ECLI:NL:RBARN:2006:AW4105

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4808
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing bestuursdwang door gemeente Nijmegen bij inbeslagname fiets

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin bestuursdwang was toegepast door zijn fiets in beslag te nemen omdat deze in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) was gestald. Het bestreden besluit, dat het eerder genomen besluit handhaafde, was gebaseerd op het feit dat eiser zijn fiets buiten de daarvoor aangewezen stallingsruimten had geplaatst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Nijmegen op basis van artikel 2.4.11-a van de APV gebieden kan aanwijzen waar het verboden is om fietsen te stallen buiten de daarvoor aangewezen stallingsruimten. In het bestreden besluit werd verwezen naar een aanwijzing van 30 maart 2000, maar de rechtbank concludeerde dat de Augustijnenstraat, waar eiser zijn fiets had geparkeerd, niet was aangewezen als een gebied waar dit verbod gold. Hierdoor was de toepassing van bestuursdwang door de gemeente niet gerechtvaardigd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Daarnaast is de gemeente Nijmegen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 24, en moet de gemeente het door eiser betaalde griffierecht van € 138 vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/4808
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 oktober 2005.
2. Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2005 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat bestuursdwang is toegepast door middel van het in beslag nemen en in bewaring houden van zijn fiets.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 februari 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. A.J.C. van der Heijden.
3. Overwegingen
Verweerder heeft aan het bestreden besluit, voor zover in deze procedure nog van belang, ten grondslag gelegd dat jegens eiser bestuursdwang is toegepast, omdat hij zijn fiets in strijd met artikel 2.4.11-a van de Algemene Plaatselijke Verordening Nijmegen (APV) heeft gestald buiten de daarvoor aangewezen stallingsruimte. Bij besluit van verweerder van 30 maart 2000 is de binnenstad van Nijmegen immers als een gebied in de zin van artikel 2.4.11-a van de APV aangewezen, zijnde een gebied waar het verboden is om buiten de daarvoor aangewezen stallingsruimten fietsen te plaatsen.
Eiser heeft de jegens hem toegepaste bestuursdwang gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2.4.11-a, eerste lid, van de APV kunnen burgemeester en wethouders gebieden aanwijzen waar het verboden is om buiten de daarvoor aangewezen stallingsruimten fietsen en bromfietsen te plaatsen.
De rechtbank ziet zich, gezien het bepaalde in artikel 2.4.11-a van de APV, allereerst gesteld voor de vraag welke gebieden door verweerder in dit verband zijn aangewezen.
In het bestreden besluit is hiertoe verwezen naar het besluit van burgemeester en wethouders van 30 maart 2000. De rechtbank begrijpt dit, hetgeen namens verweerder ter zitting ook is bevestigd, als een verwijzing naar het aanwijzingsbesluit van 14 maart 2000, bekendgemaakt op 29 maart 2000 via publicatie in (onder meer) het huis-aan-huisblad ‘De Brug’ en in werking getreden op 30 maart 2000, in welk besluit verweerder de Broerstraat en Ziekerstraat en omgeving heeft aangewezen als gebied waarin het verboden is (brom)fietsen te stallen.
De rechtbank leest - anders dan namens verweerder is betoogd - in dit aanwijzingsbesluit evenwel niet dat de Augustijnenstraat, alwaar eiser op 17 juli 2005 zijn fiets ter hoogte van de HEMA had geparkeerd, is aangewezen als gebied waar het verboden is om buiten de daarvoor aangewezen stallingsvoorzieningen (brom-)fietsen te plaatsen, dit terwijl in het besluit wel specifiek de volgende gebieden worden genoemd: de Broerstraat, het gedeelte van de Ziekerstraat dat is gelegen tussen de Molenstraat en de Tweede Walstraat, de Koningsstraat, de Pauwelstraat, de Molenstraat en de Bisschop Hamerstraat.
Nu voorts namens verweerder is gesteld noch anderszins is gebleken dat er sprake is van enig aanwijzingsbesluit op grond waarvan verweerder ten aanzien van eiser wegens overtreding van artikel 2.4.11-a van de APV van de hem in zijn algemeenheid toekomende bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang gebruik mocht maken, dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu niet kan worden uitgesloten dat er desondanks wel sprake is van een zodanig aanwijzingsbesluit. Verweerder dient zodoende een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Verweerder dient zich in de nieuwe beslissing op bezwaar tevens uit te laten omtrent het verzoek in de zin van artikel 8:73 van de Awb om vergoeding van de kosten voor de vervanging van het fietsslot, zoals de ter zitting gedane mededeling: “Er zat een duur slot op mijn fiets en dat is doorgeknipt”, in samenhang met het in bezwaar gedane verzoek om vergoeding van kosten, door de rechtbank wordt begrepen. De rechtbank acht het overigens van belang in dit verband op te merken dat de beweerde kosten ad € 30 tot op heden niet zijn aangetoond.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 24, zijnde de reiskosten van eiser. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 24 en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente Nijmegen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 138 aan hem vergoedt;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. D.S.M. Bak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.L.E.S. Bloemendal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: