ECLI:NL:RBARN:2006:AW1632

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
128198
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verzekeringspremies door ONVZ Ziektekostenverzekering N.V.

In deze zaak vorderde ONVZ Ziektekostenverzekering N.V. betaling van achterstallige verzekeringspremies van gedaagde, die een ziektekostenverzekering had afgesloten voor zichzelf en zijn gezin. De gedaagde had de premiebetalingen gestaakt en ONVZ stelde dat hij tekort was geschoten in de nakoming van de betalingsverplichtingen. De rechtbank onderzocht de feiten rondom de verzekering, waaronder de beëindiging van de dekking voor de ex-echtgenote en de kinderen van gedaagde. De rechtbank oordeelde dat ONVZ de verzekering voor de gedaagde had geschorst, maar dat de vordering voor de periode tot de schorsing moest worden toegewezen. Voor de premies van de ex-echtgenote en de kinderen werd een deel van de vordering toegewezen, maar de rechtbank wees de vordering voor de periode na de schorsing af. De rechtbank oordeelde dat ONVZ niet had aangetoond dat de gedaagde op de hoogte was van de schorsing en dat de gedaagde niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet aanleveren van bewijs van verzekering voor zijn kinderen. De rechtbank besloot ook dat de incassokosten van ONVZ toewijsbaar waren, maar compenseerde de proceskosten tussen partijen. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 128198 / HA ZA 05-1103
Vonnis van 8 februari 2006
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ONVZ ZIEKTEKOSTENVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. V.N. Sakkers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. H.C.M. Coumou te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna Onvz en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2005
- de brief met bijlagen van de zijde van Onvz van 18 november 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 25 november 2005
- de rolverwijzing van 20 december 2005 naar de rol van 8 februari 2005 voor vonnis.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[gedaagde] heeft op 9 november 1999 een ziektekostenverzekering afgesloten bij Onvz voor zijn twee kinderen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en voor hem zelf (hierna de “verzekering”) . Met ingang van 23 november 2000 is zijn (inmiddels ex-) echtgenote eveneens onder de dekking van de verzekering gebracht.
De in verband met het afsluiten van de verzekering ingevulde aanvraagformulieren bevatten de zinsnede: Ondergetekende (aanvrager) verklaart (...) dat hij bekend is met de algemene voorwaarden van de verzekering (...) .
[gedaagde] en zijn echtgenote zijn eind 2001/begin 2002 uit elkaar gegaan. Begin 2002 heeft [gedaagde] de echtelijke woning verlaten.
Blijkens het dossier van Onvz heeft kort voor 18 maart 2002 telefonisch contact plaatsgevonden tussen Onvz en de echtgenote van [gedaagde], waarbij de laatste heeft meegedeeld dat zij en de beide zoons [betrokkene 2] en [betrokkene 2] inmiddels elders waren verzekerd.
Blijkens een nieuw polisblad gedateerd 2 april 2002 is de verzekering voor de echtgenote van [gedaagde] en zoon [betrokkene 2] met ingang van 16 maart 2002 geëindigd en heeft verrekening van de reeds in rekening gebrachte premie plaatsgevonden. Voor [gedaagde] en voor zoon [betrokkene 2] werd de verzekering blijkens het polisblad voortgezet.
Bij een tweetal brieven van 27 maart 2002 heeft Onvz [gedaagde] een bevestiging gestuurd van de periode gedurende welke de echtgenote van [gedaagde] en zoon [betrokkene 2] bij Onvz verzekerd zijn geweest. In de bevestiging betreffende de echtgenote van [gedaagde], vraagt Onvz tevens een bewijs van inschrijving van zoon [betrokkene 2] bij het ziekenfonds. [gedaagde] heeft dat bewijs niet aan Onvz gezonden. Onvz heeft geen contact gezocht met de echtgenote van [gedaagde].
[gedaagde] heeft met ingang van 1 december 2001 de maandelijkse premiebetaling (volledig) gestaakt.
De nota’s die [gedaagde] maandelijks van Onvz ontving bevatten de (standaard) tekst: Overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek zijn wij verplicht u er op te wijzen dat de polisvoorwaarden bepalen dat de verzekering wordt geschorst als een nota binnen één maand na de vervaldatum niet is voldaan. Als deze termijn is verstreken zonder dat u betaald heeft, dan kunt u geen enkel recht meer aan de verzekering ontlenen. Een nadere ingebrekestelling is daarvoor niet vereist.
Bij brief van 25 september 2002 heeft Onvz aan [gedaagde] bericht dat zij de verzekering heeft geschorst in verband met het uitblijven van de maandelijkse premiebetalingen. De brief bevat geen mededeling met ingang van welke datum de verzekering wordt geschorst. Onvz heeft ter comparitie verklaard dat de schorsing effectief is geworden op 15 maart 2003. [gedaagde] heeft daarvan geen bericht ontvangen.
Op 26 september 2002 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen Onvz en [gedaagde] waarbij Onvz heeft gewezen op de mogelijkheid van premierestitutie door de opvolgende verzekeraar. In dat gesprek is de in de brief van 25 september 2002 meegedeelde schorsing niet aangekondigd.
In de periode tot 26 september 2002 heeft herhaaldelijk telefonisch contact plaatsgevonden tussen partijen. Daarna heeft geen enkel telefonisch contact meer plaatsgevonden tot eind juli of augustus 2003. Volgens de dossieraantekeningen van Onvz heeft [gedaagde] in een telefoongesprek op 30 juli 2003 meegedeeld de verzekering te willen beëindigen.
[gedaagde] heeft in de procedure een brief van hem aan Onvz overgelegd, gedateerd 2 november 2002, waarbij hij de verzekering met onmiddellijke ingang dan wel per 31 december 2002 opzegt. Op 26 augustus 2003 heeft [gedaagde] deze opzegging schriftelijk herhaald, blijkens de brief, toen hem bleek dat Onvz stelde eerder genoemde brief van 2 november 2002 nimmer te hebben ontvangen.
Bij brief van 19 november 2003 heeft Onvz de verzekering met ingang van 1 november 2003 beëindigd. In die brief stelt Onvz tevens dat de verzekering al met ingang van 1 december 2001 was geschorst.
[gedaagde] heeft met ingang van 1 januari 2003 een verzekering afgesloten bij Zilveren Kruis.
Het geschil
Onvz vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 8.234,25 vermeerderd met rente over EUR 6.728,68 met ingang van 1 april 2005 en met rente over het inmiddels opgebouwde bedrag aan rente ad EUR 843,57 (voor zover deze rente langer dan een jaar verschuldigd is, en kosten.
Onvz legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde], ondanks herhaalde aanmaningen, tekort is geschoten in de nakoming van de uit hoofde van de verzekering verschuldigde premies in de periode 1 december 2001 – 1 november 2003.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
De rechtbank maakt een onderscheid tussen de premies die Onvz in rekening heeft gebracht voor [gedaagde] zelf en de premies die zij in rekening heeft gebracht voor de ex-echtgenote van [gedaagde] en de twee zonen.
Voor de premies voor [gedaagde] geldt het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de opzegging van 2 november 2002 geen betekenis toe. Onvz heeft ontkend dat zij deze opzegging heeft ontvangen. Onvz heeft ter comparitie toegelicht hoe haar dossiervorming tot stand komt en dat zij ingekomen brieven elektronisch opslaat in het dossier. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de brief van 2 november 2002 Onvz niet heeft bereikt. [gedaagde] heeft verklaard dat hij zich bewust is van de noodzaak om schriftelijk op te zeggen en dus ook van het belang dat die opzegging Onvz tijdig en vooral daadwerkelijk bereikt. Hij had daartoe de nodige voorzorgsmaatregelen kunnen nemen, hetzij bij voorbaat door de opzegging aangetekend te verzenden, hetzij achteraf door te controleren of de opzegging Onvz had bereikt. Onder die omstandigheden rust het risico dat een schriftelijke opzegging Onvz niet bereikt, op [gedaagde].
Onvz heeft bevestigd dat zij de in haar brief van 25 september 2002 aangekondigde dekking, met ingang van 15 maart 2003 effectief heeft beëindigd. [gedaagde] heeft gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien Onvz aanspraak maakt op premies over de periode gedurende welke de verzekering is geschorst. De rechtbank volgt deze stelling. Zij neemt daarbij in aanmerking dat Onvz de situatie van wanbetaling, die ontstond vanaf begin 2002, heeft laten voortduren terwijl zij het in haar macht had deze te beëindigen. Op grond van de toepasselijke voorwaarden had Onvz de verzekering immers kunnen beëindigen drie maanden na het van kracht worden van de schorsing. Uit de eigen verklaring van Onvz is echter gebleken dat zij na het bericht van de schorsing bij brief van 25 september 2002 gedurende een periode van plusminus negen maanden geen enkele actie heeft ondernomen. Ter comparitie heeft Onvz verklaard dat dat in strijd is met haar eigen beleid.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien Onvz aanspraak maakt op premiebetalingen in de periode tot 1 november 2003, de datum met ingang waarvan zij de verzekering heeft beëindigd. Gelet op het feit dat Onvz naar eigen zeggen met ingang van 15 maart 2003 heeft geschorst en vanaf dat moment dus geen financieel risico meer liep, acht de rechtbank het juist aan te nemen dat Onvz met ingang van dat moment geen aanspraak meer kan doen gelden op premiebetalingen.
De vordering van Onvz voor de premies voor [gedaagde] voor de periode tot en met 15 maart 2003 zal dus worden toegewezen en voor de periode na 15 maart 2003 worden afgewezen.
Voor het gezin van [gedaagde] geldt het volgende. Vooropgesteld wordt dat het in beginsel op de weg van de verzekerde ligt om de verzekeraar tijdig op de hoogte te stellen van en de beschikking te geven over alle informatie die relevant is voor de dekking onder de verzekering.
Onvz was op de hoogte van de echtscheiding tussen [gedaagde] en zijn echtgenote en van het feit dat de echtgenote van [gedaagde] en de beide zoons uit de verzekering zouden gaan. Dat verzoek was gedaan telefonisch door de echtgenote van [gedaagde]. In de administratieve afhandeling is kennelijk iets misgelopen. Onvz heeft van de echtgenote van [gedaagde] wel schriftelijk bewijs ontvangen van de nieuwe verzekering voor haar en zoon [betrokkene 2] maar niet voor de andere zoon [betrokkene 2]. Onvz heeft eenmaal schriftelijk gevraagd naar dat bewijs. Dat verzoek heeft zij echter gedaan aan [gedaagde] en niet aan de echtgenote van [gedaagde], volgens Onvz omdat zij van haar geen gegevens had.
[gedaagde] heeft toegelicht dat hij niet langer werd toegelaten tot de echtelijke woning, geen toegang had tot de administratie en ook geen contact had met zijn echtgenote. [gedaagde] heeft voorts gesteld dat hij deze situatie herhaalde malen heeft uitgelegd aan Onvz en haar heeft gevraagd zelf achter het verzekeringsbewijs van [betrokkene 2] aan te gaan. Onvz heeft dat niet (gemotiveerd) betwist maar heeft gesteld dat het niet haar beleid is in een dergelijk geval zelf initiatief te nemen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat Onvz niet aan [gedaagde] kan tegenwerpen dat zij geen schriftelijk bewijs van de afschrijving van zoon [betrokkene 2] heeft ontvangen. Nu Onvz mondeling in kennis was gesteld van de beëindiging van de verzekering ook voor [betrokkene 2], komt de rechtbank tot de conclusie dat de verzekering voor [betrokkene 2] met ingang van dezelfde datum is beëindigd als die van de echtgenote van [gedaagde] en de andere zoon [betrokkene 2]. Voor de na die datum voor [betrokkene 2] in rekening gebrachte premies bestaat derhalve geen grondslag en de vordering van Onvz zal in zoverre worden afgewezen.
Voor de echtgenote van [gedaagde] en de twee zoons is premie achterstallig voor de periode december 2001 – 16 maart 2002 en de vordering van Onvz zal in zoverre worden toegewezen.
[gedaagde] heeft ten slotte de hoogte van de voor de kinderen in rekening gebrachte premies betwist omdat Onvz voor hen ten onrechte het tarief voor volwassenen in rekening zou hebben gebracht. Dit punt is ter comparitie niet opgehelderd. De rechtbank zal Onvz daartoe alsnog gelegenheid bieden en de procedure daartoe op de rol doen plaatsen.
Onvz heeft ten slotte gesteld dat zij nota’s heeft betaald waartoe zij niet (langer) gehouden was. Ter comparitie is gebleken dat het gaat om tandartsnota’s ten behoeve van [gedaagde] en nota’s van de apotheek ten behoeve van [betrokkene 2]. Deze nota’s hebben stammen uit de periode waarin de verzekering van [gedaagde] nog dekking bood. Weliswaar was aangekondigd dat de dekking was geschorst maar gebleken is dat Onvz de schorsing pas effectief heeft laten worden op 15 maart 2003 (waarbij de rechtbank er van uitgaat dat voor 15 maart 2003 nog dekking bestond). Deze nota’s zijn dus terecht betaald en er bestaat geen aanspraak op terugbetaling.
De nota’s ten behoeve van [betrokkene 2] zijn betaald nadat Onvz de verzekering van [betrokkene 2] reeds had beëindigd. Onvz had uit dien hoofde dus geen verplichting tot vergoeding meer. Onvz stelt echter dat zij in de relatie met de apotheek was gehouden deze nota’s te vergoeden. Wat daar ook van zij, Onvz heeft niet gesteld en niet is gebleken dat betaling van deze nota’s ten goede is gekomen aan [gedaagde]. Er bestaat dus geen grondslag voor een vordering ter zake op [gedaagde]. Dit deel van de vordering zal dus ook worden afgewezen.
Onvz heeft voorts aanspraak gemaakt op vergoeding van de door haar gemaakte incassokosten. Zij heeft de werkzaamheden van het door haar ingeschakelde incassobureau toegelicht. [gedaagde] heeft deze niet betwist. Onvz begroot deze kosten – naar zij stelt met inachtneming van het Rapport Voorwerk II - op EUR 662,=. Nu [gedaagde] deze kosten niet heeft betwist, zal de rechtbank de vordering dienovereenkomstig toewijzen. Weliswaar komt in deze procedure vast te staan dat een deel van de vordering van Onvz wordt afgewezen, maar dat doet niet af aan het feit dat [gedaagde] simpelweg is opgehouden met betalen, ook van het deel van de premies dat niet ter discussie stond, en al op een moment dat de premies onverminderd verschuldigd waren. Dat stond hem niet vrij. Ook indien op voorhand duidelijk zou zijn geweest dat de vordering van Onvz lager zou zijn geweest, zou zij aanspraak hebben gehad op de nu gevorderde vergoeding van de incassokosten.
In het feit dat in deze procedure is komen vast te staan dat een deel van de vordering van Onvz voor afwijzing gereed ligt en partijen dus over en weer op punten in het ongelijk zullen worden gesteld, ziet de rechtbank wel aanleiding de proceskosten te compenseren.
Samengevat zullen de vorderingen van Onvz als volgt worden toegewezen;
- [gedaagde]: premies over de periode 1 december 2001 – tot en met 15 maart 2003
- echtgenote [gedaagde] en twee zoons; premies over de periode 1 december 2001 – tot en met 15 maart 2002.
Voor de rechtbank is niet duidelijk geworden – mede in het licht van het bezwaar van [gedaagde] tegen de hoogte van de voor de zoons in rekening gebrachte premies, om welke bedragen het dan gaat. De rechtbank zal de procedure op de rol doen plaatsen zodat Onvz – voor zover partijen niet zelf reeds tot een vergelijk komen - een berekening kan overleggen en toelichten. [gedaagde] zal vervolgens daarop kunnen reageren.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 februari 2006 voor het nemen van een akte door Onvz over hetgeen is vermeld onder rechtsoverweging 4.15,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2006.