ECLI:NL:RBARN:2006:AW1811

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
130553
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en onrechtmatig handelen in het kader van een managementovereenkomst

In deze zaak vordert Bouwgroep Peters B.V. schadevergoeding van gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en Aannemersbedrijf J. Derksen B.V., op grond van onrechtmatig handelen en tekortkomingen in de nakoming van een managementovereenkomst. De rechtbank behandelt de vraag of Bouwgroep terecht heeft gehandeld door [gedaagde 1] te schorsen en te ontslaan na het ontdekken van frauduleuze handelingen. De rechtbank concludeert dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door werkzaamheden te laten verrichten bij gemeenteambtenaren en woningbouwverenigingen zonder de juiste facturering. Dit heeft geleid tot schade voor Bouwgroep, die zij nu probeert te verhalen op [gedaagde 1] en Derksen. De rechtbank oordeelt dat de frauduleuze handelingen zo ernstig zijn dat het ontslag van [gedaagde 1] gerechtvaardigd was. De rechtbank wijst ook op de verantwoordelijkheden van Derksen als bestuurder en concludeert dat hij tekort is geschoten in zijn taak. De vorderingen van Bouwgroep worden in grote lijnen toegewezen, maar er zijn ook enkele punten van discussie die verder moeten worden uitgewerkt in de procedure. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de openstaande vragen en vorderingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 130553 / HA ZA 05-1532
Vonnis van 1 maart 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWGROEP PETERS B.V.,
gevestigd te Heumen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. J.P.J.M. Naus te Nijmegen,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMERSBEDRIJF J. DERKSEN B.V.,
gevestigd te Heumen,
gedaagde (in conventie),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING J. VAN DEN HOF B.V.,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gevestigd te Nijmegen,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. P.J.H. van Ratingen te Nijmegen.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 8 februari 2006 en de daar genomen conclusie van antwoord in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
De aandelen van Bouwgroep Peters B.V. (hierna: Bouwgroep) zijn gecertificeerd en worden gehouden door Stichting Administratiekantoor Bouwgroep Peters B.V. (de Stichting). De certificaten worden voor 50% gehouden door Bouwbedrijf Theo Peters B.V. (Bouwbedrijf) en voor 50% door Aannemersbedrijf J. Derksen B.V. (Derksen).
Deze twee, Bouwbedrijf en Derksen, waren tevens bestuurders van Bouwgroep.
Alle aandelen Derksen worden gehouden door Holding J. van den Hof B.V. (Holding van den Hof), waarvan [gedaagde 1] bestuurder en enig aandeelhouder is. [gedaagde 1] is tevens bestuurder van Derksen.
Tussen Bouwgroep en Derksen bestond een managementovereenkomst. Ter uitvoering daarvan stelde Derksen [gedaagde 1] beschikbaar aan Bouwgroep.
[gedaagde 1] heeft één of meerdere malen Bouwgroep werkzaamheden laten verrichten bij gemeenteambtenaren en/of opzichters van woningbouwverenigingen en/of familieleden van die personen waarvoor hij niet de betrokken particuliere personen liet factureren, maar de gemeente c.q. de woningbouwverenigingen. Kortheidshalve worden de hier bedoelde handelingen hierna ook als ‘de frauduleuze handelingen’ of ‘het frauduleuze handelen’ aangeduid.
Op 26 juli 2004 is een algemene vergadering van aandeelhouders van Bouwgroep gehouden, waar de Stichting, Bouwgroep, Bouwbedrijf, Derksen, de advocaat mr J.A.A. Diederen en mevrouw [betrokkene 1] als notulist aanwezig waren. De Stichting werd vertegenwoordigd door haar bestuurders, de heren [betrokkene 2], [gedaagde 1] en [betrokkene 3], Bouwgroep en Bouwbedrijf door [betrokkene 2] en Derksen door [gedaagde 1]. Op de agenda stond uitsluitend de schorsing van [gedaagde 1] als bestuurder in verband met de frauduleuze handelingen. Ter vergadering stelde [gedaagde 1] dat [betrokkene 2] en mevrouw [betrokkene 1], hoofd administratie bij Bouwgroep, van een en ander op de hoogte waren. De vergadering besloot hem te schorsen en een onderzoek in te stellen.
Op 27 augustus 2004 vond opnieuw een aandeelhoudersvergadering van Bouwgroep plaats, waar dezelfde personen aanwezig waren met uitzondering van mr Diederen. Bovendien waren aanwezig de advocaten mrs W. Aerts en mw J.G. Vegter-Fieten. Aan de orde was [gedaagde 1]s ontslag als bestuurder. Als onderzoeksresultaat werd meegedeeld dat ‘in opdracht van (Derksen/[gedaagde 1]) werkzaamheden bij gemeenteambtenaren privé door (Bouwgroep) zijn verricht, welke werkzaamheden niet aan die gemeenteambtenaar maar aan de Gemeente Nijmegen zijn gefactureerd. Datzelfde is gebeurd bij opzichters van woningbouwverenigingen. Ook zijn er werkzaamheden verricht bij familieleden van gemeenteambtenaren en opzichters. Er zijn ook werkzaamheden bij gemeenteambtenaren privé verricht waarvoor geen factuur is verzonden.’ Er waren strafbare feiten gepleegd, zo werd geconcludeerd.
Op de vergadering is discussie ontstaan over de vraag of [betrokkene 2] en mevrouw [betrokkene 1] op de hoogte waren. Zij ontkenden dit en vonden dat [gedaagde 1] diende te worden ontslagen als bestuurder en dat Derksen was tekortgeschoten tegenover Bouwgroep in de nakoming van de managementovereenkomst.
De vergadering heeft Derksen, die daar bezwaar tegen maakte, ontslagen als statutair directeur en besloten de managementovereenkomst te ontbinden, subsidiair met onmiddellijke ingang op te zeggen.
In februari 2005 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten ten aanzien van de omvang van het bedrag dat Holding [gedaagde 1] in rekening-courant nog te vorderen heeft van Bouwgroep. Als hoofdsom is daarbij een bedrag van EUR 334.000,00 vastgesteld.
Het geschil in conventie
Bouwgroep stelt dat zij schade heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het frauduleuze handelen. [gedaagde 1] acht zij privé aansprakelijk voor die schade op grond van onrechtmatig handelen jegens haar en Derksen acht zij aansprakelijk wegens toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit de managementovereenkomst en als bestuurder.
Wat Holding [gedaagde 1] en [gedaagde 1] betreft stelt zij voorts
- dat tussen [betrokkene 2] en [gedaagde 1] is overeengekomen dat een factuur ad EUR 2.357,68 van Ingenieursgroep Kooijman B.V., die inmiddels door Bouwgroep is voldaan, door Holding [gedaagde 1] betaald zou worden,
- dat tussen partijen is overeengekomen dat door Holding [gedaagde 1] het lidmaatschap OSRN/NEC betaald zou worden, waarvoor nog EUR 5.063,09 voor het seizoen 2004-2005 te verrekenen is,
- dat tussen partijen is afgesproken dat premieverplichtingen aan Delta Lloyd door Holding [gedaagde 1] voor zover het [gedaagde 1] betreft en door [gedaagde 1] in privé voor zover het drie werknemers betreft, zouden worden voldaan en dat daarvan ten laste van Holding [gedaagde 1] thans EUR 4.014,11 open staat en ten laste van [gedaagde 1] EUR 12.739,86 plus EUR 13.911,10,
- dat [gedaagde 1] voor EUR 1.925,30 door Bouwgroep kozijnen aan zijn broer heeft laten leveren onder de mededeling dat hij nog iets met zijn broer te verrekenen had en dat dit bedrag voor rekening van Holding [gedaagde 1] komt.
De vordering is dan, kort weergegeven, gericht op:
- een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] zich jegens Bouwgroep schuldig gemaakt heeft aan onrechtmatig handelen en dat hij gehouden is om de daaruit voortvloeiende schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vergoeden;
- een verklaring voor recht dat Derksen toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de managementovereenkomst en dat zij als bestuurder haar taak onbehoorlijk vervuld heeft en dat zij gehouden is om de daaruit voortvloeiende schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vergoeden;
- veroordeling van [gedaagde 1] en Derksen hoofdelijk tot betaling van EUR 153.411,55 aan Bouwgroep met rente;
- veroordeling van [gedaagde 1] en Derksen hoofdelijk tot vergoeding van al datgene waartoe Bouwgroep in het kader van de in de dagvaarding genoemde kennelijk onredelijk ontslag-procedures jegens ex-werknemers zal worden veroordeeld, waaronder begrepen het totaalbedrag aan ontslagvergoedingen, vooralsnog berekend op EUR 189.295,45 alsmede een bedrag op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- veroordeling van [gedaagde 1] om aan Bouwgroep te betalen EUR 26.650,96;
- veroordeling van Holding [gedaagde 1] om aan Bouwgroep EUR 13.360,38 te betalen;
een en ander zoals nader gespecificeerd in de dagvaarding en met rente en met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure.
[gedaagde 1] c.s. betoogt dat al vóór medio juli 2004 de andere betrokkenen op de hoogte waren van de ontoelaatbare praktijken, dat in 2004 werd gewerkt aan een interne integriteitscode en dat in het kader daarvan was afgesproken dat met deze praktijken gestopt zou worden. Volgens hem heeft [betrokkene 2] besloten niet over te gaan tot ontvlechting na de fusie tussen zijn bedrijven en die van [gedaagde 1], maar de harde weg te kiezen van het doen van aangifte bij de gemeente en het O.M. en het schriftelijk informeren van personeel en relaties.
Gedaagden betogen dat [betrokkene 2] in persoon en dus ook Bouwbedrijf als mede-bestuurder, zo is kennelijk bedoeld, op de hoogte waren van de frauduleuze handelingen en dat Bouwgroep al daarom in redelijkheid niet tot haar besluiten kon komen. [gedaagde 1] erkent jegens enkele klanten, niet jegens Bouwgroep, fouten te hebben gemaakt. Derksen betwist fouten te hebben gemaakt. Zij heeft correct bestuurd op basis van de managementovereenkomst en eventuele fouten van [gedaagde 1] kunnen haar niet worden toegerekend. Holding [gedaagde 1] is als aandeelhouder van Derksen niet aansprakelijk voor schade uit mogelijk onrechtmatig handelen. Doordat Bouwgroep de genoemde harde weg heeft gevolgd heeft zij haar schade – waarvan ook het bedrag wordt betwist – vergroot in plaats van verminderd. Daarbij heeft zij een aantal maatregelen genomen die onnodig waren of niet in oorzakelijk verband tot de gewraakte handelingen staan.
Op de overige stellingen van partijen gaat de rechtbank voor zover nodig nader in.
Het geschil in reconventie
De schorsing en het ontslag achten eisers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Er is door beide besluiten een voldongen feit gecreëerd en daardoor heeft Bouwgroep jegens [gedaagde 1] en Holding [gedaagde 1] onrechtmatig gehandeld. [gedaagde 1] is 53 jaar en moet in de Nijmeegse aannemerswereld als afgebrand worden beschouwd. In reconventie wordt gevorderd:
- een verklaring voor recht dat de besluiten van 26 juli en 27 augustus 2004 onrechtmatig zijn jegens [gedaagde 1] en Holding [gedaagde 1] en dat Bouwgroep de daaruit voortvloeiende schade dient te vergoeden;
- verwijzing naar een schadestaatprocedure;
- veroordeling tot betaling aan [gedaagde 1] en Holding [gedaagde 1] van EUR 100.000,00 als voorschot op de schadevergoeding;
- veroordeling van Bouwgroep tot betaling aan Holding [gedaagde 1] van EUR 328.000,00 met rente van 5% per jaar vanaf 1 maart 2005 over EUR 376.000,00 zijnde volgens haar het bedrag dat Bouwgroep verschuldigd is uit hoofde van de onder 2.9 bedoelde rekening-courantverhouding;
een en ander zoals nader gespecificeerd in de conclusie van eis en met rente en veroordeling van Bouwgroep in de kosten van de procedure.
Bouwgroep voert gemotiveerd verweer en sluit daarvoor in hoofdzaak aan bij hetgeen zij stelt in conventie. Op de overige stellingen van partijen in reconventie zal de rechtbank voor zover nodig nader ingaan.
De beoordeling
in conventie
Centraal staat de vraag of Bouwgroep binnen de daarvoor geldende criteria juist heeft gehandeld door het schorsings- en, vooral, het ontslagbesluit te nemen.
[gedaagde 1] is degene die in feite de frauduleuze handelingen heeft gepleegd. Deze handelingen zijn, indien zij niet op eigen naam maar namens een vertegenwoordigde rechtspersoon worden verricht, ook als ze eenmalig voorkomen, in strijd met de wet en mede daardoor in beginsel in ernstige mate in strijd met de eisen van maatschappelijke zorgvuldigheid zowel tegenover mogelijk gedupeerden als tegenover de vertegenwoordigde rechtspersoon, reeds omdat diens goede naam erdoor in diskrediet wordt gebracht.
[gedaagde 1] kon voor Bouwgroep alleen optreden op grond van de management-overeenkomst of als vertegenwoordiger van haar bestuurder Derksen.
Wat ten aanzien van Bouwbedrijf niet, maar voor Derksen wél vaststaat, is dat zij als bestuurder van Bouwgroep op de hoogte was van de frauduleuze handelingen.
[gedaagde 1] erkent onrechtmatig te hebben gehandeld jegens klanten van Bouwgroep maar ontkent jegens Bouwgroep onrechtmatig te hebben gehandeld. De rechtbank verwerpt deze verder niet onderbouwde ontkenning. Zij wijst daartoe op wat onder 5.2 is overwogen.
Derksen betwist fouten te hebben gemaakt. Zij heeft op basis van de managementovereenkomst correct bestuurd – waarmee zij zal bedoelen dat zij behoorlijk bestuurd heeft en niet is tekortgeschoten in de nakoming van de managementovereenkomst – en betwist, onder verwijzing naar HR, NJ 1980, nr 34, dat eventuele fouten van [gedaagde 1] in het maatschappelijk verkeer aan haar kunnen worden toegerekend.
Het oordeel dat [gedaagde 1] onrechtmatig handelde zoals onder 5.2 en 5.5 aangegeven, betekent dat Derksen tekortschoot in de nakoming van de managementovereenkomst door een persoon beschikbaar te stellen die onrechtmatig handelde jegens haar wederpartij bij die overeenkomst, Bouwgroep.
Uit hetgeen onder 5.4 is overwogen en uit het feit dat [gedaagde 1] Derksens enige bestuurder was, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat Derksen tekortschoot in de uitoefening van de bestuurstaak.
Dat Derksen onrechtmatig handelde, heeft Bouwgroep niet gesteld.
Holding [gedaagde 1] stelt dat zij slechts aandeelhouder van Derksen was en als zodanig niet aansprakelijk is voor een mogelijke fout van Derksen of [gedaagde 1]. Dit standpunt is juist. Holding heeft binnen Bouwgroep en Derksen geen bestuursfunctie en bij Derksen geen andere zeggenschap dan die van de aandeelhouder. [gedaagde 1] is immers bestuurder van Derksen. Nu geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn gesteld die dit anders maken, moet worden geoordeeld dat Holding als aandeelhouder van de bestuurder Derksen niet aansprakelijk is voor een mogelijk onrechtmatig handelen of wanpresteren van haar.
Om vast te stellen welk criterium moet worden toegepast bij de beantwoording van de vraag of Bouwgroep door haar besluiten niet onjuist heeft gehandeld, dient te worden onderscheiden in de positie van de bij het besluit betrokkenen en de procespartijen.
Het gaat voor een deel om besluiten van Bouwgroep die zich richtten tot een van haar bestuurders.
De vraag of de ene bestuurder – Bouwbedrijf – tegenover de andere – Derksen – zoals door art. 2:8 BW geëist wordt, in overeenstemming handelde met hetgeen redelijkheid en billijkheid van haar eiste, is evenmin aan de orde als de vraag of [betrokkene 2] in persoon wel overeenkomstig de van hem te eisen zorgvuldigheid handelde jegens [gedaagde 1] in persoon, al kleuren dergelijke vragen mogelijk wel de in deze zaak relevante feiten in.
Tegen de besluiten tot schorsing en ontslag zijn geen formele bezwaren gemaakt. Gedaagden achten ze in strijd met de redelijkheid en billijkheid zoals door art. 2:8 BW worden geëist. Deze betekenis van redelijkheid en billijkheid wordt in de verhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon grotendeels bepaald door de algemene eis van behoorlijke taakvervulling die art. 2:9 BW aan de bestuurder stelt.
Allereerst moet dus worden nagegaan of er sprake is geweest van een onbehoorlijke taakvervulling die schorsing en ontslag rechtvaardigde, terwijl daarnaast moet worden nagegaan of er sprake is geweest van een tekortschieten dat beëindiging van de managementovereenkomst rechtvaardigde.
De rechtbank beantwoordt beide vragen bevestigend. Zij is van oordeel dat de frauduleuze handelingen dermate ernstig zijn – het gaat om strafbare feiten, gepleegd in de uitoefening van de bedrijfswerkzaamheden – dat in redelijkheid het laten voortduren van de rechtsverhoudingen tussen Bouwgroep en haar bestuurder en Bouwgroep en haar contractspartner niet verwacht behoefde te worden.
Vervolgens moet tussen de beide relaties, die tussen Bouwgroep en haar bestuurder en Bouwgroep en haar contractspartner, onderscheiden worden op grond van het gevoerde verweer.
In de relatie tussen Bouwgroep en Derksen als ontslagen bestuurder oordeelt de rechtbank als volgt over het verweer dat Bouwbedrijf op de hoogte was van het onoirbare handelen en, als zij er zich al niet zelf schuldig aan maakte, in elk geval samen met Derksen het bestuur vormde dat de gewraakte handelingen heeft verricht of desbewust door [gedaagde 1] heeft laten verrichten.
Zoals reeds is overwogen, worden de redelijkheid en billijkheid die de verhouding binnen de rechtspersoon bepalen, voor de verhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon ingekleurd door de algemene eis van behoorlijke taakvervulling die art. 2:9 BW aan de bestuurder stelt. Dit betekent dat de rechtspersoon de bestuurders onder meer moet behandelen in overeenstemming met hetgeen dat artikel bepaalt over de werkkringen van bestuurders. De rechtbank heeft al vastgesteld dat er sprake is geweest van een onbehoorlijke taakvervulling die schorsing en ontslag rechtvaardigde, maar het verweer en de tekst van art. 2:9 BW dwingen tot beantwoording van de volgende vragen.
- Behoorde de aangelegenheid waarom het hier gaat – kort gezegd het terrein waarop de frauduleuze handelingen zijn gepleegd – tot de werkkring van beide bestuurders?
- Kan, als de vorige vraag bevestigend moet worden beantwoord, Bouwgroep aantonen dat de tekortkoming niet aan Bouwbedrijf is te wijten en dat deze niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden?
Bouwgroep stelt dat er sprake was van twee bloedgroepen binnen het bedrijf en dat beide bestuurders niets van elkaars werk afwisten. Op zichzelf is dit onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat de aangelegenheid alleen tot de werkkring van Derksen behoorde. Het laat immers de mogelijkheid open dat de bestuurders wel voor de vervulling van de gehele bestuurstaak verantwoordelijk waren maar zich niet om elkaars activiteiten bekommerden.
Vooralsnog gaat de rechtbank dan ook uit van het vermoeden dat er niet een zodanige taakverdeling binnen het bestuur bestond dat de aangelegenheid in kwestie uitsluitend tot Derksens werkkring behoorde en zij in redelijkheid kon besluiten slechts haar te straffen. Moet dit uitgangspunt gehandhaafd worden, dan volgt daaruit dat in redelijkheid niet de gehele schade die het gevolg is van het tekortschieten van Derksen, ten laste van (een of meer van de) gedaagden dient te komen.
Het ligt thans op de weg van Bouwgroep haar betoog op dit onderdeel nader te onderbouwen. De vraag of zij op dit punt tegenbewijs mag leveren tegen het hierboven geformuleerde vermoeden, kan pas daarna beantwoord worden. Zou dat echter aan de orde komen, dan kan om redenen van proceseconomie – het zal om dezelfde getuigen c.q. stukken gaan – tegelijkertijd aan gedaagden worden opgedragen te bewijzen dat Bouwbedrijf – de andere bestuurder – in die mate op de hoogte was van het plaatsvinden van de onoirbare handelingen dat daaruit moet worden geconcludeerd dat zij als bestuurder dit handelen van Derksen als medebestuurder en als contractspartner accepteerde.
Ten aanzien van de ontbinding of opzegging van de managementovereenkomst stemt het verweer voor een deel met het onder 5.10 tot en met 5.12 behandelde overeen.
Een volgend onderdeel van het eigen schuld-verweer is het verweer dat Bouwgroep de schade heeft veroorzaakt, althans vergroot door te handelen zoals zij gedaan heeft, waarmee zij een ongelukkige oplossing heeft gekozen die haar meer schade berokkende dan zij geleden zou hebben als de problemen in overleg tussen haar, gedaagden en de externe betrokkenen – gemeenten c.q. woningbouwverenigingen – zouden zijn opgelost. Dit verweer verwerpt de rechtbank onder verwijzing naar de overweging dat in redelijkheid het laten voortduren van de verhouding tussen Bouwgroep en haar bestuurder en Bouwgroep en haar contractspartner niet verwacht behoefde te worden toen van de frauduleuze handelingen gebleken was. De gekozen oplossing is niet in strijd met de binnen de rechtspersoon of tussen contractspartners geldende eisen van redelijkheid en billijkheid.
Ten aanzien van de bijzondere, onder 3.2 bedoelde onderdelen van de vordering overweegt de rechtbank als volgt.
Dat tussen de heren [betrokkene 2] en [gedaagde 1] is overeengekomen dat een factuur ad EUR 2.357,68 van Ingenieursgroep Kooijman B.V., die inmiddels door Bouwgroep is voldaan, door Holding [gedaagde 1] betaald zou worden, wordt betwist. Bouwgroep zal meer moeten stellen omtrent de overeenkomst waarop zij zich beroept, met name nu zij zich beroept op een overeenkomst tussen twee personen waardoor een derde gebonden zou zijn.
Holding [gedaagde 1] stelt dat de kosten van het lidmaatschap OSRN/NEC, die zij inderdaad behoort te voldoen, ongetwijfeld in de rekening-courantverhouding in rekening zijn gebracht waarover in reconventie wordt geprocedeerd. Aangezien het Holding [gedaagde 1] is die de procedure in reconventie mede heeft aangespannen, acht de rechtbank dit standpunt onvoldoende onderbouwd. ‘Ongetwijfeld’ geeft slechts een vermoeden aan. Beide partijen zullen echter de gelegenheid krijgen gemotiveerd aan te geven of deze kosten in rekening-courant verrekend zijn.
Holding [gedaagde 1] betwist niet dat tussen partijen is afgesproken dat de premieverplichtingen aan Delta Lloyd voor zover het [gedaagde 1] betreft door haar gedragen dienen te worden. Nu zij zich hierover niet verder uitlaat, moet worden geconstateerd dat de vordering voor EUR 4.014,11 toewijsbaar is tegen haar.
[gedaagde 1] bestrijdt dat hij in privé de premies dient te betalen voor zover het drie werknemers betreft. Dit zou het resultaat zijn van fusiebesprekingen. Op dit punt volstaan beide partijen met een uiterst summiere onderbouwing van hun stellingen. Zij zullen in staat worden gesteld een nadere onderbouwing te geven.
Holding [gedaagde 1] stelt terecht dat niet duidelijk is waarom de kosten van kozijnen van [gedaagde 1]s broer bij haar in rekening zouden moeten worden gebracht. Nu Bouwgroep heeft nagelaten een verklaring hiervoor in de dagvaarding op te nemen, zal de vordering op dit onderdeel worden afgewezen.
in reconventie
In reconventie is de vordering tot schadevergoeding weersproken, waarbij het verweer van Bouwgroep grotendeels overeenstemt met haar stellingen in conventie. De rechtbank zal wat dit onderwerp betreft dan ook haar beslissingen aanhouden tot in conventie duidelijkheid bestaat over de juistheid van Bouwgroeps handelen.
De vordering uit de rekening-courantverhouding wordt voor EUR 226.000,00 niet betwist. Bouwgroeps beroep op verrekening zal moeten worden verworpen omdat de tegenvordering waarop zij zich beroept, gelet op de complexe materie die in conventie aan de orde is, allerminst op eenvoudige wijze is vast te stellen. De reconventionele vordering ligt derhalve voor toewijzing gereed tot dit bedrag.
Partijen twisten nog, zo staat in de conclusie van eis in reconventie ‘over twee (…) bedragen (lift, pensioenpremie) van (afgerond) EUR 17.000,00 en EUR 25.000,00, welke vordering bij wijze van eis in reconventie aan het oordeel van de rechter zal worden voorgelegd.’ Bouwgroep erkent dat partijen hebben afgesproken de kwesties inzake de bouwlift en pensioenpremies bij wijze van eis in reconventie aan de rechter voor te leggen. Zij concludeert echter dat eisers in reconventie niet aan hun stelplicht voldaan hebben, zodat reeds daarom de vordering op deze onderdelen niet voor toewijzing vatbaar is.
Daarin volgt de rechtbank haar.
Eisers in reconventie hebben niets over de relevante feiten, hun standpunt of het verweer naar voren gebracht, maar uitsluitend, met de hiervoor geciteerde tekst, melding gemaakt van het feit dat er een geschil bestaat. Dat verweerders dit erkennen doet niet af aan het feit dat bij een geheel ontbreken van enige onderbouwing de rechtbank moet vaststellen dat de beide kwesties niet in het debat zijn gebracht. Dit is na het antwoord in reconventie niet meer te herstellen, ook niet door eisers de gelegenheid te geven ter comparitie een toelichting te geven op hun stellingen. Waar er geen stellingen zijn, kunnen ze immers ook niet worden toegelicht.
Ten aanzien van de vordering uit rekening-courant is er nog een stelling die wél in het debat gebracht is. Die betreft de vraag of in de vaststellingsovereenkomst van februari 2005 het bedrag van EUR 334.000,00 als hoofdsom is vastgesteld met – zoals Bouwgroep stelt – inbegrip of met – zoals Holding [gedaagde 1] stelt – uitzondering van de bedragen van EUR 17.000,00 en EUR 25.000,00. Hierover zullen partijen zich nader kunnen uitlaten.
in conventie en in reconventie
Uit het voorgaande volgt dat partijen, Bouwgroep als eerste, zich nog over een aantal onderwerpen moeten kunnen uitlaten. De rechtbank zal haar in de gelegenheid stellen dat bij akte te doen en iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 maart 2006 voor het nemen van een akte door Bouwgroep over hetgeen is vermeld onder 5.12, 5.16, 5.17, 5.19 en 5.24,
verstaat dat [gedaagde 1], Derksen en Holding [gedaagde 1] daarop kunnen reageren bij akte op een termijn van vier weken,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2006.