., ten titel van koop levert achttienduizend aandelen ABC Oost, die ABC Groep bij de oprichting van ABC Oost had verkregen.
De onder 2.1 bedoelde akte bevat onder II.C.7 de volgende bepaling.
(...) Verkoper verleent aan (ABC Oost) een (mede)gebruiksrecht op deze drie hierboven genoemde naam/website/reclame uitingen voor één euro per jaar. Echter, voor het eerste jaar lopend van (1 mei 2004) tot en met (30 april 2005) bedraagt de vergoeding (EUR 10.000,00). (...) Koper garandeert deze betaling mocht (ABC Oost) in gebreke blijven.
De onder 2.1 bedoelde akte bevat onder II.C.8 de volgende bepaling.
Koper (...) garandeert dat [gedaagde] Beheer B.V. en/of (ABC Oost) jaarlijks minimaal (50%) van haar meubelomzet afneemt bij verkoper of bij aan verkoper gelieerde vennootschappen (...). De inkoopverplichting van (ABC Oost) is geëindigd indien en zodra door (ABC Oost) voor tenminste (EUR 8.700.084,00) (...) aan producten is afgenomen bij Schaffenburg (...), danwel van (een zusterbedrijf). De hierbovenstaande verplichting wordt bij deze als kettingbeding aan koper en/of (ABC Oost) opgelegd (...).
Onder II.C.9 garandeert de koper aan ABC Groep dat ABC Oost verplichtingen uit een huurcontract zal nakomen.
De achtergrond van een aantal bepalingen in de akte was dat bij de start van ABC Oost grote aanloopverliezen waren geleden. Het concern van ABC Groep droeg deze, maar daar stond tegenover dat de koper van de aandelen een aantal verplichtingen op zich nam die erop gericht waren dat door inkomsten van het concern deze verliezen zouden worden ingelopen.
Voorafgaand aan het verlijden van de akte heeft [gedaagde] op 15 juli 2004 aan het notariskantoor waar de akte verleden zou worden, het volgende e-mailbericht gestuurd.
Na onderling contact tussen de heer Wijnbergen en mij zijn er nog wat punten op de i gezet, met het vriendelijke verzoek deze in de overeenkomst te willen aanpassen (...).
2. Bij punt 9 moet aanvullende informatie worden opgenomen in die zin, dat de verplichting tot afname in die zin wordt gelimiteerd, tot aan het bedrag dat door verkoper in Oost bv is geïnvesteerd. Hiertoe zal een overzicht worden bijgevoegd door verkoper (...).
Op 17 augustus 2004 is [gedaagde] Beheer B.V. opgericht.
Het handelsregister vermeldt als enig aandeelhouder van ABC Oost sedert 14 februari 2005 [gedaagde] Beheer B.V.
Bekrachtiging van de in de notariële akte vastgelegde, in haar naam verrichte rechtshandelingen heeft door [gedaagde] Beheer plaatsgevonden op 14 februari 2005.
ABC Oost is failliet verklaard op 4 april 2005.
Bij brief van 23 juni 2005 sommeerden Schaffenburg en ABC Groep [gedaagde] tot het doen van een aantal betalingen op grond van de bepalingen C.II.7, 8 en 9 van de akte.
[gedaagde] reageerde hierop bij e-mail van 27 juni 2005. Daarin verweerde hij zich tegen het in de brief van 23 juni 2005 gestelde en deelde hij mee dat hij niet in staat was aan welke betalingsverplichting dan ook te voldoen.
Op 10 augustus 2005 is [gedaagde] Beheer, op verzoek van Schaffenburg en ABC Groep, failliet verklaard.
Schaffenburg en ABC Groep hebben conservatoir beslag gelegd onder Postbank N.V. op de rekening van [gedaagde] en op een aantal roerende zaken onder [gedaagde] voor een vordering van EUR 450.000,00.
Schaffenburg en ABC Groep vorderen betaling
- aan ABC Groep van EUR 22.000,00, EUR 1.158,00 aan buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente over de hoofdsom over de periode van 10 oktober 2005 tot 15 november 2005, zijnde EUR 86,79, met de wettelijke rente vanaf 15 november 2005 over de drie voorgaande posten,
- aan Schaffenburg van een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding.
Voorts vorderen zij vergoeding van de proceskosten en de kosten van de beslagen.
Schaffenburg en ABC Groep baseren zich op de notariële akte. Zij stellen het volgende. ABC Oost heeft niet voldaan aan de verplichting tot betaling van EUR 10.000,00. Dit verplicht [gedaagde] Beheer tot betaling van EUR 10.000,00 aan ABC Groep (art. C.II.7). ABC Oost komt haar verplichting tot huurbetaling niet na. ABC Groep lijdt dientengevolge een schade wegens huurderving van EUR 12.000,00. Tot vergoeding hiervan is [gedaagde] Beheer eveneens verplicht (art. C.II.9). ABC Oost heeft niet voldaan aan de afnameverplichting. ABC Oost heeft slechts voor ongeveer EUR 80.000,00 van Schaffenburg afgenomen, zodat een afnameverplichting van EUR 8.620.084,00 resteert. Hieraan heeft zij niet voldaan. [gedaagde] Beheer is als borg aansprakelijk (art. C.II.8).
[gedaagde] Beheer kan al deze verplichtingen niet nakomen.
De aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de schade die hierdoor is geleden, gronden Schaffenburg en ABC Groep primair op het wettelijk vermoeden van artikel 2:203 lid 3 BW en subsidiair op onrechtmatig handelen van [gedaagde] omdat hij ten tijde van de bekrachtiging van de rechtshandelingen door [gedaagde] Beheer wist of behoorde te weten dat zij niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen, zoals uit zijn e-mail van 27 juni 2005 zou blijken
[gedaagde] voert verweer. Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder nader op zijn verweer ingaan.
De rechtbank zal allereerst nagaan of er sprake is van aansprakelijkheid van [gedaagde] Beheer tegenover Schaffenburg en ABC Groep op grond van de artikelen C.II.7, 8 en/of 9 van de notariële akte.
In confesso is dat het bedrag van EUR 10.000,00 dat bedoeld is in art. C.II.7, niet is betaald door ABC Oost, dat [gedaagde] Beheer derhalve door ABC Groep kon worden aangesproken op grond van de door haar gegeven garantie, en dat zij niet kan betalen.
Over de uitleg van art. C.II.8 verschillen partijen van mening. Samengevat stellen Schaffenburg en ABC Groep dat er sprake is van een afnameverplichting, een verplichting om tot het genoemde bedrag zaken af te nemen bij Schaffenburg of een zustermaatschappij van haar. [gedaagde] stelt dat er een inkoopverplichting bestond, die inhield dat van de omzet minimaal vijftig procent per jaar moest worden afgenomen bij Schaffenburg of een zustermaatschappij van haar. Toen ABC Oost geen omzet meer maakte, had zij dus geen verplichting meer tot afname op grond van deze bepaling.
Vooralsnog is de rechtbank van oordeel dat de tekst van de overeenkomst en hetgeen tot nu toe over haar ontstaan naar voren is gebracht, geen steun biedt voor [gedaagde]s uitleg. In het bijzonder duidt de vermelding van een niet afgerond bedrag (EUR 8.700.084,00) in combinatie met het ter comparitie van beide zijden onderstreepte gegeven dat de garanties werden gegeven om de aanloopverliezen van ABC Oost, die vooralsnog voor rekening van de verkoper kwamen, in te lopen, erop dat de garantie in feite een deel van de koopprijs uitmaakte. Dan ligt het voor de hand dat er sprake is van een afnameverplichting zoals Schaffenburg en ABC Groep bedoelen. Aan bewijs komt de rechtbank echter, zoals hierna zal blijken, niet toe.
De tweede vraag waartoe art. C.II.8 leidt, is of [gedaagde] Beheer bij niet nakoming van de hierin vastgelegde verplichting door Schaffenburg kan worden aangesproken. De overeenkomst legt een verplichting op [gedaagde] Beheer tegenover ABC Groep en niet tegenover Schaffenburg. Dat hier van een derdenbeding sprake zou zijn, is een stelling die zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, moet worden verworpen. De akte geeft geen eigen vorderingsrecht aan Schaffenburg, maar legt slechts een verplichting op ABC Oost om af te nemen bij een aan ABC Groep gelieerde onderneming, Schaffenburg of een zusterbedrijf van haar. Dat Schaffenburg een derdenbeding zou hebben aanvaard, is gesteld noch gebleken.
Dat niet nakoming zou leiden tot een omzetverlies bij Schaffenburg, verandert evenmin als het feit dat Schaffenburg en ABC Groep tot hetzelfde concern behoren, iets aan het gegeven dat Schaffenburg geen partij bij de overeenkomst is.
Op zichzelf valt niet uit te sluiten dat een tekortkoming tegenover ABC Groep tevens een onrechtmatige daad oplevert tegenover Schaffenburg, maar Schaffenburg en ABC Groep laten na gemotiveerd aan te geven of zij zich daarop beroepen. Zij spreken slechts van verplichtingen uit art. C.II.8 tegenover Schaffenburg en verbinden daaraan uitsluitend een vordering tot vergoeding van schade als op te maken bij staat tegenover Schaffenburg.
De conclusie is dat de vordering van Schaffenburg moet worden afgewezen.
Het bestaan van de garantieverplichting van [gedaagde] Beheer voor de niet nagekomen huurverplichtingen van ABC Oost (art. C.II.9 van de akte) en haar onvermogen daaraan te voldoen, worden niet betwist.
De rechtbank komt nu toe aan de mogelijke aansprakelijkheid van [gedaagde].
De woorden 'onverminderd de aansprakelijkheid terzake van de bestuurders wegens de bekrachtiging', aan het einde van de eerste zin van art. 2:203 lid 3 BW duiden op de aansprakelijkheid die bij de bestuurder die aan de bekrachtiging meewerkt, kan bestaan in de situatie, die zich hier voordoet, dat de vennootschap haar verplichtingen uit de bekrachtigde rechtshandeling niet kan nakomen. Aansprakelijkheid wegens de bekrachtiging doet zich voor als het bekrachtigen, waardoor een einde komt aan de persoonlijke gebondenheid van degene die voor de op te richten vennootschap handelde, jegens de wederpartij van de
rechtspersoon een onrechtmatige daad oplevert. Of daarvan sprake is wordt door de omstandigheden van het geval bepaald. Een daarvan kan zijn dat de bestuurder wist of redelijkerwijs kon weten dat de vennootschap haar verplichtingen uit de rechtshandeling niet zou kunnen nakomen (HR 28 maart 1997, NJ 1997, 582 m.nt. Ma.).
Vastgesteld is reeds dat [gedaagde] Beheer de verplichtingen die zij op zich nam bij de bekrachtiging van de door [gedaagde] verrichte rechtshandelingen, niet kan nakomen. [gedaagde] was de bestuurder van [gedaagde] Beheer die de bekrachtiging gerealiseerd heeft. De vordering tegen hem is dus op zijn subsidiaire grondslag – onrechtmatige daad – toewijsbaar als er sprake is geweest van onrechtmatig handelen bij de bekrachtiging in de hiervoor bedoelde zin.
Hiertoe moet worden nagegaan welke wetenschap aanwezig was - of redelijkerwijs behoorde te zijn - bij [gedaagde] op het moment van de bekrachtiging.
De datum van de bekrachtiging staat vast. Ze heeft plaatsgevonden op 14 februari 2005. Of deze – late – datum aan een fout van de notaris te wijten is geweest, die [gedaagde] niet tijdig zou hebben gewaarschuwd dat een akte van bekrachtiging nodig was, kan in het midden blijven omdat dit ABC Groep niet raakt.
De vraag is vervolgens wat [gedaagde] ten tijde van de bekrachtiging wist. Hierop geeft hij een duidelijk antwoord. Hij betoogt dat de joint venture M & F, die [gedaagde] Beheer op de been moest helpen, is mislukt door de faillissementen van Pen Beheer B.V. en DBB B.V., die hij niet zag aankomen.
Uit [gedaagde]s e-mailbericht van 27 juni 2005 blijkt ook dat het welslagen van [gedaagde] Beheer afhankelijk was van de joint venture M & F. Op het moment van het verlijden van de notariële akte bestonden voor deze joint venture slechts plannen, na september 2004, de maand waarin DBB failliet ging, was volgens de e-mail de joint venture van de baan. Onontkoombaar is de conclusie dat ten tijde van het verlijden van de akte minst genomen onzekerheid over het welslagen van [gedaagde] Beheer bestond, maar dat nakoming ten tijde van de bekrachtiging door [gedaagde] Beheer uitgesloten was.
Hiermee staat vast dat [gedaagde] op het moment van de bekrachtiging, dus het moment waarop hij als bestuurder bewerkstelligde dat een einde kwam aan zijn persoonlijke gebondenheid tegenover ABC Groep, wist dat nakoming door [gedaagde] Beheer uitgesloten was. Daarmee handelde hij onrechtmatig jegens ABC Groep. Dit brengt mee dat de primaire stelling van Schaffenburg en ABC Groep – het beroep op het wettelijk vermoeden van art. 2:203 lid 3 BW – geen bespreking meer behoeft. De vordering moet immers reeds op grond van het hiervoor overwogene worden toegewezen voor de onder 4.2 en 4.7 bedoelde gedeelten van de hoofdsom.
De rechtbank passeert het verweer dat het faillissement van [gedaagde] Beheer B.V. ten onrechte is uitgesproken. Aan dit verweer moet de rechtbank voorbijgaan omdat het faillissement een door een erga omnes werkende rechterlijke uitspraak in het leven geroepen situatie is. Als [gedaagde] meende dat het faillissement ten onrechte was uitgesproken, stond alleen het middel van hoger beroep tegen de desbetreffende uitspraak open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen sluit uit dat de vraag naar de geldigheid van het faillissement op een andere wijze aan de orde komt.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. ABC Groep heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
De kosten van de beslagen komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking omdat zij voor het overgrote deel zijn gebaseerd op de vordering van Schaffenburg die zal worden afgewezen.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] om aan ABC Groep te betalen een bedrag van EUR 22.086,79 (tweeëntwintig duizend zesentachtig euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 15 november 2005 tot de dag van volledige betaling,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.