zaaknummer / rolnummer: 128693 / HA ZA 05-1188
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser 5],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. F.J. Boom,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE DIKKENBERG B.V.,
gevestigd te Bennekom, gemeente Ede,
gedaagde,
procureur mr. T.J. van Veen.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en De Dikkenberg genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 november 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De Dikkenberg houdt zich bezig met de exploitatie van recreatieobjecten. Als zodanig heeft zij recreatiebungalowpark “Landgoed Panaroma” (hierna: het park) in Bennekom ontwikkeld. Het park is gelegen op een gedeelte van het voormalige Kampeercentrum De Dikkenberg en bestaat uit meerdere kavels, die reeds zijn verkocht aan particulieren of daarvoor zijn bestemd. De Dikkenberg is bij de verkoop van de kavels/recreatiewoningen bijgestaan door Verhage Makelaardij o.g. (hierna: Verhage).
De Dikkenberg heeft twee statutair bestuurders: T. Brouwer en W. Minnen. Tevens werkzaam in de onderneming is B. Minnen.
[eiser 1] c.s. hebben in de periode augustus/september 2001 allen een kavel met een daarop te bouwen recreatiewoning gekocht van De Dikkenberg. [eiser 1] en zijn echtgenote (eisers sub 1 en 2) zijn de eigenaren van de recreatiewoning met huisnummer 71. Deze recreatiewoning heeft NLG 666.200,-- gekost. [betrokkene 2] (eiseres sub 3) is de eigenaresse van de recreatiewoning met nr. 37 en Van Dijk en zijn echtgenote zijn de eigenaren van de recreatiewoning met nr. 39.
Onder de gedingstukken bevindt zich een plattegrond van het park d.d. 7 juni 2001 (bijlage bij productie 1 bij dagvaarding, hierna: de plattegrond). Op de plattegrond staat aangegeven hoe de kavels zijn verdeeld en op welke plaats de recreatiewoningen zijn gesitueerd. De plattegrond hing – onder meer – in de modelwoning die was gebouwd ten behoeve van de verkoop van de recreatiewoningen en is voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomsten aan [eiser 1] c.s. getoond.
Op de plattegrond staan op één kavel een nog te bouwen recreatiewoning met nr. 75 ingetekend alsmede een opstal, waarin het cijfer 25 staat. Deze opstal was voorheen een houten dienstwoning (hierna: de dienstwoning). Voornoemde kavel en dienstwoning zijn in oktober 2002 door De Dikkenberg verkocht aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), de beheerder van Kampeercentrum De Dikkenberg, en zijn echtgenote. [betrokkene 1] heeft de dienstwoning verbouwd en bewoont deze permanent. De dienstwoning heeft huisnummer 25.
Het perceel van [eiser 1] en zijn echtgenote ligt naast de dienstwoning. Van gevel tot gevel bedraagt de afstand tussen de woningen ongeveer 8,5 meter. Tussen het perceel van [betrokkene 2] en de dienstwoning ligt een weg. [betrokkene 2] heeft vanaf het terras van haar recreatiewoning rechtstreeks zicht op de dienstwoning. Tussen haar terras en de dienstwoning ligt ongeveer 30 à 40 meter. De recreatiewoning van Van Dijk en zijn echtgenote ligt rechts naast de recreatiewoning van [betrokkene 2].
Onder de gedingstukken bevindt zich een brief d.d. 27 augustus 2001 van de gemeente Ede aan De Dikkenberg (productie 12, overgelegd ter comparitie van partijen). In deze brief is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
In uw brief van 26 april 2001 verzoekt u ons mee te werken aan een vrijstelling van het bestemmingsplan (..). Deze vrijstelling moet een extra recreatiewoning ter vervanging van de beheerderswoning, plaatselijk bekend [adres], op vakantiecentrum ‘De Dikkenberg’ mogelijk maken.
Aangezien de huidige beheerderswoning, [adres], onder het overgangsrecht valt is het mogelijk om via een bouwaanvraag te zorgen voor gedeeltelijke vernieuwing van de beheerderswoning, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering van de beheerderswoning tot gevolg heeft. (..)
Gezien het bovenstaande blijven wij bij het standpunt om geen medewerking te verlenen aan het vrijstellingsverzoek (..).
[eiser 1] c.s. hebben in een eerdere procedure voor deze rechtbank De Dikkenberg en [betrokkene 1] gedagvaard. Die zaak is ter griffie ingeschreven onder rolnummer HA ZA 04-1981. Bij vonnis van 27 april 2005 heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser 1] c.s. in die procedure afgewezen. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel aangewend. Onder meer de dagvaarding en het vonnis behoren tot de gedingstukken in de onderhavige zaak (producties 1 en 2 bij conclusie van antwoord).
[eiser 1] c.s. hebben gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht zal verklaren dat het door De Dikkenberg aan [eiser 1] c.s. geleverde niet aan de koopovereenkomsten beantwoordt en gedaagde toerekenbaar tekort geschoten is in haar verplichting uit hoofde van de koopovereenkomsten met [eiser 1] c.s., althans dat de koopovereenkomsten van [eiser 1] c.s. met De Dikkenberg zijn totstandgekomen onder invloed van dwaling op grond van (onjuiste) inlichtingen van De Dikkenberg, althans als gevolg van het geven door De Dikkenberg van een onjuiste voorstelling van zaken;
2. voor recht zal verklaren dat De Dikkenberg schadevergoedingsplichtig is jegens [eiser 1] c.s., althans verplicht is tot vergoeding aan [eiser 1] c.s. van door hen ondervonden nadeel;
3. de hiervoor bedoelde plicht tot vergoeding van schade, althans van nadeel zal begroten voor zover dit (al dan niet op de voet van artikel 6:104 BW) mogelijk is en indien dat de rechtbank – in het in de onderhavige procedure te wijzen (eind)vonnis – niet mogelijk voorkomt, de veroordeling van De Dikkenberg zal uitspreken tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en – in het geval veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat wordt uitgesproken – De Dikkenberg zal veroordelen om aan [eiser 1] c.s. ten titel van voorschot te betalen het op de voet van artikel 6:104 BW te bepalen bedrag van de winst die door De Dikkenberg is genoten, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
4. De Dikkenberg zal veroordelen om het sub 3 bedoelde bedrag/de sub 3 bedoelde bedragen aan [eiser 1] c.s. te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2003, althans met ingang van een datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
5. De Dikkenberg zal veroordelen in de proceskosten;
6. zal bepalen dat de sub 3 en 4 bedoelde veroordelingen vatbaat zijn voor directe tenuitvoerlegging.
De Dikkenberg heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
[eiser 1] c.s. hebben aan hun vorderingen te grondslag gelegd dat De Dikkenberg, al dan niet bij monde van makelaar Verhage, hun vóór het sluiten van de koopovereenkomst heeft mede gedeeld dat de dienstwoning zou worden gesloopt. [eiser 1] c.s. hebben hierover bij herhaling specifieke vragen gesteld aan De Dikkenberg en/of Verhage en steeds is het antwoord geweest dat de dienstwoning zou worden vervangen door een recreatiewoning. Deze mededeling stemde ook overeen met de situatie zoals die was ingetekend op de plattegrond. Hiervan uitgaande hebben [eiser 1] c.s. hun recreatiewoningen gekocht. Gelet op de mededelingen van De Dikkenberg gingen [eiser 1] c.s. er gerechtvaardigd van uit dat hun uitzicht en directe omgeving, naarmate de realisatie van het park voltooid zou raken, ter plaatse aangepast zou worden aan de aard en opzet van het park en conform de plattegrond. Inmiddels is gebleken dat De Dikkenberg nooit een aanvraag voor een sloop- en bouwvergunning heeft ingediend en voorts dat deze in beginsel zouden zijn verleend indien De Dikkenberg ze wel zou hebben aangevraagd. Vervolgens heeft De Dikkenberg de dienstwoning verkocht aan [betrokkene 1]. Hierdoor kon De Dikkenberg dus ook niet meer beschikken over de desbetreffende kavel. Als gevolg van één en ander beantwoorden de recreatiewoningen van [eiser 1] c.s. niet aan de koopovereenkomsten. De recreatiewoningen hebben niet de eigenschappen van uitzicht en van (het aanzicht van) een directe omgeving die in overeenstemming is met de aard en opzet van het park. De recreatiewoningen zijn gebouwd in boerderijstijl, met luiken en rieten daken. De dienstwoning lijkt hier in het geheel niet op en vormt een dissonant. Zou aan [eiser 1] c.s. niet de mededeling zijn gedaan omtrent de sloop en nieuwbouw op meergenoemd perceel, dan zouden zij niet (onder dezelfde voorwaarden) de koopovereenkomsten hebben gesloten.
4.1.1. [eiser 1] c.s. hebben als gevolg van het voorgaande schade geleden. Deze schade bestaat er uit dat hun recreatiewoningen minder courant zijn geworden en minder waard zijn dan ze zonder de dienstwoning zouden zijn geweest. In het bijzonder voor [eiser 1] c.s geldt hierbij dat hun recreatiewoning zeer dicht op de dienstwoning staat. Indien de dienstwoning zou zijn gesloopt en op het perceel, conform de plattegrond, een recreatiewoning zou zijn gebouwd, zou de afstand tussen die woning en de woning van [eiser 1] c.s. groter zijn geweest. Hierdoor wordt bovendien de privacy van [eiser 1] en zijn echtgenote aangetast. De Dikkenberg is verantwoordelijk voor de door hun geleden schade en zij dienen daarvoor gecompenseerd te worden, aldus nog steeds [eiser 1] c.s.
De Dikkenberg heeft primair als verweer gevoerd dat [eiser 1] c.s. niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard op grond van artikel 236 Rv. De Dikkenberg heeft daartoe gesteld dat bij de procedure met rolnummer HA ZA 04-1981 dezelfde partijen betrokken waren en dat aan de vordering in die procedure hetzelfde feitencomplex en dezelfde rechtsgrond ten grondslag is gelegd door [eiser 1] c.s. Bij haar vonnis van 27 april 2005 heeft de rechtbank zich definitief uitgesproken over de vraag of het geleverde aan de koopovereenkomsten beantwoordt en of De Dikkenberg toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser 1] c.s. Het vonnis heeft kracht van gewijsde, zodat de rechtbank in de onderhavige procedure aan de in het eerdere vonnis vervatte beslissingen is gebonden.
4.2.1. Subsidiair heeft De Dikkenberg aangevoerd dat er geen onvoorwaardelijke mededelingen zijn gedaan dat de dienstwoning zou worden gesloopt. Een dergelijke afspraak maakt derhalve ook geen onderdeel uit van de koopovereenkomsten met [eiser 1] c.s. Ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten met [eiser 1] c.s. had De Dikkenberg wel het voornemen om de dienstwoning te vervangen door een recreatiebungalow. De uitvoering van dat voornemen was afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de afgifte van een sloop- en/of bouwvergunning en de mogelijkheid om elders op het park een nieuwe dienstwoning te bouwen. Toen dit laatste op grond van gemeentelijke regelgeving niet mogelijk bleek te zijn, heeft De Dikkenberg besloten de huidige dienstwoning te handhaven en deze te verkopen aan [betrokkene 1]. Omdat het maximale aantal recreatiewoningen waarvoor bouwvergunning kon worden gekregen reeds was gebouwd, zou afbraak van de dienstwoning bovendien tot gevolg hebben gehad dat het desbetreffende perceel onbebouwd had moeten blijven.
4.2.2. Voorts heeft De Dikkenberg betwist dat de recreatiewoningen niet zouden voldoen aan de koopovereenkomsten. Ten eerste hebben [eiser 1] c.s. op dit punt niet aan hun stelplicht voldaan en ten tweede zijn de recreatiewoningen geschikt voor hun doel: recreatief verblijf. Aan de plattegrond of de verwijzing daarnaar in de koopovereenkomsten kunnen [eiser 1] c.s. geen rechten ontlenen omdat de plattegrond slechts een situatietekening is en De Dikkenberg niet gehouden was (of is) om het park precies zo in te richten als op de plattegrond staat.
4.2.3. Tevens heeft De Dikkenberg aangevoerd dat [eiser 1] c.s. geen (financieel) nadeel ondervinden van de aanwezigheid van de dienstwoning. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen van De Dikkenberg jegens [eiser 1] c.s., die overigens ook op dit punt niet aan hun stelplicht hebben voldaan. Evenmin heeft De Dikkenberg gehandeld in strijd met de goede trouw. Ten slotte heeft De Dikkenberg aangevoerd dat [eiser 1] c.s. onvoldoende hebben gesteld om een beroep op dwaling te rechtvaardigen.
Het meest verstrekkende verweer van De Dikkenberg betreft het beroep op artikel 236 Rv, zodat de rechtbank daarover eerst zal oordelen.
Artikel 236 Rv bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Met de “rechtsbetrekking in geschil” wordt bedoeld het geschilpunt, de rechtsvraag, die partijen verdeeld houdt. Gezag van gewijsde komt toe aan die beslissingen in een vonnis, waarin de rechter aan bepaalde feiten bepaalde rechtsgevolgen heeft verbonden, ongeacht of deze beslissingen zijn neergelegd in het dictum, dan wel uitsluitend deel uitmaken van de overwegingen. Het moet daarbij wel gaan om geschilbeslissingen, dat wil zeggen die proces- en materieelrechtelijke beslissingen die noodzakelijk zijn ter bepaling van de concrete rechtsverhouding tussen partijen en die het dictum dragen. Geen gezag van gewijsde komt toe aan beslissingen die weliswaar het geding beëindigen, maar de rechtsbetrekking als zodanig niet raken. Hiervan is onder meer sprake indien de vordering wordt afgewezen omdat niet is voldaan aan de stelplicht ten aanzien van de grondslag daarvan. Gezegd kan dan immers worden dat de rechter in dat geval niet in staat is gesteld de rechtsbetrekking in geschil inhoudelijk te beoordelen en vast te stellen of het ingeroepen rechtsgevolg uit de gestelde feiten of rechten voortvloeit.
In de zaak met rolnummer HA ZA 04-1981 hebben [eiser 1] c.s. aangevoerd – samengevat en voor zover van belang – dat De Dikkenberg wanprestatie jegens [eiser 1] c.s. heeft gepleegd door in strijd met de gemaakte afspraken de dienstwoning niet te slopen en op het desbetreffende perceel een recreatiewoning te bouwen, maar de dienstwoning te verkopen aan [betrokkene 1]. Als gevolg hiervan zijn zij benadeeld als schuldeisers, zo hebben [eiser 1] c.s. in de eerdere procedure gesteld.
4.5.1. In haar vonnis in die procedure is de rechtbank er veronderstellenderwijs van uit gegaan dat tussen [eiser 1] c.s. en De Dikkenberg is overeengekomen dat de dienstwoning zou worden gesloopt. De rechtbank heeft daarbij evenwel de kanttekening geplaatst dat [eiser 1] c.s. te weinig hebben gesteld om de door hen gevorderde sloopverplichting aan te nemen. “De stellingen komen er slechts op neer dat rondom de koop bepaalde uitlatingen zijn gedaan”, aldus de rechtbank in haar vonnis van 27 april 2005 (r.o. 4).
Naar het oordeel van de rechtbank (in de onderhavige procedure) heeft de rechtbank in de zaak met rolnummer HA ZA 04-1981 met de hiervoor weergegeven rechtsoverwegingen bedoeld dat zij niet in staat was om het geschilpunt tussen partijen, met andere woorden: de rechtsvraag of De Dikkenberg wanprestatie heeft gepleegd jegens [eiser 1] c.s., inhoudelijk te beoordelen omdat [eiser 1] c.s. onvoldoende gesteld hadden om ter zake een beslissing te nemen. Geheel in lijn hiermee heeft de rechtbank op dat punt vervolgens ook geen beslissing genomen. Uit het hiervoor in r.o. 4.4 overwogene volgt dan, dat in zoverre aan de uit het vonnis van 27 april 2005 voortvloeiende beslissing geen gezag van gewijsde toekomt. Dit betekent dat artikel 236 Rv in de onderhavige zaak niet van toepassing is en dat [eiser 1] c.s. ontvankelijk moeten worden geacht in hun vorderingen.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het thans voorliggende geschil. Dit geschil komt er in de kern op neer dat [eiser 1] c.s. stellen dat De Dikkenberg gehouden was de dienstwoning te slopen, hetgeen door De Dikkenberg gemotiveerd is betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de brief van 27 augustus 2001 (r.o. 2.7) kan worden afgeleid dat de gemeente Ede in ieder geval op dat moment niet voornemens was de bouw van een recreatiewoning op het perceel nr. 25 toe te staan, althans daartoe geen vrijstelling zou verlenen van het geldende bestemmingsplan. Op de comparitie van partijen heeft De Dikkenberg verklaard dat als zij de dienstwoning zou afbreken en zou vervangen door een recreatiewoning, zij daarmee de mogelijkheid zou verliezen van permanente bewoning ter plaatse. Dit was voor De Dikkenberg alleen aanvaardbaar indien de dienstwoning dan elders op het terrein mocht worden herbouwd, maar daaraan wilde de gemeente Ede geen medewerking verlenen.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van De Dikkenberg gelegen om jegens [eiser 1] c.s. volledige openheid van zaken te geven omtrent de “status” van de dienstwoning. Indien sloop van de dienstwoning voor De Dikkenberg slechts onder bepaalde voorwaarden aanvaardbaar was, was het aan De Dikkenberg om dat aan [eiser 1] c.s. mede te delen. Uit de stellingen van De Dikkenberg volgt, dat zij dát niet heeft gedaan. Hiermee heeft De Dikkenberg de op haar, als verkoper van de recreatiewoningen, rustende mededelingsplicht geschonden. Hetzelfde geldt als De Dikkenberg, zoals zij heeft gesteld, slechts tegen [eiser 1] c.s. heeft gezegd dat zij “speelde met de gedachte” om de dienstwoning te slopen en er een recreatiewoning voor in de plaats te bouwen. Ook hiermee heeft De Dikkenberg, gezien de inhoud van de brief van 27 augustus 2001, onvolledige en daarmee onjuiste mededelingen gedaan aan [eiser 1] c.s. Dit klemt temeer nu [eiser 1] c.s. allen in augustus/september 2001, dat wil zeggen kort vóór of na de brief van 27 augustus 2001, koopovereenkomsten hebben gesloten met De Dikkenberg.
[eiser 1] en zijn echtgenote hebben verklaard dat tussen de gevel van hun recreatiewoning en de gevel van de dienstwoning slechts 8,5 meter zit en dat zij vanaf hun terras direct uitkijken op de dienstwoning. Als ze hadden geweten dat de dienstwoning – mogelijk – niet zou worden gesloopt, zouden ze in het geheel geen recreatiewoning hebben gekocht in het park; zij wilden namelijk persé een woning met een brede oprit en de door hen aangekochte kavel was ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst nog de enige kavel met die mogelijkheid, aldus [eiser 1] c.s. [betrokkene 2] heeft gesteld dat zij een andere recreatiewoning in het park zou hebben gekocht, zonder uitzicht op de dienstwoning. Zij kijkt nu vanaf haar terras rechtstreeks op de dienstwoning. De dienstwoning is weliswaar verbouwd door [betrokkene 1], maar de woning past zowel qua uiterlijk als qua situering op het perceel, niet bij de rest van het park. De dienstwoning vormt een dissonant, aldus [eiser 1] c.s. De Dikkenberg heeft zich ter zake hiervan op het standpunt gesteld dat de dienstwoning helemaal is opgeknapt door [betrokkene 1] en dat hij binnen drie maanden ook de tuin gaat aanleggen. Het is een mooie woning geworden, aldus De Dikkenberg.
Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van de rechtbank mogen aan recreatiewoningen in het algemeen, gelet op het doel dat de eigenaar van een dergelijke woning daarmee zal nastreven, zekere (hoge) eisen worden gesteld voor wat betreft bijvoorbeeld uitzicht. In de stellingen van [eiser 1] c.s. ligt voorts besloten dat zij grote waarde hechten aan een vergaande mate van uniformiteit voor wat betreft het aanzicht van het park. Mede gelet op de – niet geringe – koopprijs van de onderhavige recreatiewoningen, waarbij de rechtbank er van uit gaat dat de woningen van [betrokkene 2] en Van Dijk en zijn echtgenote in ieder geval bij benadering in dezelfde prijsklasse vielen als de woning van [eiser 1] en zijn echtgenote, zijn deze wensen niet ongerechtvaardigd. Dit is op zichzelf ook niet bestreden door De Dikkenberg.
Uit de ter comparitie van partijen door [eiser 1] c.s. en De Dikkenberg overgelegde foto’s blijkt dat de dienstwoning in ieder geval qua uiterlijk afwijkt van de recreatiewoningen in het park. Uit de plattegrond kan bovendien worden afgeleid dat de recreatiewoning, zo die zou zijn gebouwd, gunstiger gesitueerd zou zijn ten opzichte van de onderhavige recreatiewoningen dan nu met de dienstwoning het geval is en dat deze recreatiewoningen dan vrijer zouden hebben gelegen en een wijder uitzicht zouden hebben gehad. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de dienstwoning in de weg staat aan een normaal gebruik van de onderhavige recreatiewoningen en dat deze recreatiewoningen, mede gelet op hun aard en op de – onvolledige – mededelingen van De Dikkenberg, niet de eigenschappen bezitten die [eiser 1] c.s. op grond van de koopovereenkomsten mochten verwachten.
De rechtbank acht het mogelijk dat [eiser 1] c.s. hierdoor schade hebben geleden, in die zin dat hun recreatiewoningen minder courant en (daardoor) minder waard zijn geworden doordat de dienstwoning niet is gesloopt. Mede in aanmerking genomen dat de rechtbank niet beschikt over de exacte aankoopgegevens van de recreatiewoningen van [betrokkene 2] en van Van Dijk en zijn echtgenote, acht zij zich thans onvoldoende in staat om de hoogte van de door [eiser 1] c.s. geleden schade vast te stellen. De rechtbank ziet aanleiding om ter zake hiervan een deskundige te benoemen.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, een beëdigd makelaar taxateur o.g. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan hem of haar te stellen vragen. De rechtbank denkt hierbij aan de volgende vragen:
1. Wat is, gelet op het uiterlijk en de omvang en situering van de dienstwoning, de huidige marktwaarde van de elk van de onderhavige recreatiewoningen, gegeven:
(a) de afstand tot de dienstwoning,
(b) het uitzicht op de dienstwoning en
(c) het aanzicht van het park als geheel?
2. Wat zou deze marktwaarde zijn geweest indien de dienstwoning zou zijn gesloopt en op het perceel, conform de plattegrond van 7 juni 2001, een soortgelijke recreatiewoning als de onderhavige zou zijn gebouwd?
3. Kunt u hierbij voor elk van de onderhavige recreatiewoningen aangeven waarop u de vaststelling van de verschillende marktwaardes baseert?
4. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiser 1] c.s. moeten worden betaald.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 maart 2006 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Nicholson en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2006.