ECLI:NL:RBARN:2006:AX8766

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
129631
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en vrijwaring na aanrijding en mishandeling

In deze zaak vordert eiser een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door een incident op 21 mei 2004, waarbij gedaagde met zijn motorrijtuig tegen eiser is opgereden en hem tevens heeft mishandeld. De rechtbank behandelt de vordering in het incident, waarin gedaagde verzoekt om zijn WAM-verzekeraar, Reaal Verzekeringen N.V., in vrijwaring op te roepen. Eiser voert verweer tegen deze oproeping.

De rechtbank overweegt dat de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring door gedaagde te laat is ingediend, aangezien dit volgens artikel 210 lid 1 Rv vóór alle weren moet gebeuren. Gedaagde heeft aangevoerd dat hij niet kon opmaken dat eiser zich op het standpunt stelde dat de schade door zijn auto was veroorzaakt. De rechtbank oordeelt echter dat dit wel degelijk uit de dagvaarding blijkt.

Daarom verklaart de rechtbank gedaagde niet-ontvankelijk in zijn vordering tot oproeping in vrijwaring. Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De procedure in de hoofdzaak wordt naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van eiser, waarbij hij zich kan uitlaten over de stellingen van gedaagde. De rechtbank bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen op 17 mei 2006 voor deze akte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 129631 / HA ZA 05-1354
Vonnis in incident van 19 april 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. H.J.D. ter Waarbeek,
advocaat mr. H.J.M.G.M. van der Meijden te Harderwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. R.P. Zwarts te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 oktober 2005
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte van overlegging nadere stukken van 14 februari 2006
- de bij brief met bijlagen van 9 februari 2006 van mr. Zwarts namens [gedaagde] ter voorbereiding op de comparitie overgelegde stukken
- het proces-verbaal van comparitie
- de akte na comparitie tevens houdende overlegging producties tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
- de conclusie van antwoord in oproeping tot vrijwaring.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
De beoordeling in het incident
2.1. In de hoofdzaak vordert [eiser] een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens hem aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden door het tussen de partijen op 21 mei 2004 voorgevallen incident, welke schade nader opgemaakt dient te worden bij staat. [eiser] stelt daartoe dat [gedaagde] hem op die dag met zijn motorrijtuig schade heeft toegebracht door tegen hem op te rijden. Daarnaast is hij toen door [gedaagde] mishandeld.
2.2. [gedaagde] vordert in het incident dat hem wordt toegestaan Reaal Verzekeringen N.V., naar de rechtbank begrijpt zijn WAM-verzekeraar, in vrijwaring op te roepen. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3. Artikel 210 lid 1 Rv bepaalt dat de gedaagde zijn incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring dient te nemen vóór alle weren, op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum. De incidentele conclusie van [gedaagde] tot oproeping in vrijwaring van Reaal Verzekeringen N.V. is echter genomen bij akte na comparitie, dus na het in de wet bepaalde tijdstip.
2.4. [gedaagde] heeft ter rechtvaardiging daarvan aangevoerd dat hij uit de dagvaarding en de producties van [eiser] niet heeft kunnen opmaken dat deze zich op het standpunt stelt dat de schade is veroorzaakt met de auto van [gedaagde]. De rechtbank is echter van oordeel dat hij in de dagvaarding, onder 14, heeft kunnen lezen dat het aanrijden van [eiser] één van de grondslagen van diens vordering vormde.
2.5. Ook al zou dit niet in de dagvaarding tot uitdrukking zijn gebracht, dan zou toewijzing van de incidentele vordering in afwijking van artikel 210 Rv overigens evenmin mogelijk zijn geweest. De gedaagde heeft immers nog de mogelijkheid een afzonderlijke procedure tegen de waarborg aanhangig te maken, waarna wegens verknochtheid voeging zou kunnen worden gevorderd.
2.6. [gedaagde] zal in zijn incidentele vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld.
2.7. De rechtbank zal de procedure in de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van [eiser], waarbij deze zich zal mogen uitlaten over de stellingen van [gedaagde] bij de akte na comparitie en over de daarbij overgelegde productie, een en ander voorzover hij dat nog niet bij zijn conclusie van antwoord in oproeping tot vrijwaring heeft gedaan. Daarna zal vonnis worden bepaald.
De beslissing
De rechtbank
in het incident
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00 wegens salaris,
in de hoofdzaak
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 17 mei 2006 voor akte aan de zijde van [eiser], zoals bedoeld in rechtsoverweging 2.7.
Dit vonnis is gewezen door mr A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2006.