ECLI:NL:RBARN:2006:AV8675

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4507
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning voor het plaatsen van partytenten op een terras in Nijmegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 5 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Burgemeester van de gemeente Nijmegen over de weigering van een vergunning voor het plaatsen van twee partytenten op een terras. Eiser had op 2 mei 2005 een vergunning aangevraagd, maar deze werd op 21 juni 2005 afgewezen. Het bestreden besluit, dat op 27 oktober 2005 werd genomen, verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond en handhaafde de eerdere afwijzing. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 22 februari 2006 ter zitting werd behandeld. Eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Wessing, en was vergezeld door zijn echtgenote en zoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester de vergunningaanvraag heeft afgewezen op basis van de Terrassennotitie 2003, waarin het plaatsen van partytenten op terrassen niet is toegestaan. De rechtbank oordeelde echter dat de door verweerder aangehaalde beleidsstukken niet als beleidsregels kunnen worden aangemerkt, omdat deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad en niet door de burgemeester zelf. Dit betekent dat verweerder niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor een voldoende gemotiveerd besluit.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende blijk gaf van een afweging van belangen en vernietigde het besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 644. De gemeente Nijmegen werd aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden, en het door eiser betaalde griffierecht van € 276 moest ook aan hem worden vergoed. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/4507
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser]
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P. Wessing,
en
de Burgemeester van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 oktober 2005.
2. Procesverloop
Bij brief van 2 mei 2005 heeft eiser een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van twee partytenten op het terras, gelegen voor zijn perceel aan [adres].
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 februari 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P. Wessing. Eiser is voorts vergezeld door zijn echtgenote, [naam echtgenote] en zijn zoon, [naam zoon]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.G. Blasweiler en mr. P. Vellinga, werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
3. Overwegingen
In het aanvullend beroepschrift, ingediend bij brief van 28 november 2005, heeft de gemachtigde van eiser medegedeeld dat het inleidend beroepschrift mede moet worden geacht te zijn ingediend door [X] VOF en door zijn echtgenote en zoon in de hoedanigheid van medevennoten van de VOF. Ter zitting is de gemachtigde van eiser daarop teruggekomen: het beroep is alleen door eiser ingesteld.
Verweerder heeft ter motivering van de afwijzing van de vergunningaanvraag verwezen naar het beleidsstuk Terrassennotitie 2003 “Nijmegen ’n rijk aan terrassen”, volgens welke notitie het plaatsen van partytenten op terrassen niet is toegestaan. Voorts stelt verweerder zich op grond van een uitgevoerd onderzoek ter plaatse op het standpunt dat het mogelijk is om op het betreffende terras parasols in allerlei uitvoeringen te plaatsen. Daarnaast bleek dat de naastgelegen horecaonderneming ook parasols heeft geplaatst en dat de aanwezige bomen daarvoor geen beletsel waren.
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in dit geding uitsluitend de vraag aan de orde is of verweerder terecht de vergunningaanvraag voor het plaatsen van twee partytenten heeft afgewezen. De omstandigheid dat verweerder, naar eiser stelt, het gebruik van partytenten gedoogt krijgt eerst relevantie indien verweerder met betrekking tot de partytenten toepassing zou geven aan een discretionaire handhavingsbevoegdheid. Van een handhavingsbesluit is in dit geval echter geen sprake. Al hetgeen eiser naar voren heeft gebracht over het gedogen van partytenten, zal derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor de gemeente Nijmegen (1992) is het verboden voorwerpen of stoffen in, op, aan of boven de weg aan te brengen, te hebben of achter te laten.
Op grond van artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de APV beslist de burgemeester in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
Ingevolge lid 3 van dit artikel kan de burgemeester de vergunning ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen onder meer weigeren op een aantal nader genoemde gronden, zoals ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving van het terras.
De rechtbank stelt op grond van de website van de gemeente Nijmegen vast dat de gemeenteraad van de gemeente Nijmegen de Terrassennotitie 2003 heeft vastgesteld. Omdat dit beleidsstuk niet is vastgesteld door verweerder (die ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is belast met het toezicht op terrassen) maar door een ander bestuursorgaan, kan de Terrassennotitie 2003 niet worden aangemerkt als beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81, eerste lid, van de Awb. Voor een vergelijkbaar geval wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2005 (LJN: AU0111).
Daaruit volgt dat verweerder ter motivering van het bestreden besluit niet kan volstaan met een verwijzing naar het te voeren beleid in de Terrassennotitie 2003. Ingevolge artikel 4:82 van de Awb kan ter motivering van een besluit immers slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel.
Vervolgens moet de rechtbank nagaan of er sprake is van een zodanige op dit geval toegespitste afweging van belangen dat het bestreden besluit niettemin stand kan houden.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit onvoldoende blijk van een zodanige afweging. De vaststelling van verweerder dat uit het onderzoek ter plaatse is gebleken dat het ook mogelijk is om op het betreffende terras parasols te plaatsen, is in dit verband onvoldoende. Met name wordt uit het bestreden besluit niet duidelijk waarom het plaatsen van partytenten op het terras naar de mening van verweerder bezwaarlijk is en aan het plaatsen van parasols de voorkeur moet worden gegeven.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit in onvoldoende mate is gemotiveerd. Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met 7:12, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente Nijmegen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 276 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Penning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: