ECLI:NL:RBARN:2006:AW2422
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bepaling gemiddelde rendementsgrondslag bij erfenis in inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 6 maart 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en verweerder, de inspecteur [te P], over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was berekend op basis van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.193 en een verzamelinkomen van € 9.251. Eiser stelde dat bij de bepaling van de gemiddelde rendementsgrondslag voor box 3 een bedrag van € 218.985,62, dat hij op 16 december 2003 uit de erfenis van zijn moeder had ontvangen, niet meegeteld mocht worden, omdat hij dit bedrag slechts een halve maand had kunnen gebruiken in dat jaar.
De rechtbank oordeelde dat artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) duidelijk voorschrijft dat het vermogen dat per medio december 2003 ter beschikking is gekomen, moet worden meegenomen in de gemiddelde rendementsgrondslag. De rechtbank erkende dat de rendementsheffing in dit geval onredelijk uitwerkt, maar kon hier geen rekening mee houden, omdat de wet geen ruimte biedt voor een andere uitleg. De rechtbank benadrukte dat zij recht moet spreken volgens de wet en niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.P.W.H.T. Becks. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.