ECLI:NL:RBARN:2006:AX9536

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
136848
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens eerdere beëindiging en benadeling van schuldeisers

Op 3 februari 2006 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek volgde op een eerdere toepassing van de regeling die op 18 maart 2002 was beëindigd, omdat verzoeker zijn betalingen kon hervatten na ontvangst van een erfenis. De rechtbank heeft op 27 maart 2006 de verzoeker gehoord, maar oordeelde dat er gegronde vrees bestond dat verzoeker opnieuw zou trachten zijn schuldeisers te benadelen. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat verzoeker in het verleden de bewindvoerder niet had geïnformeerd over de erfenis en geprobeerd had deze buiten de boedel om te incasseren. De rechtbank concludeerde dat deze eerdere gedragingen een dwingende afwijzingsgrond vormden voor het nieuwe verzoek. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verzoeker niet te goeder trouw was ten aanzien van een schuld aan NUON, aangezien hij illegaal gas en licht had laten aansluiten na afsluiting van zijn bedrijfspand. De rechtbank wees het verzoek af op basis van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, en bevestigde dat de eerdere beëindiging van de schuldsaneringsregeling niet afdeed aan de gegronde vrees voor benadeling van schuldeisers. De uitspraak werd gedaan door mr. F.M.T. Quaadvliet op 3 april 2006.

Uitspraak

afwijzing toepassing schuldsanering
rekestnummer: 136848/FT-RK 06.169 /lh
nummer verklaring: ARN0110600304
uitspraakdatum: 3 april 2006
Rechtbank Arnhem,
ENKELVOUDIGE KAMER
[verzoeker], wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker,
heeft op 3 februari 2006 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 27 maart 2006.
Van een grond voor afwijzing van het verzoek is wel gebleken. Op verzoeker is eerder de schuldsaneringsregeling van toepassing geweest. De toepassing hiervan is op 18 maart 2002 beëindigd doordat verzoeker zijn betalingen, middels een ontvangen erfenis, kon hervatten (artikel 350 Fw. lid 3 sub b.).
Ingevolge artikel 288 Fw lid 2 sub a. “kan” een verzoek worden afgewezen indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het nieuwe verzoekschrift is ingediend de schuldsaneringsregeling reeds van toepassing is geweest.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit het vonnis van de rechtbank van 18 maart 2002, waarbij de eerdere toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd, een dwingende afwijzingsgrond voortvloeit. Uit dit vonnis blijkt immers dat de schuldenaar destijds de bewindvoerder niet geïnformeerd heeft dat hij zou erven en dat hij bovendien getracht heeft de erfenis buiten de boedel om, te incasseren. Die opzet is ook gedeeltelijk geslaagd. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat sprake is van gegronde vrees dat de schuldenaar ook bij een hernieuwde schuldsaneringsregeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen (art. 288 lid 1 sub b.). Dat eerdergenoemde schuldsaneringsregeling uiteindelijk op een andere grond is beëindigd, doet aan deze vrees niet af.
De rechtbank oordeelt nog ten overvloede dat gebleken is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van een schuld aan de NUON als niet te goeder trouw moet worden aangemerkt. Verzoeker heeft zich namelijk, nadat hij in zijn bedrijfspand aan de [adres] was afgesloten van gas en licht, door een derde “illegaal” weer laten voorzien van gas en licht. De door NUON opgelegde boete bedraagt volgens verzoeker ongeveer € 5.000 à € 7.000,-. Dit bedrag strookt overigens niet met het in het verzoekschrift genoemde bedrag van € 3.222,20.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
- 2 -
rekestnummer: 136848/FT-RK 06.169 /lh
nummer verklaring: ARN0110600304
Gewezen door mr. F.M.T. Quaadvliet, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.