ECLI:NL:RBARN:2006:AW1629

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
127367
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindende afspraak tussen Crescendo en Credo voor gezamenlijke ontwikkeling en verkoop van een project

In deze zaak vorderde Crescendo een verklaring voor recht dat er een bindende afspraak was tot stand gekomen met Credo met betrekking tot de gezamenlijke ontwikkeling van een project en de verkoop van dat project aan Crescendo. De rechtbank Arnhem behandelde de zaak op 8 februari 2006. Crescendo, bestaande uit drie besloten vennootschappen, stelde dat er een overeenkomst was bereikt over de ontwikkeling van een kantoor- en congresgebouw voor de Universiteit van Tilburg en TIAS Business School. Credo, de gedaagde partij, betwistte dat er een bindende overeenkomst was en voerde aan dat er geen overeenstemming was bereikt over de voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat hoewel er gesprekken en correspondentie waren geweest, er geen rechtens bindende afspraken waren gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de onderhandelingen niet in een zodanig stadium waren dat Crescendo erop mocht vertrouwen dat de overeenkomsten tot stand zouden komen. De vorderingen van Crescendo werden afgewezen, en de rechtbank stelde dat de beëindiging van de samenwerking door Credo niet onrechtmatig was. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij Crescendo de gelegenheid kreeg om haar standpunt verder toe te lichten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 127367 / HA ZA 05-946
Vonnis van 8 februari 2006
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CRESCENDO INVESTMENT GROUP HOLDING B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CRESCENDO PROPERTY DEVELOPMENT B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CRESCENDO REAL ESTATE I B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseressen,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. E.C.M. Wagemakers te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CREDO INTEGRALE PLANONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Oosterbeek,
gedaagde,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. C.R. van Breevoort te Arnhem.
Partijen zullen hierna ook Crescendo, voor de eiseressen gezamenlijk, en Credo genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 september 2005 waarin abusievelijk de akte wijziging c.q.
aanvulling van eis van 6 juli 2005 niet is vermeld,
- het proces-verbaal van comparitie van 18 januari 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Eiseressen sub 2 en 3 zijn dochters van eiseres sub 1. Crescendo Property Development is actief als projectontwikkelaar, Crescendo Real Estate I als belegger in onroerende zaken.
Credo is een projectontwikkelaar die deel uitmaakt van het KVWS-concern.
Partijen zijn beide betrokken geweest bij het project tot de ontwikkeling van een kantorengebouw met als residentiële voorzieningen aangeduide congresvoorzieningen aan de Prof. Cobbenhagenlaan te Tilburg, dat gerealiseerd werd in opdracht van de universiteit te Tilburg die destijds Katholieke Universiteit Brabant (KUB) heette en thans Universiteit van Tilburg (UvT) en de TIAS Business School (TIAS). Dit project wordt hierna ook kortweg als het project aangeduid.
Op 24 oktober 2000 schrijft Credo aan KUB:
Onder verwijzing naar onze eerste raming van 17 oktober en ons overleg van 18 oktober jongstleden treft u bijgaand een aangepaste concept budgetraming aan.
Deze is opgesteld op basis van uw Programma van eisen d.d. 21 september 2000, en de op 16 oktober met u te Utrecht besproken en aangepaste uitgangspunten. Er is een variant met gebouw van 14,8 m breed, en een met een gebouw van 16 m breed. De kameroppervlak bij de eerste variant is circa 20 m2, hetgeen vrij krap is.
Voor het bouwkostenniveau (...) is uitgegaan van een theoretisch optimale “doos” met het door u aangegeven bouwkostenniveau. Dit is een laag kwaliteitsniveau.
Vervolgens zijn hier toeslagen aan toegevoegd voor de aspecten schuine daklijn, hogere gevelkwaliteit en hoger afwerkingsniveau en tenslotte een hoger installatieniveau (...).
Op basis van de stichtingskosten is een huurniveau berekend. Voor het kantoordeel is wederom uitgegaan van een bruto aanvangsrendement van 8,0% en een huurtermijn van 15 jaar. Voor de TIAS Residence gaan wij uit van een bar van 8,25% bij een huurtermijn van 25 jaar.
Voor de overige voorwaarden wordt uitgegaan van het model overeenkomst en voorwaarden van de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) zoals op 29 februari 1996 gedeponeerd (...).
Wij stellen voor dat na overleg met de KUB en de TIAS tot een definitieve aanbieding gekomen wordt.
Credo schrijft op 31 oktober 2000 aan Crescendo Investment Group – niet de holding die eiseres is – een bevestiging van wat tussen hen is overeengekomen met betrekking tot het project.
Credo en Crescendo wensen een ontwikkelingscombinatie te vormen (elk 50%) ten behoeve van de gezamenlijke realisatie van project.
Hierbij gelden de volgende hoofdlijnen:
Grond:
Grond wordt door Credo bouwrijp ingebracht voor fl. 400,- m2 BVO, prijspeil januari 2001.
Bouw:
De bouw van de gebouwen en het woonrijp afwerken van het terrein geschiedt door een KVWS onderneming o.b.v. open begroting en opslagen voor algemene kosten en winst / risico van 7% resp. 3%.
Bijkomende kosten:
Deze worden in overleg bepaald (...). Credo verzorgt in opdracht van de ontwikkelingscombinatie de ontwikkeling tegen een honorarium van 4,5% over stichtingskosten. Voor het overige worden in overleg, waar nodig, adviseurs aangetrokken. Het is de bedoeling voor het totale complex een (huur-)overeenkomst af te sluiten met de KUB (...).
Verkoop:
Het complex wordt aan Crescendo verkocht tegen de stichtingskosten zoals o.b.v. bovenstaande uitgangspunten zal worden bepaald. Voor de ontwikkelingscombinatie wordt hierin een winst percentage van 4% over de stichtingskosten opgenomen. Voor onvoorzien wordt 2% over de stichtingskosten opgenomen.
Indien de ontwikkelingscombinatie voor oplevering het complete object onder aantrekkelijkere voorwaarden aan een derde (...) kan vervreemden zullen partijen hieraan hun medewerking verlenen, waarbij Crescendo een right of first refusal zal hebben.
Niet doorgaan project:
Indien er uiteindelijk om wat voor reden dan ook geen transactie tot stand kan komen met de KUB/TIAS, dan zullen de kosten die de ontwikkelingscombinatie ten behoeve van dit project gemaakt heeft door beide partijen, ieder voor de helft, worden gedragen.
Crescendo Investment Group – nu nadrukkelijk als B.V. aangeduid – reageert op 31 oktober 2000 als volgt.
Op hoofdlijnen zijn wij het hiermee eens echter basis voor onze afspraak is het telefoongesprek van hedenmiddag. Hierin hebben wij het volgende afgesproken:
1. Credo en Crescendo vormen samen op basis van 50/50 een ontwikkelingscombinatie terzake onderhavig object.
2. De grond wordt door Credo ingebracht op basis van de waardes uit de aan de KUB aangeboden stichtingskostenopzet.
3. De bouw wordt door een KVWS onderneming verzorgd op basis van een marktconforme open begroting met als opslag voor AK en W/R respectievelijk 7% en 3%.
4. Boosten Rats & Ritzen wordt architect (...).
5. De ontwikkeling wordt door partijen gezamenlijk verzorgd waarbij in nader overleg wordt afgesproken wie wat doet en onder welke voorwaarden.
6. Het is de doelstelling dat de ontwikkelingscombinatie winst maakt, derhalve streven partijen ernaar de werkelijke kosten lager te doen zijn dan hetgeen in de definitieve begroting wordt opgenomen, dit voordeel valt binnen de opbrengst van de combinatie.
7. Crescendo koopt het object van de ontwikkelingscombinatie op basis van de aanvangsrendementen uit de aan de KUB aangeboden stichtingskostenopzet.
8. Indien de ontwikkelingscombinatie het object onder aantrekkelijker voorwaarden aan een derde kan verkopen zullen partijen nader overleggen.
In uw bevestiging zijn een aantal zaken als afspraak opgenomen terwijl we bespraken daarover nader te overleggen. In de te maken afspraak zouden we bovenvermelde nader uitwerken en vervolgens in een overeenkomst vastleggen.
In beginsel kunnen wij ons best vinden in een nader te bepalen opdracht/honorering van de ontwikkelingscombinatie aan Credo, ook het opvoeren van een winstpercentage voor de ontwikkelingscombinatie komt ons niet vreemd voor. Wij hebben hier echter nog niets concreet over afgesproken en willen dit alsnog graag doen.
In redelijkheid komen wij altijd tot een vergelijk waar zowel Credo als Crescendo zich in kan vinden, wij gaven u ook aan dat wij relaties op basis van continuïteit nastreven.
Wij gaan ervan uit dat bovenstaande voor u voldoende basis biedt om de brief aan de KUB te zenden. Wij verzoeken u via onze secretaresse Renée Schrier op korte termijn een afspraak te maken om samen de hoofdlijnen nader uit te werken.
Op 31 oktober 2000 schrijft Credo aan KUB overeenstemming te hebben bereikt met Crescendo Investment Group, die zij in deze brief bij KUB introduceert, over het voor gezamenlijke rekening en risico uitvoeren van het project. Crescendo, zo wordt meegedeeld, zal uiteindelijk als beleggende en exploiterende maatschappij optreden.
Na gesprekken met (Crescendo) hebben wij met hen overeenstemming bereikt met betrekking tot het voor gezamenlijke rekening en risico uitvoeren van het totale project. (Crescendo) zal uiteindelijk als beleggende en exploiterende partij optreden.
Credo stuurt Crescendo Investment Group B.V. bij brief van 27 april 2001 een concept voor de ‘ontwikkelingsovereenkomst waarin de beoogde samenwerking is geregeld’. In de brief staat onder meer
- Crescendo en Credo vormen een samenwerkingsverband in verhouding 50-50, deze maatschap zorgt voor de ontwikkeling en voor de benodigde contracten: 1) huurcontract met kub, 2) koopovereenkomst met belegger en 3) aannemingsovereenkomst tussen belegger en bouwer;
- Zodra er zekerheid is dat het gebouw gerealiseerd kan worden en verhuurd is wordt een aannemingsovereenkomst met de belegger afgesloten en de grond aan hem geleverd;
- Aangezien de belegger reeds bekend is heeft het geen zin om als samenwerkingsverband tussen de contracten in te gaan zitten, dit maakt alles onnodig complex met zekerheden over en weer etcetera;
- Wat grondlevering betreft kan mogelijk een voordeel behaald worden door in overdrachtsbelasting geleverd te krijgen in plaats van in btw sfeer, aangezien KUB waarschijnlijk geen btw kan verrekenen.
Tussen partijen en KUB wordt overleg gevoerd over de intentieovereenkomst die tussen hen aan de orde is. Een concept ervan wordt op 28 september 2001 door Crescendo aan KUB gestuurd.
Vervolgens vindt tussen november 2001 en april 2002 een aantal keren een bespreking plaats van het bouwteam plan KUB/TIAS aan de Cobbenhagenlaan in Tilburg, waaraan onder meer wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van de architect en de aannemer, door Crescendo en door M. [betrokkene 1] namens Credo.
In het eerste besprekingsverslag – 22 november 2001 – wordt meegedeeld dat M. [betrokkene 1] het bouwteam trekt en verantwoordelijk is voor het planontwikkelingstraject tot en met bouwvergunning en bouwvoorbereiding. ‘Crescendo’, wordt daaraan toegevoegd, ‘zal na de start bouw verantwoordelijk zijn voor de directievoering tijdens de realisatiefase.’
Op 4 april 2002 stuurt Credo aan Crescendo een nader uitgewerkt voorstel inzake het project waarvan de uitgangspunten volgens de begeleidende brief dezelfde zijn als van de hoofdlijnen die op 23 augustus 2001 tussen partijen zijn besproken:
I. Crescendo treedt als belegger op;
II. Credo levert de grond aan Crescendo;
III. Credo treedt als gedelegeerd ontwikkelaar op in opdracht van Crescendo;
IV. De ontwikkelingscombinatie rekent een bepaald ontwikkelingsresultaat, dat 50-50 wordt verdeeld.
V. Crescendo verstrekt opdracht voor de bouw aan een KWVS onderneming.
Onder gedelegeerde ontwikkeling wordt door partijen verstaan ontwikkeling die gemanaged wordt in opdracht van de ontwikkelingscombinatie zonder ontwikkelingsrisico bij de uitvoerder van die ontwikkeling.
Op 25 april 2002 schrijft Credo aan Crescendo Investment Group B.V. onder meer:
Hierbij bevestig ik de afspraken die wij dinsdag jl. hebben gemaakt inzake de aanbieding door Crescendo aan KUB en TIAS van een huurprijs kantoor en een overnachtingsprijs voor de logiesaccomodaties. In ons overleg hebben wij het volgende tijdspad met de daarin te nemen stappen afgesproken (...)
- aanbieding onder voorbehoud aan KUB/TIAS op basis V.O.: 15 mei door Crescendo (...).
Volgens ons uitgewerkte voorstel voor samenwerking, u toegestuurd op 4 april jl. (...) is de taakverdeling met betrekking tot de aanbieding als volgt:
- Crescendo zal de huurovereenkomst met de KUB voor kantoren deel en een afname overeenkomst met TIAS voor de residentie aangaan.
- Credo zal zorg dragen voor de concept huuraanbieding t.b.v. het kantorendeel.
- Crescendo zorgt voor de concept afname overeenkomst t.b.v. het residentiele deel c.a.
Op 8 mei 2002 vindt overleg tussen Crescendo en Credo plaats ter voorbereiding
van de aanbieding aan KUB en TIAS, waarbij onder meer aanwezig zijn voor Crescendo
mevrouw F. [betrokkene 2] en de heer J. [betrokkene 3], en voor Credo de heren P. [betrokkene 4] en M.
[betrokkene 1]. Het verslag geeft aan dat partijen het vrijwel eens waren met elkaar op enkele
wat zij toen ondergeschikte punten achtten na, en luidt onder meer:
AANBIEDING KUB
PJ overhandigt concept aanbiedingsbrief datum 6 mei 2002. Deze wordt doorgenomen.
Belangrijkste opmerkingen: (...)
- uitgangspunt is dat exploitant ook aan derden kan aanbieden (...);
- toevoegen: de belegger zal zorg dragen voor de exploitant die de dagelijkse exploitatie verzorgt (...).
SAMENWERKING CREDO CRESCENDO
Het voorstel bij brief van Credo d.d. 4 april 2002 wordt doorgenomen (...).
HN ([betrokkene 3], de rechtbank) constateert dat het honorarium eerder op 4,5% is
overeengekomen. PJ constateert dat dit correct is en verontschuldigt zich.
HN verzoekt de grondslag te verlagen, door hier niet de grondkosten in op te nemen. PJ acht
dit redelijk en is akkoord (...).
HN vindt rekenvergoeding aan de hoge kant. Overeengekomen wordt een rekenvergoeding
van € 50.000,- ingeval van breekpunt met bouwer.
HN heeft verder nog wat kleine opmerkingen.
HN zal deze met de heer [betrokkene 5] (sinds februari 2001 bestuurder van Crescendo als opvolger
van [betrokkene 6], de rechtbank) nog bespreken zodat dit afgerond kan worden.
Crescendo Real Estate I B.V. en Crescendo Property Development B.V. antwoorden per fax op 14 mei 2002:
Duidelijk is, nu problemen te voorzien zijn op het gebied van het verstrekken van een vergunning voor het exploiteren van de residentiele voorzieningen mede als hotel voor derden, dat we een overduidelijk voorbehoud dienaangaande moeten doorleiden.
Credo vraagt bij fax van diezelfde datum dringend om, gezien de afspraken met KUB, voor de 15e mei, 15.00 uur, te reageren.
Indien wij van u alsdan geen reactie hebben ontvangen, zullen wij toch tot verzending van de brief overgaan, waarbij onze heer [betrokkene 4] de ondertekening zal uitvoeren.
Op 15 mei bericht Crescendo dat zij eerst contact met haar advocaat heeft en dat de aanbiedingsbrief aan KUB niet mede namens haar kan worden uitgebracht als die ondanks dat overleg al uitgaat.
Crescendo faxt op dezelfde datum aan Credo onder meer:
Naar aanleiding van uw besprekingsverslag d.d. 8 mei j.l. (...) hebben wij de navolgende opmerkingen:
- Met betrekking tot (...) ‘samenwerking Credo Crescendo’ is verzuimd op te nemen dat indien geen overeenstemming komt met KUB/TIAS, de samenwerking uiteraard ook geen doorgang vindt;
- (...) de te contracteren exploitant dient de residentiële voorzieningen even zo zeer als hotel (ook voor derden) te kunnen exploiteren;
Credo zendt ‘namens de ontwikkelingscombinatie’ Crescendo-Credo aan KUB op 15 mei 2002 een ‘vrijblijvende aanbieding’ inzake het project. Zij doet deze ook, als ‘de brief inzake de huuraanbieding KUB/TIAS’ aan Crescendo toekomen.
Een brief van Credo aan KUB van 22 mei 2002 bevat een aanvulling op die van 15 mei 2002, waarin zij informatie die zij ‘inmiddels van Crescendo mocht(en) ontvangen’ heeft verwerkt. Op 23 mei kondigt zij Crescendo aan welke afnameovereenkomst zij, als zij niets meer van Crescendo hoort, aan KUB zal aanbieden op de volgende dag.
Crescendo stuurt op 24 mei 2002 een memorandum, gedateerd 23 mei 2002, naar Credo. Dit is opgesteld door haar advocaat en eindigt met:
Naar mag worden aangenomen, zal de KUB een nadere bespreking wensen naar aanleiding van de aanbiedingsbrief. Gezien de omvang van de ontwikkeling, verdient het naar onze mening de voorkeur dat niet wordt volstaan met de enkele aanvaarding van de aanbiedingsbrief. Als gevolg hier zal er immers in beginsel sprake zijn van een overeenkomst. Het is zaak vervolgens met inachtneming van de afspraken tussen Credo en Crescendo tot een nadere uitwerking van de afspraken te komen, waarbij acht wordt geslagen op onder meer de publiekrechtelijke en fiscale kaders alsook de beperkingen van het Europees aanbestedingsrecht.
Enkele punten uit dit memorandum zijn:
- over de samenwerkingsvorm tussen Crescendo en Credo is nog geen definitieve overeenstemming bereikt;
- als er voor de exploitatie van de residentie geen exploitant wordt gevonden, komt de grondslag aan de ontwikkeling en de beoogde opzet te vervallen en zullen partijen hun positie en rol nader moeten bezien;
- veel onderwerpen uit een eerdere concept-intentieovereenkomst tussen enerzijds Crescendo en anderzijds KUB/TIAS ontbreken in het concept;
- ten aanzien van de huurovereenkomst zouden vele elementen moeten worden toegevoegd.
Credo schrijft op 24 mei 2002 aan Crescendo onder meer:
Aangezien geen reactie is ontvangen mogen wij ervan uitgaan dat u met het gisteren toegezonden concept instemt. Aangezien u echter eerder aangaf dat de aanbieding niet namens Crescendo uit mocht gaan heeft Credo de aanbieding ondertekend. Het spijt ons telkens te moeten constateren dat afspraken inzake het tijdpad niet gehaald worden doordat reacties uwerzijds uitblijven dan wel te laat komen. Het project vertraagt hier telkens door hetgeen wij niet langer verantwoord achten. De oorzaak welke u telkens opvoert is het nog niet rond zijn met de exploitant.
Tevens bevestigen wij de ontvangst van uw memorandum van 24 mei 2002 inzake de concept aanbiedingsbrief van 15 mei 2002. Aangezien deze niet conform afspraak voor 15 mei is ontvangen kunnen wij deze opmerkingen momenteel niet meer verwerken, los van de vraag of uw opmerkingen alle zinvol zijn (...).
Al met al hebben wij de sterke indruk dat Crescendo niet meer staat te trappelen om dit project op de eerder besproken wijze aan te pakken. Onder het kopje ‘Afname-overeenkomst TIAS-Residentie’ in uw schrijven van 24 mei 2002 geeft u aan dat de grondslag van de ontwikkeling en van de beoogde opzet komt te vervallen indien er geen exploitant wordt gevonden voor de Residentie.
Wij beschouwen dit (...) dat u het gebouw niet wenst af te nemen als er geen exploitant door u gevonden is.
Voor ons is dit niet acceptabel, het vinden van de exploitant is een zaak die de belegger dient te regelen en los staat van de transactie. Wij sommeren u deze aanvullende voorwaarde uiterlijk 31 mei 2002 schriftelijk weg te nemen, bij uitblijven waarvan wij ons vrij achten in het vervolg van dit project en ons vrij achten af te kunnen zien van verdere samenwerking met Crescendo (...).
Op 31 mei 2002 schrijft Crescendo Property Development B.V. aan Credo:
U heeft een tweetal aanbiedingen aan KUB/TIAS gericht (...). De brieven zijn op uw eigen titel verzonden, terwijl binnen de door ons gemaakte afspraken Crescendo [real estate vennootschap] de beoogde belegger en contractspartij van KUB/TIAS is. Credo staat het daarbij niet vrij namens de belegger overeenkomsten te sluiten met KUB/TIAS en, zoals reeds aan u bericht, zijn de aanbiedingen, zoals door u verzonden, niet volledig en niet akkoord. Daarbij vragen wij toch nadrukkelijke aandacht voor de opmerkingen van AKD Prinsen van Wijmen (...).
Voor de goede orde: Crescendo Property Development en Credo doen gezamenlijk de ontwikkeling; Crescendo [Real Estate] B.V. is de beoogd belegger en uit dien hoofde hebben wij als eerste het recht om af te nemen.
Op 14 juni 2002 vraagt Credo Crescendo Property Development per brief bevestiging van zestien afspraken die volgens haar zijn gemaakt tijdens een overleg tussen Crescendo en Credo op 7 juni 2002.
1. de aanbiedingen aan KUB zijn op 8 mei door u akkoord bevonden (...)
2. het staat Credo vrij de aanbiedingen op eigen naam te verzenden (...)
3. Crescendo heeft geen eerste recht om het gebouw af te nemen, maar een plicht.
4. Crescendo is steeds te laat met nakoming van haar afspraken. Credo wordt gedwongen om zelfstandig door te gaan om de voortgang niet te frustreren.
5. Het ontwikkelingsresultaat is een vastgesteld bedrag van 10% over de stichtingskosten (...)
9. Het niet kunnen exploiteren van hotelkamers voor de markt is geen ontbindende voorwaarde voor Crescendo. (...)
14. Credo stuurt concept samenwerkingsovereenkomst eind week 24 aan Crescendo.
15. De overeenkomst wordt uiterlijk 17 juli 2002 getekend.
16. De gemaakte kosten worden uiterlijk 17 juli 2002 voor de helft door Crescendo betaald, ook als er nog geen getekende overeenkomst is.
‘Wij vertrouwen erop,’ schrijft Credo in deze brief, ‘hiermee de gemaakte afspraken correct te hebben weergegeven.’
Op deze brief antwoordt Crescendo niet.
Op 17 juni 2002 vindt overleg tussen partijen plaats. In het op 2 juli opgestelde verslag daarvan staat onder meer:
3. Contractpartij
(R. [betrokkene 5]) geeft aan dat er een project-B.V. van Crescendo Real Estate B.V. als contractpartij voor zowel de grondaankoop, opdrachtverstrekking gedelegeerd ontwikkelaar als bouwopdracht op zal treden. De naam van de project-B.V. zal nader bekend gemaakt worden.
8.Turn-key oplevering
(R. [betrokkene 5]) wil waarschijnlijk liever een turn-key levering van het project. In voorkomend geval zullen alle adviseurs door Credo worden aangestuurd. Betaling vindt plaats in termijnen.
Credo zal de consequenties voor verantwoordelijkheden en kosten in kaart brengen (...).
Het inbouwpakket van kantoren en het residentiele deel vormen geen deel van deze turn-key levering aan de belegger.
Afgesproken wordt dat de SOK en bijlagen al vast aangepast worden obv turn-key levering.
Op 8 juli stuurt Credo Crescendo een voorstel op hoofdlijnen voor turn-key levering.
Crescendo schrijft op 9 juli onder meer:
Vriendelijk verzoeken wij u ons het beloofde bestemmingsplan alsmede de ontbindende voorwaarden exploitatie hotelfaciliteiten nog toe te zenden.
Credo reageert met de mededeling dat zij niet begrijpt wat Crescendo hiermee bedoelt.
Bij brief van 15 juli 2002 sturen Crescendo Real Estate B.V. en Crescendo Investment Group Holding B.V. aan Credo een concept turnkey-overeenkomst tussen Credo enerzijds en Crescendo Investment Group (...) B.V. anderzijds, dat onder hoofdstuk IV, overige bepalingen, onder meer artikel 5 bevat:
Deze overeenkomst kan worden ontbonden:
- door CIG, indien er geen overeenstemming wordt bereikt met de Eindgebruiker omtrent huur, afname en exploitatie van het Gebouw (...)
- door beide partijen, indien de andere partij gedurende veertien dagen na schriftelijk gesommeerd te zijn in gebreke blijft in de nakoming van een haar verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst (...)
Credo reageert zeer ontstemd. Zij constateert in een brief van 15 juli niet alleen dat Crescendo zonder reactie op haar concept(en) met een eigen concept komt, maar ook dat daarin essentiële elementen van de overeenkomst, zoals de door Crescendo te stellen zekerheden ontbreken. Zij vraagt zich af of Crescendo de samenwerking wel wil voortzetten.
Vervolgens vindt er discussie plaats over de inhoud van de overeenkomst tussen partijen, mede naar aanleiding van commentaren van hun adviseurs. Partijen hebben een bespreking met elkaar op 17 juli 2002. Daags tevoren heeft Credo overlegd met KUB/TIAS en ter gelegenheid van de bespreking van 17 juli 2002 legt Crescendo het onder 2.28 bedoelde voorstel voor een overeenkomst tussen partijen voor.
Credo schrijft op 15 augustus 2002 aan Crescendo naar aanleiding van een van Crescendo ontvangen memorandum:
U beschrijft (...) dat Crescendo de ‘leading’ partij is bij het uitbrengen van aanbiedingen en het sluiten van (intentie)overeenkomsten met de KUB. Wij bestrijden dit ten zeerste. Crescendo heeft zich bij Credo aangediend als exploitant/belegger. Destijds is gekozen voor het samen optrekken waarbij Credo de kar trekt en in overleg met Crescendo het plan werd ontwikkeld. Crescendo is de afgelopen periode diverse malen haar toezeggingen niet nagekomen waardoor stagnatie op zou treden. Credo stelt zich op het standpunt dat zij de ‘leading’ partij is om haar toezeggingen aan de KUB niet in gevaar te brengen. Het is uiteraard niet zinvol om huurovereenkomsten op naam van de beoogde belegger te stellen, zolang geen contractuele relatie is ontstaan tussen Credo en de belegger, en de benodigde zekerheden nog niet zijn gesteld.
Als conclusie vermeldt deze brief:
Er was op 17 juli jl. overeenstemming. Nu dienen er nog op allerlei punten overleg met cliënte plaats te vinden. Wij vinden deze gang van zaken veel te veel tijd kosten en wensen voor 1 september aanstaande te tekenen. Indien geen accoord voor genoemde datum, dan beëindigt Credo de samenwerking met CUR.
Op 15 augustus 2002 stelt Credo aan Crescendo voor de problemen in de samenwerking te bespreken op dinsdag 20 augustus, teneinde op 23 augustus de samenwerkingsovereenkomst te kunnen tekenen.
Op 21 augustus 2002 schrijft de raadsvrouwe van Crescendo aan Credo:
(...) (1.) Ik wijs u erop, dat tussen partijen overeenstemming bestaat omtrent de gezamenlijke ontwikkeling en de aankoop van de grond door cliënte (...). Partijen hebben voornamelijk om aan uw wensen tegemoet te komen medio juli 2002 voorgesteld c.q. ermee ingestemd om in afwijking van voornoemde afspraken, een turnkey-overeenkomst als uitgangspunt te hanteren. De rol van cliënte als ontwikkelaar zou daarmee komen te vervallen, waarbij aan Credo een extra fee zou worden toegekend (...). De wijziging van de gekozen opzet biedt derhalve met name aan u voordeel.
Ik verzoek u goede nota te nemen van het vorenstaande. In dit licht bezien zijn uw brieven van 15 augustus bijzonder ongepast, zo niet onacceptabel (...).
(2.) Het staat u (...) niet vrij met de bij deze ontwikkeling betrokken partijen afspraken te maken, die van invloed zijn op de positie van cliënte als belegger – of vooralsnog als ontwikkelaar. Dat u tot overeenstemming bent gekomen met de KUB (...) is voor cliënte niet akkoord (...).
(3.) Tijdens onze bespreking op 17 juli 2002 hebben wij afgesproken, dat u cliënte zou informeren omtrent de exacte gegevens die KUB, zowel als TIAS verlangden in verband met de opzet van een definitieve aanbieding (...). U gaf daarbij aan, dat u – ingeval cliënte er niet in zou slagen uiterlijk op 15 augustus 2002 de definitieve aanbieding gereed te hebben – in een dag gereed zou zijn met het formuleren van een aanbieding overeenkomstig de wensen van KUB en TIAS. Vanwege het grote belang dat beide partijen hebben bij voortgang van de zaak en vanwege vorenstaande opmerking van uw zijde, heeft cliënte aan u toegezegd per 15 augustus 2002 aan u de opdracht te verstrekken om een definitieve aanbieding gericht aan KUB/TIAS voor cliënte te formuleren. Toezending van deze aanbieding kan uiteraard eerst plaatsvinden na akkoordbevinding door cliënte.
Met deze opdrachtverstrekking werd nadrukkelijk niet bedoeld – en dit was voor u duidelijk – om een carte blanche aan u te geven waarmee u onvoorwaardelijk een rechtstreeks aanbod aan KUB/TIAS kon doen.
(4.) Ik kan u berichten dat aan u vorenbedoelde opdracht voor het formuleren van een definitieve concept afnameovereenkomst niet wordt verstrekt. Dit om de volgende redenen:
- U heeft nagelaten conform afspraak cliënte nader te informeren omtrent de door KUB en TIAS gevraagde gegevens (...).
- Verder stel ik vast dat de op 17 juli 2002 gemaakte afspraak geen recht deed aan de toenmalige en huidige feitelijke/actuele situatie. De heer [betrokkene 5] en ik waren niet op de hoogte van het feit, dat, alvorens een definitieve aanbieding voor een afnameovereenkomst kon worden geformuleerd, er nog gegevens van de zijde van TIAS moesten worden aangeleverd (...).
(11.) Het vorenstaande is de basis voor de bespreking van 22 augustus a.s. Onderwijl maakt cliënte er aanspraak op volledig te worden geïnformeerd omtrent de door u deze dagen ter zake de ontwikkeling voorgenomen stappen.
Op donderdag 22 augustus 2002 vindt een bespreking tussen partijen plaats. De raadsvrouwe van Crescendo stuurt daarna op vrijdag 23 augustus per fax een overzicht van het besprokene en stelt voor dat partijen dat bevestigen. Met betrekking tot de aanbieding aan de KUB vermeldt deze fax onder meer:
Partijen dragen er zorg voor dat uiterlijk op 2 september de aanbieding met betrekking tot de huurovereenkomst naar de KUB kan worden toegezonden.
Met betrekking tot de samenwerking tussen partijen:
5. Vandaag doet u schriftelijk een voorstel omtrent de voorwaarden waaronder cliënte het
project alleen voortzet, alsmede omtrent de voorwaarden waaronder u het project alleen
voortzet.
6. Uiterlijk aanstaande maandag laat cliënte weten of zij zich in een van uw
voorstellen kan vinden.
7. Het traject voor de totstandkoming van een turnkey-overeenkomst
blijft daarbij doorlopen.
Vanwege het genoemde in punt 7 zend ik u bijgaand een voorstel voor het geraamte van het
contract tot. Op korte termijn kan door de (juridisch) adviseurs van partijen gezamenlijk een nieuwe concept-overeenkomst worden opgesteld.
Op dezelfde datum schrijft Credo aan Crescendo dat zij de samenwerking
liever beëindigt en voorstelt daarover afspraken te maken:
(...) doen wij onderstaand het overeengekomen beëindigingsvoorstel. Beide partijen hebben
uitgesproken, in geval van beëindiging, de samenwerking op een nette wijze te willen
beëindigen (...). Crescendo heeft aangegeven toch liever samen door te gaan, maar Credo is van mening dat er geen basis meer is voor een succesvolle samenwerking.
Tijdens de bespreking op 22 augustus 2002 hebben wij u in het belang van het doorgaan van het project voorgesteld dat u het project per omgaande van ons overneemt.
Per omgaande is noodzakelijk omdat (...) de huur- en afnameaanbiedingen op 1 september aan KUB toegezegd zijn. Nadat u het project volledig heeft overgenomen zullen wij onze werkzaamheden per direct stoppen. U kunt vervolgens naar eigen goeddunken handelen.
Bij overname gelden de volgende condities: (...).
Het aanbod is geldig tot uiterlijk woensdag 28 augustus a.s. en dient uiterlijk 17.00 uur die dag door ons voor akkoord ontvangen te zijn (...).
Op 29 augustus 2002 schrijft Crescendo’s raadsvrouwe aan Credo:
Het door u geformuleerde voorstel met betrekking tot overname van het project door een van beide partijen is zodanig onevenwichtig, dat u deze gang van zaken kennelijk niet als serieuze optie ziet. (...). Cliënte handhaaft onverkort haar standpunt dat partijen zijn overeengekomen het project gezamenlijk te ontwikkelen, waarbij cliënte zich tevens heeft aangediend als beoogd belegger.
Bij brief van 2 september 2002 stelt Credo nader overleg over de voorwaarden voor beëindiging van de samenwerking voor.
Op 5 september 2002 reageert Crescendo’s raadsvrouwe per fax.
Op 19 september 2002 volgt een brief van Crescendo aan Credo, waarin (opnieuw) wordt gesteld dat partijen contractueel aan elkaar gebonden zijn met betrekking tot de gezamenlijke ontwikkeling. ‘Wij zijn niet bereid,’ deelt Crescendo mee, ‘het overleg over verbreking van de samenwerking te voeren, tenzij u zich bereid verklaart tot een redelijke afkoop van onze positie.’
Op 25 september 2002 antwoordt Credo onder meer:
Wat betreft de afwikkeling van de samenwerking spijt het ons dat u zo lang heeft gewacht om zoals wij u op 2 september 2002 vroegen, op de kortst mogelijke termijn te reageren.
Wij betreuren het dat u in uw schrijven aangeeft niet bereid te zijn tot overleg over de verbreking van de samenwerking te voeren, althans, niet zonder dat u hieraan vooraf voorwaarden verbindt.
Nu u weigerachtig bent terzake overleg te voeren, achten wij ons gedwongen het object inclusief de exploitatie van het hoteldeel aan een derde belegger aan te bieden (...).
In verband met voorgefinancierde kosten van het project brengt Credo aan Crescendo op 20 juni 2002 EUR 113.667,69 in rekening.
Op 20 juni 2002 zendt Credo Crescendo een factuur ad EUR 120.487,50 met de omschrijving
Conform onze opdrachtbevestiging inzake de samenwerkingsovereenkomst Tias Residentie Tilburg d.d. 14 juni 2002 factureren wij u hierbij:
Gereed Voorlopig Ontwerp 25% (...); hiervan wordt 50% door Credo en 50% door Crescendo voorgefinancierd (...).
Op een later voorstel van de advocaat van Credo om dit, dan inmiddels door Crescendo betaalde, bedrag terug te storten, antwoordt Crescendo met een aansprakelijkstelling en de mededeling dat zij dit als voorschot op de schadevergoeding beschouwt.
Blijkens een akte van cessie van 22 november 2005, gewijzigd ter zitting van 18 januari 2006, en ondertekend namens Crescendo Investment Groep B.V. en Crescendo Investment Group Holding I B.V., zijn deze overeengekomen dat Crescendo Investment Group B.V. haar vordering op Credo ‘uit hoofde van met Credo gemaakte afspraken met betrekking tot de gezamenlijke ontwikkeling van een aan de prof. Cobbenhagenlaan te Tilburg te realiseren kantoorgebouw met congresvoorzieningen ten behoeve van de Universiteit van Tilburg (UvT) en TIAS Business School, hierna te noemen: “het project”, alsmede over de aansluitende verkoop van dit project aan Crescendo c.s. als belegger die het project aan UvT/TIAS zou verhuren’ over welke vordering de onderhavige procedure aanhangig is, wordt overgedragen aan Crescendo Investment Group Holding I B.V. met alle daaraan verbonden nevenrechten.
Crescendo heeft conservatoir beslag onder ING Bank gelegd ten laste van Credo. Crescendo heeft conservatoir beslag gelegd op aandelen die Credo houdt in haar dochtervennootschappen Exploitatiemaatschappij Bedrijventerrein Ossenbroeken B.V., Oderc I B.V., Oderc II B.V., Oderc III B.V., Assen Noord Beheer B.V., Exploitatiemaatschappij Hooimaveld B.V., Nagtegael B.V., ’t Olde Landschap B.V. en Volker Wessels Lekker Wonen B.V.
Het geschil
Crescendo vordert na wijziging van de eis:
- ten eerste primair
een verklaring voor recht dat tussen Crescendo en Credo een bindende afspraak is totstandgekomen met betrekking tot gezamenlijke ontwikkeling van het project en de verkoop van het project aan Crescendo, zoals weergegeven in de dagvaarding, althans zoals neergelegd in Crescendo’s brief van 4 april 2002, het besprekingsverslag van 8 mei 2002 en Crescendo’s brief aan Credo van 16 mei 2002,
- ten eerste subsidiair
een verklaring voor recht dat de onderhandelingen tussen partijen in een zodanig stadium waren gekomen dat Crescendo erop mocht vertrouwen dat de overeenkomsten zoals in de primaire vordering bedoeld, tussen hen tot stand zouden komen,
- ten tweede
veroordeling van Credo om aan Crescendo EUR 5.342.415,29 te betalen, althans een bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten, althans onrechtmatig handelen door Credo, vermeerderd met rente vanaf 30 augustus 2002 en met kosten,
- ten derde
veroordeling van Credo tot betaling van EUR 106.425,83 aan buitengerechtelijke kosten
- ten vierde
veroordeling in de proceskosten en de beslagkosten.
Crescendo verwijt Credo de volgende tekortkomingen ten aanzien van de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen.
- Zij heeft vanaf mei 2002 haar eigen koers gevaren en de positie van Crescendo tegenover KUB en TIAS uitgehold.
- Zij heeft zonder redelijke grond de samenwerking opgezegd, althans de facto beëindigd.
- Zij is de bindende afspraak niet nagekomen dat Crescendo het project zou kopen, tenzij een derde een voor beide partijen aantrekkelijker bod deed, door het project aan de universiteit te verkopen, die vervolgens met Credo of een met haar gelieerd bedrijf een aannemingsovereenkomst heeft gesloten voor de bouw.
Subsidiair stelt Crescendo dat de onderhandelingen tussen partijen in een zo ver gevorderd stadium waren, dat het afbreken ervan door Credo in strijd is geweest met de eisen van redelijkheid en billijkheid en derhalve onrechtmatig.
De schade van Crescendo bestaat uit gederfde ontwikkelingswinst, gederfde beleggingswinst en kosten van juridische bijstand.
Credo voert verweer. Zij betoogt kort samengevat het volgende.
- Credo heeft uitsluitend met Crescendo Investment Group B.V. te maken gehad. Deze is geen eiseres.
- Tussen partijen, noch tussen Credo en Crescendo Investment Group B.V., is een overeenkomst tot stand gekomen. Er zijn keer op keer concepten hiervoor aangedragen door Credo maar geen daarvan heeft tot overeenstemming geleid.
- Evenmin is er sprake van onrechtmatig afbreken van onderhandelingen.
- Als er al een overeenkomst tussen partijen tot stand was gekomen, zou dat alleen zijn gebeurd onder de ontbindende voorwaarde van het uitblijven van overeenstemming met KUB.
- De schade die wordt gesteld, wordt betwist.
- Credo doet een beroep op eigen schuld van Crescendo.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
De beslagen zijn overeenkomstig de daarvoor geldende regels gelegd.
Wat betreft het verweer aangaande de personen van de eiseressen en de vraag in hoeverre de stellingen van Crescendo op (een van) haar dan wel uitsluitend op Crescendo Investment Group B.V. betrekking hebben – het verweer dat Credo uitsluitend met Crescendo Investment Group B.V. te maken heeft gehad, die geen eiseres is – overweegt de rechtbank het volgende. Niet is gesteld of gebleken dat niet beide partijen op grond van de gestelde feiten duidelijk zou zijn welk verwijt door eiseressen gezamenlijk aan Credo wordt gemaakt. De gemaakte verwijten zijn door Credo inhoudelijk behandeld, waarbij de vraag naar de persoon van eiseressen geen belemmering heeft opgeleverd.
Dit en de onder 2.44 bedoelde cessie in aanmerking genomen, oordeelt de rechtbank dat het verweer voorshands gepasseerd kan worden en de inhoudelijke vragen naar mogelijk tekortschieten of onrechtmatig handelen van Credo aan de orde kunnen komen. Als enig onderdeel van de vorderingen voor toewijzing in aanmerking blijkt te komen, zal uiteraard de persoon van degene tegenover wie toewijzing mogelijk is, moeten worden vastgesteld.
Crescendo stelt dat partijen in de periodes gelegen in de maand oktober 2000 en in de maanden april en mei 2002 een aantal afspraken met betrekking tot hun samenwerking hebben gemaakt. Dat is juist; het blijkt uit de hierboven in de overwegingen 2.4 en 2.5, respectievelijk 2.10 tot en met 2.22 weergegeven vaststaande feiten. In wezen lag de commerciële deal tussen partijen, welke term door Crescendo ter comparitie is gebruikt, al vast in oktober 2000. Toen immers is, in een betrekkelijk korte periode, over en weer in de kern uitgesproken wat partijen met de samenwerking beoogden en hoe ze deze in hoofdlijnen in het vat wilden gieten.
Niet juist is naar het oordeel van de rechtbank Crescendo’s stelling dat in de genoemde periode rechtens bindende afspraken zijn gemaakt. Uit de overwegingen 2.4, 2.5, 2.10, 2.11, 2.12, 2.13, 2.15, 2.16, 2.19, 2.20 en 2.22 en de daar gegeven citaten blijkt, dat partijen weliswaar die commerciële deal in de hierboven bedoelde zin hadden gesloten, maar over de inhoud van de hen rechtens bindende overeenkomst en het formuleren daarvan zeer nadrukkelijk nog in onderhandeling waren in de genoemde periodes. Dat volgt niet alleen uit de over en weer gebruikte terminologie, zoals in de citaten onder 2.4 (‘wensen te vormen’), 2.5 (‘de te maken afspraak’), 2.7 (‘de beoogde samenwerking’), 2.11 (‘ons uitgewerkte voorstel voor samenwerking’), 2.12 (‘het voorstel’ en ‘zodat dit afgerond kan worden’), en 2.13 (het voorbehoud). Het volgt ook en juist uit de door Crescendo ingenomen standpunten. Zo waarschuwt Crescendo om geen afspraak te noemen datgene waarover nog overleg nodig is (2.5), wil Crescendo eerst nog met haar advocaat overleggen alvorens de details van de overeenkomst in te vullen (2.15), stelt zij dat het de voorkeur verdient nader te overleggen met de universiteit omdat er anders – bij aanvaarding van een voorstel zonder meer – in beginsel sprake zijn van een overeenkomst, terwijl het zaak is ‘vervolgens met inachtneming van de afspraken tussen Credo en Crescendo tot een nadere uitwerking van de afspraken te komen, waarbij acht wordt geslagen op onder meer de publiekrechtelijke en fiscale kaders alsook de beperkingen van het Europees aanbestedingsrecht’ (2.19), en wordt in Crescendo’s memorandum van 24 mei 2002 uitdrukkelijk aangegeven dat er nog geen definitieve overeenstemming over de samenwerking is bereikt (2.20).
De overigens gestelde en gebleken feiten leiden niet tot een andere conclusie dan die volgt uit het destijds kennelijk door partijen ingenomen standpunt: noch in oktober 2000, noch in april en mei 2002 of in de gehele door deze drie maanden bestreken periode, is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen waarvan nakoming gevorderd kan worden. Dit betekent dat de vordering die onder 3.1 als ten eerste primair is weergegeven, moet worden afgewezen.
Vervolgens is het, gelet op de vordering die als ten eerste subsidiair is weergegeven, de vraag of de onderhandelingen tussen partijen een zodanig stadium bereikt hadden dat Crescendo erop mocht vertrouwen dat de met die onderhandelingen beoogde overeenkomsten tot stand zouden komen.
Partijen hebben er een tijdlang beide op vertrouwd dat die overeenkomsten tot stand zouden komen, zoals reeds blijkt uit Credo’s brief aan KUB van 31 oktober 2000 (2.6). De feitelijke samenwerking tussen partijen, die onder meer op het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst gericht is, begint echter in het voorjaar van 2002 scheuren te vertonen. Kort nadat het overleg van 8 mei van dat jaar heeft plaatsgevonden, waarbij beide partijen, zoals zij ook ter comparitie hebben verklaard, er vanuit gingen dat zij het vrijwel eens waren, komen er over en weer geluiden, zoals uit de hierboven weergegeven vaststaande feiten blijkt, die aangeven dat zij het nog niet eens zijn en dat er zich nieuwe problemen voordoen bij het opstellen van de samenwerkingsovereenkomst. Daarbij wijst Crescendo met nadruk op die nieuwe problemen. Dit blijkt uit haar fax van 14 mei 2002 (‘nu problemen te voorzien zijn op het gebied van het verstrekken van een vergunning’ – 2.13), haar bericht van de volgende dag (zij wil eerst met haar advocaat overleggen – 2.15) en haar memorandum van 24 mei 2002 (zij noemt voor het eerst uitdrukkelijk publiek- en in het bijzonder fiscaalrechtelijke kaders én het Europese aanbestedingsrecht – 2.19).
In de zomer van 2002 verloopt het contact van partijen blijkens de overgelegde correspondentie, die voor zover relevant hierboven onder 2 is weergegeven, stroef (2.23 - 2.33). Dit leidt ertoe dat zij op 22 augustus 2002 de mogelijkheid bespreken dat Credo schriftelijk een voorstel doet omtrent de voorwaarden waaronder hetzij Crescendo hetzij Credo het project alleen voortzet (2.34).
Credo doet vervolgens een voorstel in de hier bedoelde zin (2.35), dat door Crescendo zonder nader overleg verworpen wordt (2.36). Op 2 september 2002 stelt Credo dit nadere overleg voor (2.37) waarop een – niet overgelegd – faxbericht van Crescendo’s toenmalige raadsvrouwe van 5 september 2002 volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee op 22 augustus 2002 de situatie tussen partijen met wederzijdse instemming ingrijpend gewijzigd. Zij hebben tegenover elkaar uitgesproken de ‘commerciële deal’ eventueel niet in een overeenkomst te zullen vastleggen en zijn daarbij overeengekomen dat Credo hierover de knoop mocht doorhakken en als zij voor beëindiging van de samenwerking koos, een voorstel mocht doen. Dit betekent dat het beëindigen van de samenwerking op dat moment in de ogen van geen der partijen onrechtmatig was. Zij mochten hier ook over en weer op vertrouwen, wat in het bijzonder betekent dat Credo ervan uit mocht gaan dat zij niet onrechtmatig handelde door een beëindigingsvoorstel te doen. Crescendo stelt ook niet dat het doen van dit voorstel onrechtmatig was – zij meende alleen de inhoud niet serieus te kunnen nemen (2.36) – maar wel ziet zij onrechtmatig handelen in het vervolg van de gebeurtenissen, waarin zij op samenwerking blijft aandringen en Credo deze beëindigt.
Het onder 4.10 overwogene betekent dat de rechtbank Crescendo niet volgt in haar lezing van de feiten, waarin zij niet stelt dat partijen waren overeengekomen dat de samenwerking beëindigd kon worden. Het betekent echter ook niet dat Crescendo’s betoog dat Credo bij het beëindigen van de samenwerking onzorgvuldig heeft gehandeld, zonder meer verworpen moet worden.
De vraag of deze beëindiging onrechtmatig was in het licht van de afspraak van 22 augustus 2002 zoals die in de vorige overweging is weergegeven, heeft Crescendo nog niet beantwoord. Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
Crescendo zal bij akte de in overweging 4.11 bedoelde vraag kunnen behandelen. De rechtbank verzoekt haar daarbij ook aandacht te besteden aan de vraag hoe haar reactie van 29 augustus 2002 (2.36) op Credo’s voorstel gelezen moet worden, met name of zij zich op het standpunt stelt dat Credo door het voorstel te doen dat zij gedaan heeft, de overeenkomst die inhield dat zij een beëindigingsvoorstel mocht doen (4.10) niet naar redelijkheid en billijkheid is nagekomen, kort gezegd door een onredelijk voorstel te doen.
In haar akte zal Crescendo kunnen ingaan op de situatie zoals die op 22 augustus 2002 door beide partijen mogelijk geacht werd. Dat was beëindiging van de samenwerking. In het algemeen komt daarbij in situaties als deze – waarin beide partijen zich investeringen hebben getroost om gedurende een langere periode in feite samen te werken én na te gaan hoe de juridische samenwerking gestalte kan worden gegeven – de vraag naar verrekening/afrekening aan de orde, waarbij het uitgangspunt veelal de 50/50-verdeling is die partijen in hun eerste uitwisseling van gegevens, in oktober 2000, vooropgesteld hebben. Daarnaast zou de voortzetting door een van partijen uiteraard een bijzondere inhoud aan de afrekening geven.
Dat de rechtbank hier slechts wijst op de mogelijkheid van verrekening of afrekening, wil overigens niet zeggen dat zij Crescendo geen ruimte zou bieden in dit verband de door haar gestelde schade – oorzaak zowel als omvang – te bespreken.
De rechtbank zal, gelet op de complexiteit en het gewicht van de materie, Crescendo een ruime termijn stellen voor het nemen van haar akte. Credo zal, eveneens op een termijn van zes weken, bij akte op de akte van Crescendo kunnen reageren.
Indien partijen de voorkeur mochten geven aan een comparitie en/of mediation boven het nemen van aktes zoals hier bedoeld, kunnen zij dat gezamenlijk aan de griffie van de rechtbank laten weten en zal – in grote lijnen – worden gehandeld zoals in verband met de eerder gehouden comparitie aangegeven is in het vonnis van 14 september 2005.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 maart 2006 voor het nemen van een akte door Crescendo over hetgeen is vermeld onder 4.11 tot en met 4.15,
verstaat dat Credo op een termijn van zes weken zal kunnen reageren,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2006.