ECLI:NL:RBARN:2006:AW2830

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
135115
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duisenberg-regeling en financiële afwikkeling van aandelenleaseovereenkomsten

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Arnhem, stond de Duisenberg-regeling centraal, die betrekking heeft op de volledige financiële afwikkeling van aandelenleaseovereenkomsten. De eiser, wonende te [woonplaats], had Dexia Bank Nederland N.V. en de Stichting Bureau Kredietregistratie als gedaagden. De procedure werd geschorst op 1 februari 2006, na een verzoek van Dexia tot schorsing op basis van een collectieve afwikkeling van massaschade. De eiser wijzigde zijn eis en trok zijn eerdere stellingen in, wat leidde tot een verzoek tot hervatting van de procedure.

De rechtbank oordeelde dat de Duisenberg-regeling ook van toepassing is op de vorderingen van de eiser jegens Dexia. De eiser vorderde onder andere terugbetaling van ontvangen betalingen en een verklaring voor recht dat Dexia niets meer van hem te vorderen had. De rechtbank concludeerde dat de voorwaarden voor hervatting van de procedure niet waren vervuld, omdat de Duisenberg-regeling voorziet in de financiële afwikkeling van de aandelenleaseovereenkomsten. De rechtbank verwees naar de wetsgeschiedenis van de Wet collectieve afwikkeling massaschade, die bevestigt dat deze regeling ook van toepassing is op aandelenleasegeschillen.

Uiteindelijk wees de rechtbank het verzoek tot hervatting van de procedure af en hield verdere beslissingen aan. Dit vonnis werd uitgesproken op 22 maart 2006 door de rechters J.D.A. den Tonkelaar, O. Nijhuis en I.D. Jacobs.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135115 / HA ZA 05-2303
Vonnis van 22 maart 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING BUREAU KREDIETREGISTRATIE,
gevestigd te Tiel,
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak.
Partijen zullen hierna [eiser], Dexia en BKR genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte van schorsing ex artikel 1015 Rv. van Dexia
- de akte uitlating schorsing van BKR
- de conclusie tot vermindering/intrekking van (de grondslag van) de eis tevens antwoordakte schorsingsverzoek van [eiser]
- de antwoordakte uitlaten van Dexia.
Vervolgens is vonnis bepaald.
De overwegingen
2.1 Als gevolg van de akte van schorsing van Dexia is deze procedure op 1 februari 2006 van rechtswege geschorst.
2.2 Bij zijn genoemde conclusie heeft [eiser] verweer gevoerd tegen het verzoek tot schorsing van Dexia. De rechtbank zal dit verweer verstaan als een verzoek tot hervatting van het geding als bedoeld in artikel 227 Rv. In die conclusie wijzigt [eiser] zijn eis en de grondslag van zijn eis in die zin dat hij al zijn stellingen in de dagvaarding die neerkomen op onrechtmatig handelen van de zijde van Dexia en BKR intrekt, zodat deze niet langer ten grondslag aan zijn vorderingen liggen, alsmede dat hij zijn vorderingen betrekkelijk tot onrechtmatig handelen, intrekt.
2.3 Na de wijziging van eis luidt de vordering van [eiser]:
I.
Te verklaren voor recht dat de in deze dagvaarding omschreven overeenkomst in strijd is met de Wet op het Consumentenkrediet wegens het ontbreken van een vergunning in de zin van die wet, en deswege nietig ex art. 3:40 BW;
II.
Te verklaren voor recht dat art. 30 derde lid sub f jo. lid 5 van de Wet op het consumentenkrediet zijn overtreden en om de overeenkomst om die reden te vernietigen;
III.
Gedaagde sub 1 te veroordelen tot terugbetaling van de ontvangen betalingen ad EUR 5.931 (zegge: vijf duizend negen honderd een en dertig euro nul eurocenten), zulks te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf de contractuele vervaldatum 13 oktober 2000;
IV.
Te verklaren voor recht dat gedaagde 1 van eiser niets te vorderen heeft gehad noch te vorderen heeft althans te verklaren voor recht dat gedaagde 1 niets meer van eiser te vorderen heeft.
VI.
Te verklaren voor recht dat gedaagde sub 2 in strijd handelt met artikel 8 onder b en f van de Wet bescherming persoonsgegevens door te weigeren de registratie ongedaan te maken;
VII.
Gedaagde sub 2 te veroordelen om de registratie van de in deze dagvaarding omschreven overeenkomst binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden uit haar registers zulks op straffe van een dwangsom van EUR 250 per dag, de dwangsom gemaximeerd tot EUR 5.000;
VIII.
Met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
2.4 Het verzoek tot schorsing van de onderhavige procedure van Dexia was gebaseerd op de indiening van het “verzoek tot verbindendverklaring van een overeenkomst ter collectieve afwikkeling van massaschade” d.d. 18 november 2005 bij het gerechtshof te Amsterdam. [eiser] stelt dat thans, na zijn wijziging van eis, geen raakvlakken meer bestaan tussen die procedure bij het gerechtshof Amsterdam en de onderhavige procedure.
2.5 De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat het geschorste geding dient te worden hervat ingevolge artikel 1015 lid 2 aanhef en sub a Rv, dat de hervatting voorschrijft “indien in de procedure schadevergoeding wordt gevorderd, in de vergoeding waarvan de overeenkomst niet voorziet”. De vraag is dus of de overeenkomst waarvan verbindendverklaring is verzocht, de zogenaamde “Duisenberg-regeling”, voorziet in de schadevergoeding die [eiser] vordert. Met zijn vordering sub III maakt [eiser] aanspraak op terugbetaling van de betaalde termijnbedragen. De vordering sub IV, de verklaring voor recht dat Dexia van [eiser] niets te vorderen heeft gehad noch te vorderen heeft althans de verklaring voor recht dat Dexia niets meer van hem te vorderen heeft, heeft betrekking op de vraag of [eiser] de zogenaamde restschuld aan Dexia verschuldigd is. Deze vorderingen zien derhalve op de financiële afwikkeling van de aandelenleaseovereenkomst tussen [eiser] en Dexia. De Duisenberg-regeling, door partijen niet overgelegd, is aan de rechtbank ambtshalve bekend. De kern van de Duisenberg-regeling bestaat eruit dat “bestaande of toekomstige restschulden van effectenleaseovereenkomsten die na 1 januari 1997 zijn beëindigd of nog lopen, geheel of gedeeltelijk kunnen worden kwijtgescholden” (aldus de toelichting Duisenberg-regeling). Ook de Duisenberg-regeling ziet derhalve op de financiële afwikkeling van effectenleaseovereenkomsten. In het bijzonder ziet ook de Duisenberg-regeling op de vraag naar de verplichting tot betaling van de restschuld.
2.6 De Duisenberg-regeling ziet op de volledige financiële afwikkeling van aandelenleaseovereenkomsten en daarmede op het geschil tussen partijen in volle omvang, dus ook op vorderingen als die van [eiser] jegens Dexia. Voor deze opvatting vindt de rechtbank steun in de inleiding van het verzoekschrift van 18 november 2005, dat niet alleen door Dexia maar ook door een viertal belangenorganisaties is ingediend, waarin wordt opgemerkt: “Het doel van dit verzoekschrift is om een punt te zetten achter de conflicten rond de aandelenleaseproducten van Dexia” en “strekt tot het verbindend verklaren van de overeenkomst ter collectieve afwikkeling van massaschade die tussen de Belangenorganisaties en Dexia op 23 juni 2005 is gesloten”. Aan de voorwaarde voor hervatting van artikel 1015 lid 2 aanhef en sub a Rv. is dan ook niet voldaan. Voorts acht de rechtbank voor haar oordeel van belang dat volgens de wetsgeschiedenis van de Wet collectieve afwikkeling massaschade deze regeling ook kan worden toegepast op de aandelenleasegeschillen.
2.7 Op grond van het bovenstaande wordt het verzoek tot hervatting van de onderhavige procedure afgewezen.
2.8 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1 wijst het verzoek tot hervatting van de procedure af,
3.2 verwijst de zaak naar de parkeerrol van woensdag 3 oktober 2007,
3.3 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. O. Nijhuis en mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2006.
Coll.: ON