ECLI:NL:RBARN:2006:AY0447

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
128747
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van ziektekosten voor behandeling in het buitenland en aansprakelijkheid van zorgverzekeraar

In deze zaak vorderden eisers, [eiseres] en [eiser], vergoeding van ziektekosten die zij hadden gemaakt in verband met medische behandelingen in de Balgristkliniek te Zürich, Zwitserland. De rechtbank Arnhem oordeelde dat VGZ, de zorgverzekeraar, niet gehouden was om alle kosten volledig te vergoeden. De eisers hadden toestemming gekregen voor de behandelingen, maar VGZ had de vergoeding beperkt tot de Nederlandse tarieven, wat volgens de rechtbank in overeenstemming was met de polisvoorwaarden en Europese regelgeving. De rechtbank concludeerde dat VGZ niet tekort was geschoten in haar verplichtingen en dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun vorderingen. De rechtbank droeg eisers op te bewijzen dat VGZ de vergoeding had toegezegd voor specifieke kosten, zoals taxikosten en logieskosten, en hield verdere beslissingen aan. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zorgverzekeraars en de noodzaak voor verzekerden om duidelijkheid te hebben over hun polisvoorwaarden en vergoedingen voor zorg in het buitenland.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 128747 / HA ZA 05-1202
Vonnis van 31 mei 2006
in de zaak van
1. [eiseres]
wonende te [woonplaats]
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats]
eisers,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat E.P.H. Verdeuzeldonk te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. VGZ ZORGVERZEKERAAR,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. A. Overmars te Den Bosch.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiseres] en [eiser] genoemd worden en tezamen [eisers]. (vrouwelijk enkelvoud). Gedaagde zal VGZ genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 mei 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 8 maart 2006
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiseres] en [eiser] zijn beiden voor hun ziektekosten verzekerd geweest bij VGZ. Zij hadden een “Instapverzekering” met een uitgebreide aanvullende verzekering, een en ander op “3e klasse”-niveau.
[eiseres] is in 2001 tweemaal aan haar schouders geopereerd door prof. [betrokkene] (verder: [betrokkene]) in de Balgrist Universitätsklinik te Zürich, Zwitserland (verder: de Balgristkliniek) en daartoe tweemaal naar Zwitserland afgereisd. VGZ heeft hiervoor toestemming verleend, op advies van dr. [betrokkene], (destijds) behandelend arts van [eiseres], gericht aan de medisch adviseur van VGZ, dr. [betrokkene]. VGZ heeft de kosten van de operatie en ook de verpleeg-, reis- en verblijfkosten van [eiseres] vergoed uitgaande van prijzen voor “halbprivat”-verpleging. De verblijfskosten van [eiser] in Zwitserland zijn bij de eerste behandeling van [eiseres] gedurende 15 dagen vergoed, bij de tweede behandeling niet.
Tijdens de tweede operatie hebben zich complicaties voorgedaan die resulteerden in een hersenbloeding en een coma. In verband met een vermeende dreiging van een terroristische aanslag in de buurt van het ziekenhuis in Zwitserland, is [eiseres] op 28 september 2001 in comateuze toestand vanuit Zwitserland overgebracht naar een ziekenhuis in Venlo. Eind november 2001 is zij uit haar coma ontwaakt en op 11 januari 2002 is zij ontslagen uit het ziekenhuis en teruggekeerd naar huis.
In verband met aanhoudende problemen aan vooral de rechterschouder heeft [eiseres] van VGZ schriftelijk toestemming gekregen voor een consult bij [betrokkene]. In een brief van 2 augustus 2002 schrijft VGZ [eiseres]: Naar aanleiding van uw verzoek om medische hulp in het buitenland, hebben wij in overleg met onze medische adviseur besloten u een goedkeuring te geven voor een consult in Zürich, Zwitserland. Tot dit consult behoort een eventuele diagnostiek. Deze diagnostiek bestaat uit een MRI of röntgenfoto’s. Voor u, [eiseres], zal een tweede klas treinkaart vergoed worden vanaf het dichtstbijzijnde station bij uw woonplaats naar Zürich […]. Wij kunnen niet tegemoetkomen in de kosten voor taxivervoer gemaakt in Zwitserland of Nederland. Daarnaast worden ook de kosten voor overnachtigingen ofwel verblijf in Zwitserland niet vergoed. Een en ander betekent dat de vervoerskosten en verblijfskosten voor uw man, indien hij meereist, niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat daartoe in de polis geen dekking bestaat. Indien het consult zal leiden tot een voorstel voor een operatie zal daarvoor wederom een aanvraag voor een goedkeuring ingediend moeten worden […].
In augustus/september 2002 heeft het consult plaatsgevonden. VGZ heeft de kosten daarvan vergoed. De reis- en verblijfkosten van [eiser] zijn niet vergoed.
[betrokkene] heeft naar aanleiding van dat consult [eiseres] geadviseerd om eerst fysiotherapie te ondergaan alvorens opnieuw geopereerd te worden. VGZ heeft [eiseres] geen toestemming gegeven om op kosten van VGZ de fysiotherapie in Zwitserland te ondergaan. Ook heeft VGZ geen toestemming gegeven voor een door [betrokkene] geadviseerde antibioticabehandeling in Zwitserland.
[eiseres] is daarop eind september 2002 teruggekeerd naar Nederland. Op voorstel van [betrokkene] is [eiseres] voor een objectieve en onafhankelijke indicatie vervolgens onderzocht door [betrokkene] van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) te Amsterdam. Naar aanleiding van zijn onderzoekingen heeft [betrokkene] op 23 januari 2003 aan de huisarts van [eiseres] onder andere bericht:
“Conclusie: loslating delta steel rechts. Gezien de hevige pijn en de complicaties van de vorige ingrepen is een extirpatie van de steel de eerst aangewezen therapie. Sommige patiënten functioneren goed met een gewrichtsloze schouder. Eventueel valt te overwegen in een latere instantie de steel weer opnieuw te implanteren. Patiënte vertelde mij, toen ik haar deze uitslag telefonisch meedeelde op 06-01-2003, dat zij dan in Zwitserland geopereerd moet worden. Deze operatie kan echter kwalitatief zeer zeker in Nederland worden uitgevoerd, o.a. in het OLVG. Verwijzing daarvoor naar Zwitserland is niet geïndiceerd.”
Bij brief van 7 februari 2003 heeft dr. [betrokkene] aan [eiseres] laten weten dat hij op basis van de berichtgeving van [betrokkene] zal adviseren aan VGZ om geen toestemming te geven voor behandeling van [eiseres] in de Balgristkliniek. In een vervolgbrief aan [eiseres], van 13 februari 2003, heeft dr. [betrokkene] echter bericht:
“In aansluiting aan mijn brief dd 7 februari 2003 deel ik u het volgende mede:
Heden ontving ik de gewijzigde polisvoorwaarden van VGZ betrekking hebbende op het jaar 2003. In artikel 14 van de polis blijkt per 1 januari 2003 te zijn toegevoegd dat dit artikel ook toepasbaar wordt op hulp verkregen in Zwitserland. In die zin kan [e[eiseres] derhalve toestemming worden verleend om een operatie in Zwitserland te ondergaan onder strikte toepassing van de geldende polisvoorwaarden. Dit betekent dat van de kosten in Zwitserland ten hoogste het bedrag wordt vergoed dat de ingreep in Nederland zou hebben gekost. Gelet op de nota’s die ik heb gezien van prof. [betrokkene], waarbij tot 7-maal het gebruikelijke Zwitserse ziekenfondstarief wordt berekend (het Zwitsers ziekenfondstarief is vergelijkbaar met de Nederlandse tarieven) moet de [eisers] zich wel beseffen dat een zeer groot deel van de kosten voor eigen rekening zullen komen indien zij om toepassing van artikel 14 van de polis verzoeken. Daarnaast zal VGZ geen reiskosten of verblijfkosten vergoeden omdat, nu er een alternatief in Nederland bestaat en [eiseres] zelf de voorkeur zou geven aan Zwitserland de noodzaak tot vergoeding van reis/verblijfkosten ontbreekt en ook ondoelmatig zou zijn. Deze kosten worden gebruikelijk gedekt vanuit de aanvullende polis die in principe toegeschreven is voor de Nederlandse situatie. VGZ past incidenteel de regeling coulant toe in situaties waarin de hulp noodzakelijk is en aantoonbaar in Nederland ontbreekt. Tevens sluit ik hierbij een exemplaar van de polis 2003 in en verneem gaarne of de familie Pauli persisteert in de wens om in Zwitserland geopereerd te worden.”
In artikel 14 van de polisvoorwaarden die vanaf 1 januari 2003 van toepassing waren op de ziektekostenverzekering van [eiseres] bij VGZ staat onder andere vermeld:
“Artikel 14.
Zorg in een andere lidstaat van de Europese Unie
Vergoeding: ten hoogste 100% van de in Nederland geldende tarieven.
Machtiging: ja, vooraf. Hierbij kunnen nadere voorwaarden worden gesteld.
Bijzonderheden:
1. recht op vergoeding bestaat uitsluitend indien de zorg in Nederland ook voor vergoeding in aanmerking zou komen;
2. (…) Onder EU-lidstaat worden behalve Nederland de volgende landen binnen de Europese Unie verstaan: (…) Op grond van verdragsbepalingen is Zwitserland hiermee gelijkgesteld (…)”
Op 28 augustus 2003 heeft [eiseres] een kort geding procedure aangespannen tegen VGZ waarin zij heeft gevorderd om, bij wijze van voorlopige voorziening, (kort gezegd) VGZ, te veroordelen tot vergoeding van alle door haar te maken kosten in verband met de door haar te ondergane operatie in de Balgristkliniek en de daarbij mogelijk optredende onvoorziene complicaties, evenals van alle te maken en in augustus/september 2002 gemaakte reis- en verblijfkosten van [eisers]. Bij vonnis van 8 oktober 2003 zijn de gevraagde voorzieningen door de voorzieningen-rechter van deze rechtbank afgewezen.
In april 2004 is [eiseres] opnieuw door [betrokkene] in de Balgristkliniek geopereerd. De gedeclareerde kosten van € 30.400,-- zijn behoudens een bedrag van € 827,-- door VGZ vergoed. Haar reiskosten zijn slechts vergoed tot het bedrag van een treinretour van haar woonplaats naar Amsterdam. De verblijfkosten van [eiser] zijn niet vergoed.
[eisers] is sinds begin 2006 voor haar ziektekosten niet meer bij VGZ, maar bij een andere zorgverzekeraar verzekerd.
Het geschil
[eisers] vordert - samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht te verklaren dat de voor [eiseres] geïndiceerde behandeling in het buitenland voor volledige vergoeding in aanmerking komt indien behandeling in het buitenland voor de geneeskundige verzorging van eiseres nodig is
2) voor recht te verklaren dat voor de geneeskundige verzorging van [eiseres] noodzakelijk is dat zij zich onder behandeling stelt van Prof. Dr. [betrokkene] van de Balgristkliniek en dat alle hiermee verband houdende door [eisers] gemaakte en te maken kosten voor vergoeding in aanmerking komen
3) veroordeling van VGZ tot betaling aan [eisers] van € 10.182,08, vermeerderd met rente vanaf de dag van de dagvaarding
4) veroordeling van VGZ tot betaling aan [eiseres] van een in goede justitie te bepalen bedrag aan vergoeding van geleden en nog te lijden immateriele schade
met veroordeling van VGZ in de kosten.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [eisers] bij monde van haar advocaat de vordering verminderd in de zin dat de in 3.1 onder 1) genoemde eis is vervallen.
VGZ voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
ten aanzien van de vordering sub 4
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te leiden immateriële schade, stelt [eisers] dat [eiseres] pijnklachten en hinder heeft ondervonden en nog ondervindt doordat, kort gezegd, de schouderprothese die al in 2001 was losgelaten uiteindelijk pas in 2004 is verwijderd. Dat dit zo lang heeft geduurd is, aldus [eisers], aan VGZ te wijten nu VGZ [eiseres] van een daarvoor noodzakelijke vervolg-operatie in de Balgristkliniek heeft afgehouden. Immers, eerst “moest er eind 2002 een nieuwe indicatie gegeven worden door [betrokkene]” voordat toestemming zou worden gegeven voor verdere behandeling in Zwitserland. Daarna wilde VGZ de in Zwitserland te maken kosten slechts vergoeden op basis van 100% van in Nederland voor dergelijke ingrepen gehanteerde prijzen. Dit laatste maakte, aldus [eisers], de behandeling in Zwitserland voor haar feitelijk financieel onmogelijk. VGZ is, zo begrijpt de rechtbank de stelling van [eisers], door geen volledige vergoeding van de kosten van een uit medische noodzaak in Zwitserland te verrichten behandeling aan te bieden, tekortgeschoten in de nako-ming van haar verplichtingen uit de ziektekostenverzekering. Zij is daarom tegenover [eiseres] aansprakelijk voor de door haar geleden immateriële schade.
VGZ stelt kort gezegd dat zij haar verplichtingen uit de ziektekostenverzekering wel is nagekomen en betwist dat de pijn die [eiseres] ondervindt, waarvan zij overigens stelt dat deze niet te kwalificeren is als immateriële schade in de zin van artikel 6:106 BW, aan haar handelen te wijten is.
De rechtbank zal deze vordering om de navolgende redenen afwijzen.
[eisers] verwijt VGZ allereerst dat zij de kosten voor de door [eiseres] in Zwitser-land te ondergane operaties vanaf 2003 slechts voor 100% van de in Nederland geldende tarieven wilde ver-goeden. Uit de in 2.6 aangehaalde brief van dr. [betrokkene] blijkt dat dit vanaf 13 februari 2003 inderdaad het geval was.
De stelling van [eisers] dat deze beperking van de vergoeding in strijd zou zijn met de regel-geving van de Europese Unie wordt verworpen. [eisers] gaat er terecht vanuit dat met name verordening 1408/71 en de latere verordeningen waarmee verordening 1408/71 is gewijzigd en bijge-werkt gelet op de tussen Zwitserland en de Europese Unie gesloten verdragen (zoals de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en de Zwitserse Bondstaat van 21 juni 1999), ook op een in Zwitserland ondergane medische behandeling van toepassing is. Echter, anders dan [eisers] stelt, staan noch deze verordeningen, noch artikelen 59 en 60 van het EG verdrag er aan in de weg dat VGZ medische behandelingen van [eiseres] in Zwitserland vanaf 2003 slechts vergoedt tot het bedrag van de kosten die in Nederland voor de desbetreffende verrichtingen vergoed zouden zijn. Ook in de in dit verband relevante arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zoals C-145/03 van 12 -04 -2005; C-385/99 van 13-05-2003 en C-158/96 van 28-04-1998) wordt ten aanzien van de vergoeding van in het buitenland verrichte medische behandelingen als uitgangspunt genomen dat slechts aanspraak bestaat op vergoeding van de behandeling binnen de grenzen van de dekking die in de staat van inschrijving is gegarandeerd. VGZ mocht de vergoeding voor in het buiten-land verrichte medische behandelingen dus beperken tot het Nederlandse tarief. Daarbij wordt in het midden gelaten of voornoemde regelgeving en jurisprudentie direct van toepassing is op de ziekte-kosten-verzekering van [eiseres] bij VGZ, die immers geen verplichte verzekering is op grond van de ziekenfondswet, maar een vrijwillige, particuliere ziektekosten-verze-ke-ring. De stelling van [eisers] dat er een medische noodzaak zou bestaan dat de behandeling van [eiseres] in de Balgrist-kliniek zou worden uitgevoerd, doet aan het vorenstaande niet af.
Ook uit de Ziekenfondswet kan naar het oordeel van de rechtbank niet de verplichting voor VGZ worden afgeleid om aan [eiseres], als particulier verzekerde, meer te vergoeden dan de Nederlandse tarieven.
Ook de stelling van [eisers] dat VGZ gehouden zou zijn de behandeling in Zwitserland volledig te vergoeden, omdat VGZ reeds toestemming had gegeven voor de behandeling van [eiseres] in de Balgriskliniek in 2001 en omdat de volgende behandelingen aan de schouder een voortzetting zouden zijn van deze behandeling, houdt geen stand. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in 2002 en later ondergane of benodigde consulten, behandelingen en operaties wel te kwalificeren als een vervolg op, maar niet als een voortzetting van de behandeling in 2001. De operaties aan de schouders van [eiseres] waarvoor VGZ in 2001 toestemming had gegeven waren uitgevoerd toen [eiseres] naar Nederland werd overgebracht. Dat zij in comateuze toestand is geëvacueerd doet daar niet aan af. De revalidatie heeft in Nederland plaatsgehad, maar dat wil niet zeggen dat de behandeling in Zwitserland is onderbroken. Uit de toestemming voor de behandeling in 2001 van VGZ kan geen recht worden ontleend dat alle volgende behandelingen ook volledig vergoed zouden worden. Dat daarvan de consequentie kan zijn dat [eiseres] door verschillende artsen behandeld wordt doet daar niet aan af.
[eisers] verwijt VGZ voorts dat er in 2002, na het consult bij [betrokkene], voor verdere behandeling in Zwitserland een nieuwe indicatie gegeven moest worden door [betrokkene]. Dit was, aldus [eisers], gelet op het arrest van Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap van 12 april 2005 (C-145/03), in strijd met de Europese regelgeving. De rechtbank stelt echter vast dat de verordening 1408/71 en de daarop van toepassing zijnde jurisprudentie ruimte bieden voor de eis dat voor een intramurale behandeling in het buitenland door een ziekenfonds vooraf toestemming gegeven moet worden, waarbij onder meer de vraag betrokken kan worden of de behandeling in het buitenland noodzakelijk is, of dat er tijdig bij een instelling waarmee het ziekenfonds een overeenkomst heeft gesloten een identieke of voor de patiënt even doeltreffende behandeling kan worden verkregen. Het voornoemd arrest van 12 april 2005 (C-145/03) werpt daar geen ander licht op. Immers, daarin is slechts vastgesteld dat indien door een ziekenfonds toestemming is gegeven voor een behandeling in het buitenland gedurende een bepaalde periode, het ziekenfonds gebonden is aan de beslissingen van de desbetreffende behandelaars over tijdens die behandeling gebleken noodzakelijke medische hulp in een derde land. In casu was echter, zoals in R.O. 4.3. overwogen, de in 2001 uitgevoerde behandeling beëindigd terwijl de toestemming van VGZ voor het bezoek van [eiseres] aan [betrokkene] in 2002 slechts een consult en diagnose betrof, waarbij vooraf was bepaald dat een eventueel behandelings-voor-stel opnieuw getoetst zou moeten worden. In deze omstandigheden kan, opnieuw in het midden gelaten in hoeverre deze regelgeving ook rechtstreeks op een particuliere ziektekostenverzekering van toepassing is, niet gesteld worden dat de voornoemde toetsing door VGZ in strijd was met de Europese wetgeving.
Voorzover [eisers] bedoelt dat niet de toestemmingseis zelf, maar het weigeren van de toestem-ming om de door [betrokkene] voorgestelde fysiotherapie- en antibioticabehandeling in Zwitserland te laten plaatsvinden een tekortkoming van VGZ zou opleveren, overweegt de recht-bank dat [eisers] niet concreet aangeeft welke schade zij daardoor heeft geleden. Ook indien [eisers] doelt op de brief van 7 februari 2003, waarin werd aangekondigd dat geen toestemming voor verdere behandeling in Zwitserland zou worden gegeven, had [eisers] het verband daarvan met de door haar gestelde immateriële schade dienen aan te geven. Dit geldt temeer nu, zoals overwogen, op 13 februari 2003 alsnog toestemming voor de behandeling werd gegeven (zij het dat toegezegde vergoeding beperkt werd tot de Nederlandse tarieven) . Nu dit niet is gebeurd kan niet worden aangenomen dat het door VGZ weigeren van toestemming voor de fysiotherapie- en antibiothicabehandeling, of de brief van 7 februari 2003, tot immateriële schade heeft geleid. De vraag of de voornoemde weigeringen gelet op de gestelde noodzakelijkheid van die behandelingen terecht waren kan derhalve onbeantwoord blijven.
Nu [eisers] ter onderbouwing van de gevorderde vergoeding van de immateriele schade verder geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, leidt het vorenstaande tot het afwijzen van die vordering.
ten aanzien van de vordering sub 3
[eisers] vordert voorts de betaling door VGZ van een aantal kosten die [eiseres] en [eiser] in verband met de medische behandelingen in de Balgristkliniek hebben gemaakt.
Allereerst voert VGZ aan dat deze vordering ten aanzien van [eiser] reeds dient te worden afgewezen nu hij op basis van zijn eigen ziektekostenverzekering geen recht heeft op de gevraagde vergoedingen, omdat het de operaties van zijn echtgenote betreft. De aanspraken die op basis van de ziektekosten-polis van [eiseres] bestaan voor door haar echtgenoot gemaakte kosten komen op grond van die polis, aldus VGZ, aan [eiseres] zelf toe en niet aan [eiser]. De rechtbank onderschrijft deze stelling van VGZ, waartegen [eisers] overigens geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, en zal de vordering van [eiser] daarom afwijzen. Beoordeeld dient derhalve enkel nog te worden in hoeverre de vordering met betrekking tot [eiseres] toewijsbaar is. Het betreft kosten die samenhangen met door [eiseres] in de Balgristkliniek ondergane behandelingen in de jaren 2001, 2002 en 2004
kosten in verband met de behandeling in 2001
Allereerst gaat het om facturen van de Balgristkliniek van 25 februari 2002 ter grootte van Fr. 1700,-- en Fr. 1020,-- (samen € 1.860,58) betreffende de periodes van respectievelijk 28 juni tot 31 juli 2001 en van 1 augustus tot 3 september 2001 en een factuur van Spital Zolikerberg ter grootte van Fr. 5.624,55 (€ 3.679,41), over de periode van 3 september 2001 tot 28 september 2001.
Niet in geschil is dat deze facturen extra kosten betreffen die voortvloeien uit het feit dat [eiseres] destijds is verpleegd op het Zwitserse “Privat”- niveau, wat vergelijkbaar is met het destijds in Nederland als “1e klasse” aangeduide niveau, en niet op “Halb-privat”-niveau, wat vergelijkbaar is met het Nederlandse “3e klasse” niveau.
De stelling van VGZ dat zij deze facturen (uit coulance) al had betaald, wordt verworpen nu zij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd en zij daar ook geen bewijs van heeft aangeboden.
VGZ voert subsidiair aan dat zij deze kosten niet hoeft te vergoeden nu [eiseres] slechts verzekerd was op “3e-klasse” niveau en zij ook in Nederland slechts kosten voor verpleging op basis van dat niveau vergoed zou hebben gekregen. Het is de keuze van [eiseres] geweest dat zij zich in de Balgristkliniek heeft laten verplegen op basis van “privat”-niveau, terwijl dat ook op “halb-privat” niveau had kunnen gebeuren. VGZ, die überhaupt slechts uit coulance vergoeding van de behandeling in de Balgristkliniek had toegezegd, is niet gehouden om de extra kosten die dit met zich bracht te vergoeden.
[eiseres] voert aan dat door VGZ aan haar en aan de Balgristkliniek zou zijn toegezegd dat vergoeding zou plaatsvinden op basis van “privat”-niveau en dat het, terwijl zij daar zelf niet voor gekozen had, ook aan de onduidelijke communicatie van VGZ te wijten is dat zij op “privat”-niveau is verpleegd. [eiseres] verwijst allereerst naar een aanmeldingsformulier van de Balgristkliniek waarop door de behandelaar van VGZ, B. Hermkens, door het plaatsen van een kruisje bij het woord “Privat” (en niet bij “Allgemein” of “Halbprivat”) zou zijn aangegeven dat de verpleging op dat niveau diende te geschieden. Dit formulier zou door B.Hermkens direct daarna naar de Balgristkliniek zijn gefaxt. Verder wijst [eiseres] op een brief van 30 mei 2001 van VGZ gericht aan de Balgristkliniek met daarop de tekst: “hier das beweis das [eiseres] bei VGZ privaat versichert ist”.
VGZ betwist dat het voornoemde kruisje door B. Hermkens op het aanmeldingsformulier zou zijn gezet. Ten aanzien van de brief van 30 mei 2001 stelt zij dat met het woord “privaat”, dat onderscheiden dient te worden van het woord “privat”, slechts bedoeld is dat het om een particuliere verzekering ging, zonder daarmee onderscheid te maken tussen “privat” of “halbprivat”. In de correspondentie is, aldus VGZ, overigens steeds nadrukkelijk aangegeven dat slechts toestemming zou zijn gegeven voor verpleging op een “halbprivate Abteilung”.
De rechtbank is van oordeel dat de verwarring die kennelijk is ontstaan over de klasse van verpleging, met als gevolg dat [eiseres] op “privat”-niveau is verpleegd, aan de door VGZ gevoerde correspondentie met de Balgristkliniek is toe te rekenen. Dit geldt ook voor de opname in Spital Zolikerberg, nu niet betwist is dat [eiseres] direct in aansluiting op haar verpleging in de Balgristkliniek in comateuze toestand daarnaar is overgebracht. Daarbij overweegt de rechtbank dat het door VGZ gestelde onderscheid in de Duitse taal tussen “privat” en “privaat” niet bestaat, terwijl voorts van VGZ als professionele partij verwacht mag worden dat zij op de hoogte is van de verschillen, ook financieel, tussen verpleging “privat” of “halbprivat”. De stelling dat zij, voorafgaande aan de opname van [eiseres], in correspondentie zou hebben aangegeven slechts toestemming te geven voor “halb-private” verpleging wordt gepasseerd nu dit niet met stukken is onderbouwd en daarvan ook geen bewijs is aangeboden.
In deze omstandigheden mag VGZ de toegezegde vergoeding van de behandelkosten in 2001 niet beperken tot de kosten op halb-privat niveau en is de vordering van [eiseres] in zoverre toewijsbaar.
Voorts stelt [eiseres] dat zij recht heeft op vergoeding van een onbetaald gebleven deel van € 45,38 (fl. 100,--) van de treinkosten die zij gemaakt zou hebben in verband met de eerste behandeling in de Balgristkliniek in maart 2001, op een bedrag van € 130,26 en € 85,95 aan taxikosten die gemaakt zijn in verband met haar tweede verblijf in de Balgristkliniek vanaf 28 juni 2001 en op een bedrag van € 444,38, zijnde 75% van de logieskosten van [eiser] gedurende deze tweede behandeling.
Ten aanzien van het bedrag van € 45,38 stelt VGZ, die niet betwist dat zij heeft toegezegd de treinkosten van de eerste reis zou vergoeden, dat dit een eigen bijdrage is die uit de polisvoorwaarden zou blijken. Dit verweer wordt verworpen nu zij stelt de vergoeding van de treinkosten uit coulance, los van de polisvoorwaarden te hebben toegezegd, en zij bovendien ook niet heeft duidelijk gemaakt op welke polisbepaling zij doelt. Deze post zal dus worden toegewezen.
Ten aanzien van de overige posten stelt [eiseres] dat daarover door VGZ ook toezeggingen zijn gedaan. Zij verwijst daarbij naar een garantieverklaring van VGZ, gedateerd 25 april 2001 waarop handgeschreven is toegevoegd “Reiskosten per trein voor 2 personen” en waarop vóór het woord reiskosten, in een ander handschrift is toegevoegd “Taxi +” en naar een andere garantieverklaring, gedateerd 19 juli 2001, waarop handgeschreven staat toegevoegd: “3 weken revalidatie in Zwitserland, vergoeding logieskosten 15 dagen à f. 75,-- per dag”.
VGZ betwist dat de desbetreffende handgeschreven toevoegingen van haar afkomstig zijn en betwist dat zij toegezegd heeft dat deze kosten voor haar rekening zouden komen.
[eiseres] zal daarom in de gelegenheid gesteld worden daarvan bewijs te leveren.
Gelet op het relatief geringe bedrag van deze post en de kosten die met het horen van getuigen gemoeid zijn, geeft de rechtbank partijen in overweging op dit punt een regeling te treffen.
De stelling van [eiseres] dat zij op grond van de polisvoorwaarden in ieder geval recht had op de voornoemde posten, wordt als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. [eiseres] wist dat VGZ zich op het standpunt stelde dat de polisvoorwaarden daarin niet voorzagen, dat tot 1 januari 2003 vergoeding ten aanzien van in Zwitserland ondergane behandelingen in zijn geheel niet in de polis was opgenomen en dat zij de reiskosten en verblijfskosten van [eiser] bij de eerste reis slechts uit coulance had vergoed. In deze omstandigheden had het op haar weg gelegen dat zij precies zou aangeven welke voorwaarden volgens haar, ondanks dat het om een behandeling in Zwitserland ging, tot de verschillende vergoedingen recht zouden geven. Dit heeft [eiseres] niet gedaan. Voorzover zij stelt dat VGZ op grond van Europese regelgeving gehouden zou zijn om in geval van een (gestelde) medisch noodzakelijke behandeling in Zwitserland de reiskosten daar naar toe en de verblijfkosten van haar partner in Zwitserland te vergoeden gaat, deze stelling in zijn algemeenheid niet op terwijl onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd om in dit geval tot een ander oordeel te komen.
kosten in verband met de behandeling in 2002
[eiseres] vordert, “op basis van de polisvoorwaarden”, ook in verband met het in 2002 bij [betrokkene] ondergane consult vergoeding van een totaalbedrag van € 1.301,72 aan reiskosten en logieskosten van [eiser].
Ook deze post is verder niet gemotiveerd en wordt, om de in 4.13 geven redenen afgewezen.
kosten in verband met de behandeling in 2004
Ook over 2004 vordert [eiseres] vergoeding van de taxi- en treinkosten van de reis naar Zwitserland, voor haar en [eiser], ten bedrage van in totaal € 769,97. Zij stelt op basis van het (sinds 1 januari 2003 geldende) artikel 14 juncto 32 van de polisvoorwaarden recht te hebben op volledige vergoeding van die kosten, terwijl haar slechts een vergoeding is geboden ter grootte van een retour per openbaar vervoer naar Amsterdam. Echter, tegen de stelling van VGZ, reeds vervat in haar brief van 16 maart 2004, dat artikel 32 van de polisvoorwaarden zo uitgelegd dient te worden dat op basis daarvan alleen de kosten voor vervoer worden vergoed tussen haar woonplaats en de dichtstbijzijnde plaats waar de zorg zou zijn verleend indien deze in Nederland zou zijn verricht, heeft [eiseres] geen verweer gevoerd. Haar stelling dat de vervoerskosten tussen haar woonplaats en Amsterdam had moeten worden berekend aan de hand van de kosten van vervoer per ambulance in plaats van per trein, omdat er door haar huisarts een indicatie was gegeven dat vervoer per ambulance nodig was, kan de rechtbank niet volgen. Immers, niet in geschil is dat [eiseres] niet heeft gereisd per ambulance, maar per openbaar vervoer.
De door haar tevens gevorderde vergoeding van het verblijf van haar echtgenoot in Zwitserland wijst de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd af. Opnieuw is niet aangegeven op basis van welke polisvoorwaarde zij daarop recht zou hebben. De rechtbank overweegt daarbij dat in artikel 55 van de polisvoorwaarden geen algemeen recht op een dergelijke vergoeding te lezen staat, nu dit artikel slechts ziet op logieshuizen die zijn verbonden aan een Nederlands ziekenhuis.
[eiseres] vraagt voorts vergoeding van het verschil tussen de kosten die haar door de Balgristkliniek voor haar behandeling in 2004 in rekening zijn gebracht (ad € 30.400,--) en de vergoeding die zij daarvoor van VGZ heeft gekregen (€ 29.573,99). VGZ stelt echter dat zij [eiseres] een vergoeding heeft gegeven voor de behandeling ten bedrage van het voor die behandelingen geldende Nederlandse tarief. Voorzover [eiseres] betwist dat de door VGZ berekende Nederlands tarief juist is, had zij dit nader dienen te onder-bouwen. Dit geldt temeer nu VGZ de berekening van dit bedrag in een door [eisers] in geding gebrachte brief aan [eiser] heeft gespecificeerd en toegelicht. Voorzover [eiseres] stelt dat het uitgangspunt van VGZ dat [eiseres] slechts recht heeft op een vergoeding ter grootte van 100% van het Nederlandse tarief onjuist is, wordt deze stelling, met verwijzing naar wat daarover in 4.2 is overwogen verworpen. Nu [eiseres] haar vordering op dit punt verder niet heeft onderbouwd wordt deze afgewezen.
Tenslotte vraagt [eiseres] vergoeding van een drietal facturen die verband houden met een doorverwijzing door [betrokkene] van [eiseres] naar de Schultess Klinik, ten bedrag van in totaal € 785,08. Nu VGZ de vordering van [eiseres] op dit punt niet heeft betwist komt deze voor toewijzing in aanmerking.
ten aanzien van de vordering sub 2
Ten aanzien van de vordering van [eisers] om voor recht te verklaren dat voor de geneeskundige verzorging van [eiseres] noodzakelijk is dat zij zich onder behandeling stelt van [betrokkene] en dat alle hiermee verband houdende door [eisers] gemaakte en te maken kosten voor vergoeding in aanmerking komen, stelt de rechtbank vast dat gesteld noch gebleken is dat [eisers] andere kosten heeft gemaakt dan de kosten waarvan zij vergoeding heeft gevorderd, die reeds aan de orde zijn gekomen. Nu verder vaststaat dat [eisers] inmiddels niet meer bij VGZ verzekerd is en zij geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat VGZ desondanks gehouden zou zijn door [eisers] nog te maken kosten te vergoeden kan niet voor recht verklaard worden dat VGZ gehouden is deze kosten te vergoeden.
De rechtbank overweegt voorts dat een verklaring voor recht ten aanzien van de noodzaak van [eiseres] om zich onder behandeling te stellen bij [betrokkene] geen werking heeft tegenover de nieuwe zorgverzekeraar van [eisers], die immers geen partij is in deze procedure. Nu [eisers] niet heeft aangegeven wat overigens het belang kan zijn van de gevraagde verklaring voor recht komt deze niet voor toewijzing in aanmerking. Zij zal worden afgewezen.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
draagt [eisers] op te bewijzen dat VGZ haar de vergoeding heeft toegezegd van de in verband met haar tweede behandeling in de Balgristkliniek in 2001 gemaakte taxikosten en van 75% van de tijdens die behandeling gemaakte logieskosten van [eiser], althans ten bedrage van fl. 75,-- per dag gedurende maximaal twee weken,
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 juni 2006 voor uitlating door [eisers] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bepaalt dat [eisers], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
bepaalt dat [eisers], indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de maanden juli tot en met september 2006 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.P.E.E van Groeningen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.