ECLI:NL:RBARN:2006:AV8800

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
138201
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in kort geding door de Nederlandse Hervormde Gemeente in Hersteld Verband

In deze zaak heeft de Nederlandse Hervormde Gemeente in Hersteld Verband op 7 maart 2006 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter die belast was met een kort geding. Dit verzoek werd behandeld door de wrakingskamer van de Rechtbank Arnhem op 30 maart 2006. De wrakingskamer heeft op 6 april 2006 besloten het verzoek tot wraking toe te wijzen. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P. Baijense, voerde aan dat de gewraakte rechter, lid van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), niet onpartijdig kon zijn in deze zaak, gezien zijn eerdere betrokkenheid bij soortgelijke procedures en zijn lidmaatschap van de PKN.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster niet twijfelt aan de integriteit van de gewraakte rechter, maar vreest dat hij niet onpartijdig zal zijn in het kort geding. De verzoekster heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder het feit dat de gewraakte rechter eerder in vergelijkbare zaken heeft geoordeeld ten gunste van partijen die tot de PKN behoren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel de omstandigheden op zichzelf niet voldoende zijn om de vrees voor vooringenomenheid te rechtvaardigen, de combinatie van deze factoren wel degelijk aanleiding geeft voor de vrees van de verzoekster.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, maar dat in dit geval de omstandigheden zodanig waren dat de vrees van de verzoekster objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de gewraakte rechter niet langer betrokken kan zijn bij de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Wrakingskamer
Zaak-/rekestnummer: 138201 / HA RK 06-48
Datum uitspraak: 6 april 2006
Beschikking
naar aanleiding van het verzoek van
de kerkelijke rechtspersoon
NEDERLANDSE HERVORMDE GEMEENTE IN HERSTELD VERBAND,
gevestigd te Gameren,
verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. P. Baijense, administrerend kerkvoogd,
tot wraking ex artikel 36 Rv van
[gewraakte rechter]
in diens hoedanigheid van voorzieningenrechter in het kort geding (hierna: het kort geding) van de Hervormde Gemeente Gameren en de Diaconie van de Hervormde Gemeente Gameren tegen de Nederlandse Hervormde Gemeente in hersteld verband te Gameren (zaak- /rolnummer: 136844 / KG ZA 06-85).
De procedure
Bij aanvang van de terechtzitting in het kort geding op 7 maart 2006, heeft verzoekster een mondeling verzoek gedaan tot wraking van [gewraakte rechter]. Daarop heeft [gewraakte rechter] de zitting geschorst. Verzoekster heeft bij brief aan de rechtbank van 8 maart 2006 haar wrakingsverzoek nader toegelicht. [gewraakte rechter] heeft bij brief aan de rechtbank van 14 maart 2006 aangegeven dat hij niet in de wraking berust. Op 30 maart 2006 heeft ter openbare terechtzitting de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgevonden. Mr. Baijense heeft op die zitting namens verzoekster het wrakings-verzoek nader toegelicht. In verband met verblijf in het buitenland was [gewraakte rechter] niet aanwezig bij de mondelinge behandeling.
Hij heeft zijn zienswijze op het wrakingsverzoek gegeven in de genoemde brief van 14 maart 2006, aangevuld bij brief van 15 maart 2006. Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat zij uitspraak doet op 6 april 2006.
Het kort geding
Het geschil in het kort geding vloeit voort uit het feit dat de eisers in het kort geding, behoren tot de Protestantse Kerk in Nederland (de PKN) en dat de leden van de gedaagde partij in het kort geding, thans verzoekster, er voor hebben gekozen om buiten de PKN te blijven.
Het verzoek
Verzoekster twijfelt niet aan de integriteit van [gewraakte rechter] als persoon, maar vreest dat hij als rechter in het kort geding niet onpartijdig zal zijn. Verzoekster voert daar het navolgende voor aan.
a. [gewraakte rechter] is lid van de PKN.
b. [gewraakte rechter] is lid geweest van de Provinciale Commissie voor bezwaren en geschillen der Nederlandse Hervormde Kerk in Gelderland, welke kerk (de Nederlandse Hervormde Kerk) is opgegaan in de PKN.
c. [gewraakte rechter] heeft als voorzieningenrechter in drie eerdere procedures met dezelfde kwesties als in het kort geding, welke kwesties voortkomen uit het feit dat de eisende partijen behoren tot de PKN en de gedaagde partijen niet, uitspraak gedaan ten gunste van de eisende partijen.
d. [gewraakte rechter] heeft blijkbaar goedgevonden dat hij door de griffie van de rechtbank werd ingeroosterd op het kort geding, wetende dat de raadsman van de eisende, tot de PKN behorende partij bij de griffie van de rechtbank heeft gevraagd om hem, [gewraakte rechter], als voorzieningenrechter in te plannen.
De beoordeling van het verzoek
1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en artikel 14, eerste lid, IVBPR (Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing zijn dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2. [gewraakte rechter] heeft verklaard lid te zijn van de PKN en dat hij ongeveer twintig jaar geleden plaatsvervangend lid is geweest van de genoemde bezwaren- en geschillencommissie van destijds de Nederlandse Hervormde Kerk. Op 1 mei 2004 is de Nederlandse Hervormde Kerk opgegaan in de PKN. [gewraakte rechter] heeft als voorzieningenrechter in drie soortgelijke procedures als het kort geding, beslist ten gunste van de in die procedures eisende en tot de PKN behorende partijen. Al deze omstandigheden, afzonderlijk en in onderling verband bezien, zijn op zichzelf geen uitzonderlijke omstandigheden die objectief de vrees rechtvaardigen dat [gewraakte rechter] in het kort geding vooringenomen zal zijn. Door zijn aanstelling als rechter moet [gewraakte rechter] immers in staat worden geacht ook in deze omstandigheden onpartijdig te zijn.
3. De raadsman van de eisende partij in het kort geding heeft voorafgaand aan het kort geding, bij brief van 3 februari 2006, de griffie van de rechtbank verzocht om een datum vast te stellen voor de mondelinge behandeling van het kort geding. Bij die brief heeft hij een concept van de dagvaarding met bijlagen meegestuurd, waaronder uitspraken van onder andere [gewraakte rechter] in eerdere soortgelijke zaken. In verband daarmee heeft de raadsman van de eisers in het kort geding in zijn brief van 3 februari 2006 geschreven “Voor de goede orde meld ik (...) dat eerdere – vergelijkbare – uitspraken (zie de als productie 13, 14 (...) en 17 vermelde uitspraken op de bijlage bij de dagvaarding) ten overstaan van mrs. [gewraakte rechter] en (...) zijn behandeld.” De raadsman van de eisers in het kort geding heeft een kopie van die brief naar mr. Baijense gestuurd.
4. Hoewel de raadsman van de eisers in het kort geding niet met zoveel woorden in zijn brief van 3 februari 2006 heeft verzocht om [gewraakte rechter] als voorzieningenrechter, mocht verzoekster redelijkerwijze de weergegeven passage uit de brief wel zo opvatten. [gewraakte rechter] werd immers de voorzieningenrechter in het kort geding en volgens mr. Baijense kreeg hij, toen hij daarover navraag deed, telefonisch van de griffie van de rechtbank te horen dat het kort geding op de agenda van [gewraakte rechter] was gezet “want daar was toch om gevraagd.” De rechtbank heeft geen reden te twijfelen dat een dergelijke mededeling aan mr. Baijense is gedaan.
5. Zoals is overwogen zijn de omstandigheden onder a. tot en met c. elk afzonderlijk en in samenhang, op zichzelf niet een objectieve rechtvaardiging voor de vrees van verzoekster dat [gewraakte rechter] in het kort geding niet onpartijdig zal zijn. Nu verzoekster de brief van 3 februari 2006 echter mocht opvatten zoals zij heeft gedaan, is er sprake van een zwaarwegende aanwijzing die objectief de vrees bij verzoekster rechtvaardigt dat de eisende partij in het kort geding op haar verzoek een haar welgezinde rechter heeft gekregen. Het maakt voor de rechtvaardiging van die vrees niet uit of in de brief
van 3 februari 2006 was bedoeld daadwerkelijk om [gewraakte rechter] te verzoeken en ook niet of hij van die brief op de hoogte was. Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden toegewezen.
De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. van Driel van Wageningen (voorzitter), H.P.M. Kester en J.P. Bordes, en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.J. Daggenvoorde uitgesproken op 6 april 2006.