ECLI:NL:RBARN:2006:AW3242

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2438
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiseres had op 1 maart 2005 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van eigen bijdragen rechtsbijstand, waaronder griffierecht en kosten voor beroep en bezwaar. De aanvraag werd op 15 maart 2005 afgewezen, en het college handhaafde dit besluit na het indienen van bezwaar. Eiseres ging in beroep tegen deze afwijzing, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat.

Tijdens de zitting op 13 januari 2006 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het college in strijd was met de wet en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank stelde vast dat de informatie over het beleid van de gemeente inzake bijstandsverlening niet consistent was, wat leidde tot onduidelijkheid over de toepasselijkheid van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) als voorliggende voorziening. De rechtbank concludeerde dat de Wrb in dit geval niet als een toereikende voorliggende voorziening kon worden beschouwd, omdat de kosten van rechtsbijstand niet vergoed konden worden op basis van deze wet.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente Arnhem een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de noodzaak van de kosten waarvoor bijstand was aangevraagd. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden begroot. De rechtbank bepaalde ook dat de gemeente het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,- aan haar moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor overheidsinstanties om duidelijk en consistent beleid te voeren met betrekking tot bijstandsverlening en de toepassing van relevante wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/2438
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres]
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.E.L.T. Balkema,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 juni 2005.
2. Procesverloop
Op 1 maart 2005 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van eigen bijdragen rechtsbijstand te weten: griffierecht (€ 37,-), beroep bij de rechtbank (€ 89,-) en bezwaar tegen de vaststelling van het vermogen (€ 45,-).
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 januari 2006. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.E.L.T. Balkema. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W.C.M. Hermans, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
In het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, het standpunt ingenomen dat het op grond van artikel 7:15 van de Awb niet mogelijk is de gevraagde kosten door middel van het verlenen van bijzondere bijstand te vergoeden nu het primair besluit niet is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Eiseres neemt in beroep het standpunt in dat er bijzondere omstandigheden zijn om bijzondere bijstand te verstrekken. Eiseres heeft een aantal maanden geen uitkering ontvangen waardoor sprake was van een acuut geldprobleem. De gemeentelijke informatie zegt niet dat bijzondere bijstand niet meer mogelijk is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank kan het standpunt van verweerder zoals omschreven in het bestreden besluit niet volgen. Voor zover verweerder daarin het standpunt inneemt dat artikel 7:15 van de Awb als voorliggende voorziening moet worden beschouwd die toereikend en passend is, miskent verweerder dat slechts van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de WWB kan worden gesproken, indien deze voorziening voor eiseres feitelijk beschikbaar is. Nu verweerder zelf het standpunt inneemt dat vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand niet kan plaatsvinden, kan van een voorziening in vorenbedoelde zin niet worden gesproken. Voor zover de aanvraag van eiseres betrekking heeft op kosten van rechtsbijstand in beroep en griffiekosten kan artikel 7:15 van de Awb evenmin als een voorliggende voorziening worden beschouwd nu vergoeding van de hier genoemde kosten op grond van dat artikel niet mogelijk is.
Voor zover verweerder het standpunt inneemt dat bijstandverlening voor de kosten in bezwaar niet mogelijk is, omdat deze kosten als niet noodzakelijk moeten worden beschouwd nu vergoeding op grond van artikel 7:15 van de Awb niet heeft plaatsgevonden, verliest verweerder uit het oog dat de noodzaak van de gemaakte kosten vast is komen te staan doordat de Raad voor de rechtsbijstand een toevoeging heeft verleend (zie onder meer: Centrale Raad van Beroep, 15 november 2005, JWWB 2006, 15).
Hetgeen hierboven is overwogen brengt mee dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de wet. Het beroep dient mitsdien gegrond te worden verklaard.
Nu door de gemachtigde van verweerder ter zitting is betoogd dat de aanvraag eveneens terecht is afgewezen omdat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd die naar zijn aard toereikend en passend is, zal de rechtbank bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit op deze grond in stand dienen te worden gelaten. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding en overweegt daaromtrent als volgt.
Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat er sedert 1 januari 2005 sprake is van nieuw beleid in de vorm van een richtlijn inzake bijstandsverlening en kosten van rechtsbijstand. Dit beleid komt er op neer dat, gezien het karakter van de Wrb als een passende en toereikende voorliggende voorziening, in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van rechtsbijstand die ten laste van de betrokkene zelf blijven. Toepassing van dit beleid brengt mee dat in gevallen als het onderhavige verweerder bij een aanvraag om toekenning van bijzondere bijstand niet beoordeelt of er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan die niet uit de eigen middelen kunnen worden voldaan.
De rechtbank overweegt vooraleerst dat eiseres gevolgd kan worden in haar standpunt dat de informatie die verweerder heeft verstrekt aangaande het in zaken als deze te volgen beleid, niet met elkaar in overeenstemming zijn. Op de CD Rom waarop het beleid van verweerder staat zoals dat met ingang van 1 januari 2005 van kracht is, valt - voor zover hier van belang - op blz. 393 het volgende te lezen:
Rechtsbijstand en schadevergoeding
Wettelijke grondslag: artikel 15 WWB
Hoofdregel
De kosten van rechtsbijstand komen niet voor bijstand in aanmerking omdat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een passende en toereikende voorliggende voorziening is.
Uitzondering
Uitsluitend op verzoek van de afdeling Juridische Zaken moet voor de eigen bijdrage op grond van de Wrb wel bijzondere bijstand worden verstrekt als een besluit van de Dienst Inwonerszaken of een andere gemeentelijke dienst wordt herzien als gevolg van een bezwaar- of beroepsprocedure.
Op blz. 465 staat evenwel het volgende vermeld:
Uitkering en rechtsbijstand
A. In geval van een toevoeging
De onder par. 2 vermelde kosten van rechtsbijstand behoren tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan, indien rechtsbijstand is verleend op grond van een toevoeging van een advocaat krachtens de Wet op de rechtsbijstand. Deze kosten komen voor bijstandsverlening in aanmerking. Dat geldt ook voor rechtsbijstand i.v.m. een bezwaar- of beroepsprocedure tegen de Dienst IZ.
Gelet op bovenvermelde tegenstrijdigheid in het beleid, waarvoor ook door de gemachtigde van verweerder ter zitting geen bevredigende verklaring kon worden gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder waarin naar dat beleid verwezen wordt, onbegrijpelijk is. Bij het te nemen besluit zal verweerder in ieder geval op gemotiveerde wijze kenbaar dienen te maken welk beleid gehanteerd wordt.
Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van rechtsbijstand omdat de Wrb een toereikende en passende voorliggende voorziening is, wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB - voor zover hier van belang - bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende passend en toereikend te zijn. Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van artikel 15 van de WWB is de beantwoording van de vraag of een bepaalde voorziening gezien haar aard en doel kan worden aangemerkt als passend en toereikend afhankelijk van de omstandigheden en mogelijkheden van het individuele geval, en wordt mede bepaald door hetgeen naar maatschappelijk inzicht aanvaardbaar wordt geacht (kamerstukken II, 2002-2003, 28870, nr. 3). Indien de voorliggende voorziening is gebaseerd op een wettelijke regeling zal uit de tekst van of toelichting op die regeling moeten volgen of de voorziening, gelet op zijn aard en doel, geacht wordt toereikend en passend te zijn. Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer, de uitspraken van 31 maart 2004, JWWB 2004, 168 en 19 oktober 2004, JWWB 2004, 458) is zulks ten aanzien van de Wrb het geval. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit evenwel niet mee dat eiseres geen recht kan doen gelden op bijzondere bijstand voor de door haar verschuldigde eigen bijdrage voor advocaatkosten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Stb. 2000, 242, blz. 3) waarin is aangegeven dat in gevallen waarin de rechtzoekende niet in staat is de eigen bijdrage te betalen, hij veelal kan terugvallen op de bijzondere bijstand. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever niet heeft bedoeld de mogelijkheid van bijstandsverstrekking voor deze kosten uit te sluiten. De rechtbank is dan ook, anders dan verweerder, van oordeel dat in zoverre niet kan worden gesproken van een toereikende voorliggende voorziening.
Voor zover verweerders standpunt ziet op de kosten van het griffierecht overweegt de rechtbank nog dat de Wrb ten aanzien van deze kosten niet als voorliggende voorziening kan gelden nu vergoeding van griffierecht op grond van de Wrb in het geheel niet mogelijk is.
Gelet op het bovenstaande geeft het door verweerder in deze gevolgde beleid derhalve blijk van een onjuiste wetstoepassing.
Hetgeen meer en overigens is gesteld, behoeft, gelet op het bovenoverwogene, geen bespreking meer.
Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en dient daarbij uit te gaan van de noodzaak van de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd nu door de Raad voor de rechtsbijstand een toevoeging is verleend. Verder zal verweerder daarbij een beslissing moeten nemen met betrekking tot het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase (artikel 7:15, derde lid, van de Awb).
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- zijnde de kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente Arnhem het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.L.E.S. Bloemendal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: