Registratienummer: AWB 05/2423
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
Centraal Instituut voor Dierziekte Controle-Lelystad, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 25 mei 2005.
Bij brief van 21 februari 2005 heeft eiser bij verweerder verzocht om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) alle documenten te verschaffen die zijn gemaakt, ingevuld en verstrekt door het laboratorium in Lelystad tijdens de MKZ-crisis van 2001 met betrekking tot bepaalde nader genoemde bedrijven. Tevens heeft eiser verzocht om hem op grond van de Wob alle documenten die zijn gemaakt en ingevuld door het laboratorium tijdens de vogelpestcrisis in 2003 met betrekking tot een nader genoemd bedrijf te verschaffen alsmede een verslag dat is gemaakt naar aanleiding van een klacht van de heer [X].
Bij brief van 25 maart 2005 heeft verweerder aan eiser medegedeeld niet te voldoen aan voormeld verzoek op grond van de Wob omdat hij geen bestuursorgaan is in de zin van de Wob.
Tegen de beslissing van verweerder van 25 maart 2005 heeft eiser bij brief van 12 april 2005 bezwaar gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder naar aanleiding van eisers bezwaar het genoemde besluit van 25 maart 2005 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 21 november 2005. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Orthel en dr. A.T. Bianchi.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken, te weten een overeenkomst, te overleggen. Verweerder heeft op 9 december 2005 met een beroep op artikel 8:29 van de Awb, inhoudende dat uitsluitend de rechtbank van de betreffende stukken kennis mag nemen, deze overeenkomst overgelegd.
Bij beslissing van 20 december 2005 heeft een andere kamer dan die van de behandelend rechter bepaald dat het beroep op artikel 8:29 van de Awb door verweerder gerechtvaardigd is. Eiser heeft bij brief van 22 december 2005 geweigerd om toestemming zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te verlenen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren en heeft bij brief van 11 januari 2006 aangegeven het standpunt te handhaven dat uitsluitend de rechtbank van de overeenkomst kennis mag nemen. Naar aanleiding van het vorenstaande en op grond van artikel 8:29 van de Awb is de overeenkomst niet bij de beoordeling van het beroep betrokken en aan verweerder retour gezonden.
Naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 3 februari 2006 hebben partijen toestemming gegeven zoals bedoeld in artikel 8:64 van de Awb om een nadere zitting achterwege te laten en is het onderzoek gesloten.
Aan de orde is de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb noch een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob.
Eiser heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verweerder zou zijn aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb dan wel een instelling, dienst of bedrijf zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, nader ingaan.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
In artikel 3, eerste lid, van de Wob is bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wob is deze wet van toepassing op de volgende bestuursorganen:
a. Onze Ministers;
b. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie;
c. bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;
d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
Verweerder zelf is geen rechtspersoon die krachtens publiekrecht is opgericht.
In verband met de vraag of verweerder moet worden aangemerkt als een orgaan van een andere rechtspersoon die krachtens publiekrecht is opgericht, heeft eiser verwezen naar de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek.
Verweerder heeft aangegeven dat de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (hierna: Stichting DLO) de uitvoering van zijn wettelijke taken onder andere bij verweerder heeft ondergebracht en dat verweerder deel uitmaakt c.q. een activiteit is van de stichting. Verweerder is derhalve aan te merken als een orgaan van de Stichting DLO.
De rechtbank stelt echter vast dat de Stichting DLO niet krachtens publiekrecht is opgericht nu er geen uitdrukkelijke opdracht tot oprichting van de stichting in een wettelijke regeling is. Het enkele feit dat de Stichting DLO is opgericht door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) houdt niet in dat deze rechtspersoon naar publiekrecht is opgericht.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder niet kan worden aangemerkt als een orgaan van een andere rechtspersoon, die krachtens publiekrecht is opgericht, zodat verweerder niet als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is aan te merken.
Met betrekking tot de vraag of verweerder beschikt over openbaar gezag heeft eiser aangevoerd dat de minister van LNV van oordeel is dat hij gebonden is aan de uitkomsten van onderzoek door verweerder. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Van openbaar gezag is sprake indien aan een orgaan een of meer overheidstaken zijn opgedragen en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat hieraan niet is voldaan. Het verrichten van laboratoriumonderzoek in het kader van dierziekten is als zodanig geen overheidstaak. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat aan verweerder de bevoegdheid is verleend op basis van de uitkomsten van zijn onderzoek beslissingen te nemen waardoor de rechtspositie van andere rechtssubjecten zou kunnen worden gewijzigd.
De rechtbank oordeelt derhalve dat verweerder evenmin kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanleg en onder b, van de Awb.
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder een onder verantwoordelijkheid van het ministerie van LNV werkzame instelling, dienst of bedrijf is, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, overweegt de rechtbank als volgt.
Onder “werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan” wordt gelet op de Memorie van Toelichting bij de Wob (kamerstukken II 1986/87, 19859, nr. 3, p. 24) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (zie uitspraak van de ABRvS van 11 februari 1991, AB 1991/598) bedoeld dat respectievelijk de betreffende instelling zich ingevolge haar “statuut” dan wel “bij nadere regeling” moet richten naar de opdrachten van een bestuursorgaan en die zeggenschap niet heel specifiek hoeft te zijn maar dat “invloed op en betrokkenheid bij het functioneren” al voldoende is.
Zoals hierboven reeds is vastgesteld is verweerder geen zelfstandig rechtspersoon maar als een orgaan van de Stichting DLO te beschouwen.
Aan de orde is dan ook de vraag of de Stichting DLO met inachtneming van de voornoemde criteria kan worden aangemerkt als “werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan”.
De Stichting DLO is opgericht ter uitvoering van het LNV-kennisbeleid (kamerstuk 24430, nr. 7, p.3). Op basis van de overeenkomst WDT-statuut en de Regeling subsidie Stichting DLO verricht de Stichting DLO in opdracht van en ten behoeve van het ministerie van LNV wettelijke en dienstverlenende taken.
Gelet op de bepalingen van de oprichtingsakte van de Stichting DLO en de bepalingen van de Statuten van de Stichting DLO benoemt de minister van LNV de leden van de raad van toezicht en derhalve indirect het bestuur van de Stichting DLO. Voorts is de minister van LNV zelfstandig bevoegd de statuten van de Stichting DLO te wijzigen en is de minister tevens bevoegd de stichting te ontbinden. Daarnaast worden de activiteiten van de Stichting DLO grotendeels bekostigd uit een subsidie van de minister van LNV waarbij een bestedingsrichting kan worden aangegeven en waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden.
Verweerder stelt dat er in casu in ieder geval geen sprake is van het werken onder verantwoordelijkheid van de minister van LNV omdat de laboratoriumonderzoeken in het kader van de MKZ en de vogelpest plaatsvinden op grond van privaatrechtelijke overeenkomsten. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Zoals verweerder zelf aangeeft is hij door de minister van LNV aangewezen als enige laboratorium in Nederland dat bevoegd is met het MKZ- en vogelpestvirus te werken. De minister kan dus alleen met verweerder overeenkomsten sluiten voor onderzoek tijdens crises. Tevens zijn op deze overeenkomsten ook de regels van het WDT-statuut van toepassing. Verweerder heeft derhalve niet de vrijheid in het geval van een dierziektecrisis te weigeren laboratoriumonderzoek uit te voeren.
Voorts sluit naar het oordeel van de rechtbank het feit dat het onderzoek in volstrekte onafhankelijkheid door verweerder wordt uitgevoerd en dat de minister van LNV geen invloed heeft op de wijze van onderzoek en de uitkomsten ervan niet uit dat de Stichting DLO onder verantwoordelijkheid van de minister van LNV werkt.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat er sprake is van een overwegende overheidsinvloed van de minister van LNV jegens de stichting DLO. In dit verband overweegt de rechtbank dat het hebben van een overwegende overheidsinvloed betekent dat is voldaan aan het criterium “werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan” zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wob. De Stichting DLO en daarmee ook verweerder - als orgaan van de Stichting DLO - is dan ook aan te merken als een instelling die werkzaam is onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder een instelling is werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, te weten de minister van LNV en dat mitsdien het verzoek van eiser betrekking heeft op informatie in de zin van de Wob. Dit betekent dat verweerder in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Wob heeft vastgesteld dat er geen sprake is van informatie in de zin van de Wob.
Doch zoals hierboven reeds is vastgesteld is verweerder noch zelfstandig noch in de hoedanigheid van orgaan van de Stichting DLO een bestuursorgaan in de zin van 1:1, eerste lid, van de Awb, en hij kon derhalve geen besluit nemen.
Op basis van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder het onderhavige verzoek had dienen door te geleiden aan de minister van LNV die als bestuursorgaan en ‘eindverantwoordelijke’ degene was die het besluit had moeten nemen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de brief van 25 maart 2005, noch de brief van 25 mei 2005 van verweerder een besluit bevatten, dat is genomen door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 Awb, zodat daartegen, gelet op de artikelen 1:3, tweede lid, en 8:1, eerste lid, Awb, geen bezwaar of beroep openstaat.
De rechtbank is derhalve onbevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2006.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.