in conventie
In het tussenvonnis van 29 december 2004 is overwogen dat er niet is opgeleverd (rechtsoverwegingen 8 en 10), zodat [gedaagde 1] een opschortingsrecht toekomt ten aanzien van het laatste deel van de aanneemsom.
Oplevering kan plaatsvinden als de wateroverlast is verholpen. Uit het tussenvonnis vloeit voort dat Grontmij deze moet verhelpen (11). Daartoe zal zij in reconventie veroordeeld worden. Dit betekent dat de vordering tot betaling van het restant van de aanneemsom, dat Grontmij stelt op EUR 18.899,97, kan worden toegewezen onder de opschortende voorwaarde dat zij voldoet aan deze veroordeling in reconventie.
Voorts ligt er in conventie de vordering die gebaseerd is op drie meerwerknota’s. Grontmij gaat ervan uit dat er voor de twee reeksen meerwerk (producties 14a en 14b bij dagvaarding) betaling van respectievelijk f. 20.000,00 en f. 52.000,00 is overeengekomen. Het laatstgenoemde bedrag is in twee gelijke delen gefactureerd (het eerste wordt overigens in de dagvaarding kennelijk verward met de laatste termijn van de aanneemsom). Wat het meerwerk betreft heeft de rechtbank reeds overwogen dat de uit de planwijziging voortgekomen werkzaamheden niet als meerwerk kunnen worden gekwalificeerd (21).
Aansluitend is Grontmij opgedragen te bewijzen dat zij in opdracht van [gedaagde 1] meerwerk heeft verricht en dat dit meerwerk niet de werkzaamheden omvat die Grontmij heeft uitgevoerd als gevolg van het feit dat in het oorspronkelijke plan de dijkverzwaring niet verwerkt was. Grontmij kan immers ten titel van meerwerk geen aanspraak maken op kosten die het gevolg zijn van het feit dat zij bij het opstellen van haar offerte is uitgegaan van verkeerde gegevens (21).
Bij het horen van de getuigen zijn in het algemeen de als producties 14a en 14b bij dagvaarding overgelegde overzichten van meerwerk gevolgd die Grontmij heeft gebruikt als basis voor haar meerwerkfacturen. Op deze lijsten is een aantal posten van een G, een ‘goed-kringeltje’, voorzien. De getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat over die posten geen discussie bestond. [gedaagde 1] betwist dit.
Als getuigen zijn onder meer de heren [betrokkene] en [betrokkene 2] gehoord, beiden werknemers van Grontmij. Geen van deze getuigen heeft verklaard dat voor alle meerwerkposten afzonderlijk overeenkomsten zijn gesloten met de heer of mevrouw [gedaagde 1]. Wel hebben zij verklaard:
a. dat er steeds een goed contact was tussen [gedaagde 1] en de uitvoerder [betrokkene] ([betrokkene] en [betrokkene 2]),
b. dat daarbij gesproken werd over wat zich tijdens het werk voordeed ([betrokkene]),
c. dat nooit een opgave van meerwerkkosten is gevraagd of gegeven (idem),
d. dat niet met schriftelijke meerwerkorders werd gewerkt (idem),
e. dat tussentijds door [betrokkene 2] de opstelling van 6 september 2001 is gemaakt aan de hand van [betrokkene]’ op het werk gemaakte aantekeningen ([betrokkene] en [betrokkene 2]),
f. dat deze is besproken met [gedaagde 1] door [betrokkene] en [betrokkene 2] (idem),
g. dat toen de posten waarover overeenstemming bestond, zijn voorzien van een ‘goed’-kringeltje door [betrokkene 2] (idem),
h. dat vervolgens voor die lijst, die sloot op een bedrag van f. 27.700,00, tussen partijen een bedrag aan meerwerkkosten van f. 20.000,00 (exclusief BTW) is overeengekomen ([betrokkene]),
i. dat de lijst van 21 december 2001 ook door [betrokkene 2] is opgesteld ([betrokkene 2] en [betrokkene]),
j. dat deze door [betrokkene] met [gedaagde 1] is besproken (idem),
k. dat voor deze lijst, die op een bedrag van f. 57.400,00 sloot, een bedrag aan meerwerkkosten van f. 52.000,00 (exclusief BTW) is overeengekomen ([betrokkene 2]).