ECLI:NL:RBARN:2006:AW2542

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
136909
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag op personenauto en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiser, wonende in Engeland, de opheffing van het beslag op zijn personenauto, die door de Ontvanger van de Belastingdienst/Douane Noord in beslag is genomen. De vraag die centraal staat is of eiser op het moment van de beslaglegging eigenaar was van de auto. De Ontvanger had eerder een naheffingsaanslag BPM en een boete opgelegd aan [betrokkene 1], die de auto bestuurde tijdens een controle. Eiser stelt dat hij de eigenaar is en heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een Duitse 'Fahrzeugbrief', maar deze zijn onvoldoende om zijn eigendom aan te tonen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de documenten niet bewijzen dat eiser de auto op het moment van beslaglegging bezat, aangezien de 'Fahrzeugbrief' niet op zijn naam staat en andere documenten pas na de beslaglegging zijn afgegeven.

Eiser heeft ook aangevoerd dat het beslag opgeheven moet worden omdat er volgens de wet geen verhaal mogelijk is op niet in het Nederlandse kentekenregister geregistreerde auto’s. Dit argument faalt, omdat het beslag is gelegd ter inning van een naheffingsaanslag BPM, die geheven wordt van degene die de auto feitelijk ter beschikking heeft. De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering tot opheffing van het beslag niet toewijsbaar is, zowel op inhoudelijke als formele gronden. Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Ontvanger zijn begroot op € 1.064,00. Het vonnis is uitgesproken op 14 maart 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 136909 / KG ZA 06-89
Vonnis in kort geding van 14 maart 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Engeland),
eiser,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. R.M.G. Sussenbach te Amsterdam,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/DOUANE NOORD,
kantoorhoudende te Nijmegen,
gedaagde,
procureur mr. E.A. van der Dussen te Arnhem,
advocaat mr. M.J.W. Hoogstrate te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en de daarbij gevoegde producties;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [eiser] met bijbehorende producties;
- de pleitnota van de Ontvanger met bijbehorende producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 2 oktober 2005 is tijdens een door/namens de Ontvanger gehouden standaardcontrôle op de naleving van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (BPM) op de openbare weg de Haar te Assen de bestuurder van een personenauto van het merk Mercedes-Benz CLK 500 Coupé, voorzien van het Duitse (export)kenteken [nummer], aangehouden. Die bestuurder bleek te zijn [betrokkene 1], wonende te [adres].
Bij een vervolgcontrole is geconstateerd dat de geldigheidsduur van het (Duitse) kenteken van genoemde personenauto op 31 december 2004 was verlopen en dat die personenauto niet (ook) in het Nederlands kentekenregister was opgenomen en evenmin was verzekerd.
De personenauto is vervolgens overgebracht naar het politiebureau te Assen.
2.2. Omdat voor de (buitenlandse) personenauto geen BPM was betaald, heeft de Ontvanger op 5 oktober 2005 aan [betrokkene 1] een naheffingsaanslag BPM en een boete opgelegd van in totaal € 18.787,--. [betrokkene 1] heeft dit bedrag niet betaald.
Daarop heeft de Ontvanger – met toepassing van de artikelen 9, lid 8 en 15 van de Invorderingswet 1990 – de versnelde invordering van voormelde aanslag ter hand genomen en een dwangbevel uitgevaardigd. Op 5 oktober 2005 heeft de Ontvanger de personenauto in (executoriaal) beslag genomen.
De door de Ontvanger voorgenomen executoriale verkoop van de personenauto is voorlopig opgeschort in verband met een door [betrokkene 1] ingediend bezwaarschrift.
Het geschil
[eiser] stelt eigenaar van de onderhavige personenauto te zijn en vordert thans
- kort gezegd - de opheffing van het beslag en teruggave van de personenauto.
Een eerder door hem bij de Ontvanger ingediend bezwaarschrift tegen de beslaglegging is op 17 november 2005 afgewezen, omdat [eiser] niet had aangetoond dat hij eigenaar van de personenauto is.
[eiser] vordert tevens betaling door de Ontvanger van een bedrag ad € 10.000,-- als voorschot op door hem als gevolg van de beslaglegging geleden schade, onder meer bestaande uit gederfde inkomsten.
3.2. De Ontvanger voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat [betrokkene 1] als bestuurder van de personenauto ten tijde van de aanhouding vermoed wordt eigenaar daarvan te zijn. [eiser] heeft in de visie van de Ontvanger niet aannemelijk gemaakt dat hij een beter recht heeft op de auto c.q. dat hij eigenaar daarvan is. Voor toekenning van een voorschot is volgens de Ontvanger in dit kort geding geen plaats, omdat de door [eiser] gestelde schade niet is gespecificeerd, het spoedeisend belang daarbij niet is aangetoond en er een restitutierisico bestaat nu [eiser] in Engeland woont.
De beoordeling
Nu de Ontvanger voornemens is de auto executoriaal te verkopen en [eiser] in dat geval de beschikking over de auto (indien deze zijn eigendom mocht blijken te zijn) zou verliezen, heeft [eiser] een voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering tot opheffing van het beslag. Daaraan doet niet af dat [eiser], zoals de Ontvanger stelt, thans in Engeland woont, omdat zijn werkterrein – naar als onvoldoende weersproken vaststaat – grotendeels op het Europese vasteland ligt en [eiser] voor zijn werk een auto nodig heeft.
4.2. Cruciaal is de vraag of [eiser] – zoals hij stelt – op het moment van de beslaglegging eigenaar van de onderhavige personenauto was.
[eiser] heeft ter staving van zijn stelling een aantal bescheiden overgelegd, waaronder een door de desbetreffende Duitse autoriteiten afgegeven “Fahrzeugbrief” en een “Internationaler Zulassungsschein” met bijbehorende “Versicherungsbescheinigung” en
“Internationale Versicherungskarte für Kraftverkehr”.
De voorzieningenrechter acht (de inhoud van) deze bescheiden echter onvoldoende om [eiser]s eigendomsrecht op de personenauto ten tijde van de beslaglegging aan te nemen.
De “Fahrzeugbrief” is niet op naam van [eiser] gesteld maar op naam van een zekere [betrokkene 2], volgens [eiser] degene van wie hij de personenauto in 2004 heeft gekocht. Enig bewijs van die koopovereenkomst of van de levering van de personenauto door [betrokkene 2] aan [eiser] heeft [eiser] echter niet overgelegd.
De andere hiervoor genoemde bescheiden zijn weliswaar op naam van [eiser] gesteld, maar die bescheiden zijn gedateerd/afgegeven op 7 oktober 2005, dus (enkele dagen) ná de datum van inbeslagname van de auto. Niet uitgesloten kan worden geacht dat die bescheiden naar aanleiding van de beslaglegging zijn opgemaakt en niet de werkelijkheid weergeven.
Wat daarvan zij, tot bewijs van [eiser]s eigendom van de personenauto kunnen die bescheiden in elk geval niet dienen.
4.3. Nu [eiser] ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt een beter recht op de personenauto te hebben, moet er voorshands met de Ontvanger van worden uitgegaan dat [betrokkene 1] als bezitter van die auto ten tijde van de beslaglegging tevens rechthebbende daarvan is. De enkele door [eiser] overgelegde verklaring van [betrokkene 1] dat de personenauto niet van hem is en dat hij geen toestemming had om de auto te gebruiken, overtuigt niet en is in elk geval onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.4. [eiser] heeft nog aangevoerd dat het beslag moet worden opgeheven reeds op grond van het feit dat ingevolge art. 22a, lid 1 van de Invorderingswet jo. art. 7 lid 1 onder a van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 (Wmb) geen verhaal mogelijk is op niet in het Nederlandse kentekenregister geregistreerde auto’s.
Dit betoog faalt, omdat het onderhavige beslag niet is gelegd ter inning van een naheffingsaanslag Motorrijtuigenbelasting, maar terzake van een naheffingsaanslag BPM (met boete). Laatstgenoemde belasting wordt -in het geval als het onderhavige waarin sprake is van een niet (in Nederland) geregistreerde personenauto- krachtens artikel 5, tweede lid Wet BPM geheven van degene die de auto feitelijk ter beschikking heeft, in dit geval dus [betrokkene 1]. In zoverre is het beslag dus terecht gelegd.
4.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot opheffing van het beslag op inhoudelijke gronden niet toewijsbaar is, nog daargelaten dat deze vordering ook op formele gronden niet (zonder meer) zou kunnen worden toegewezen, omdat deze niet (ook) tegen [betrokkene 1] als beslagene is ingesteld (art. 705, lid 3 jo. 438, lid 5 Rv.).
De voorzieningenrechter ziet echter -mede gelet op het hiervoor overwogene- geen aanleiding om de behandeling van dit kort geding aan te houden om [betrokkene 1] alsnog in dit geding op te (laten) roepen.
4.6. Nu gelet op het vorenoverwogene het vorderingsrecht van [eiser] niet (summierlijk) is komen vast te staan, stuit zijn vordering tot betaling van een voorschot op de door hem gestelde schade af op de voor toewijzing van een geldvordering in kort geding geldende criteria.
4.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- vast recht € 248,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.064,00
De beslissing
De voorzieningenrechter
weigert de voorzieningen,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 1.064,00,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 14 maart 2006.