ECLI:NL:RBARN:2006:AV8572

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3740
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuistheid bouwjaar dakkapel en waardering onroerende zaak onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 6 maart 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een onroerende zaak, en de heffingsambtenaar van de gemeente Ede. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de door verweerder vastgestelde waarde van zijn woning, die per peildatum 1 januari 2003 op € 313.000 was vastgesteld. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat er een verschil van € 1.000 in aanmerking moest worden genomen, veroorzaakt door een onjuist bouwjaar van een dakkapel. De rechtbank heeft het geschil beoordeeld aan de hand van artikel 26a van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Dit artikel stelt dat de vastgestelde waarde geacht wordt juist te zijn, tenzij de waarde in het economische verkeer meer dan € 12.520 daarvan afwijkt. De rechtbank oordeelde dat het door eiser gestelde verschil in waarde niet meer dan het toegestane bedrag afwijkt van de vastgestelde waarde, waardoor de waarde van € 313.000 als juist werd beschouwd. De rechtbank verwierp ook de stelling van de gemachtigde van eiser dat artikel 26a niet van toepassing zou zijn op beschikkingen die in 2005 zijn genomen, en concludeerde dat de wet onmiddellijke werking heeft vanaf 1 januari 2005. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/3740
Uitspraakdatum: 6 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
[gemachtigde],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Ede,
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ) de waarde van het pand [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak) per peildatum 1 januari 2003 vastgesteld op een bedrag van € 313.000.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de verweerder bij de uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartijen en behoren tot de stukken van het geding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2006 te Arnhem.
Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.
2. De feiten
Eiser is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een twee-onder-één-kap woning uit het bouwjaar 1992, met een dakkapel en een garage. De onroerende zaak heeft een inhoud van 301 m3 en een grondoppervlakte van 290 m2.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of een verschil in waarde van € 1.000 in aanmerking dient te worden genomen, als dit verschil is veroorzaakt door een onjuist bouwjaar te nemen van een aanwezige dakkapel.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 26a van de WOZ wordt de bij beschikking vastgestelde waarde van € 313.000 geacht juist te zijn, indien de waarde in het economische verkeer niet meer dan € 12.520 daarvan afwijkt.
Bij betwisting van de waarde in het economische verkeer door eiser rust op verweerder de bewijslast aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
Nu het door eiser gestelde verschil in waarde in het economische verkeer niet meer dan € 12.520 afwijkt van de bij beschikking vastgestelde waarde, ad € 313.000, moet laatstgenoemde waarde op grond van artikel 26a van de WOZ juist worden geacht.
De stelling van de gemachtigde van eiser dat artikel 26a van de WOZ niet van toepassing is voor beschikkingen die in 2005 zijn genomen, wordt verworpen. Artikel 26a van de WOZ heeft onmiddellijke werking vanaf 1 januari 2005. Niet valt in te zien waarom dit niet zou gelden als er een fout is gemaakt in de vaststelling van de feitelijke situatie van de onroerende zaak. De wetsgeschiedenis biedt hiervoor geen aanknopingspunten. De opmerkingen van de gemachtigde over waardeklassen zien niet op de bezwaar-/beroepdrempel van artikel 26a van de WOZ.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. F.M. Smit, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier, op 6 maart 2006.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.