ECLI:NL:RBARN:2006:AV8556

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
119635
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen uit kredietovereenkomst en toezicht op bemiddelaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 1 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen IDM Financieringen B.V. en twee gedaagden, die een kredietovereenkomst hadden gesloten. De gedaagden, die in financiële problemen verkeerden, stelden dat IDM onvoldoende toezicht had gehouden op de bemiddelaar, [betrokkene 1], die hen had geholpen bij het afsluiten van de kredietovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden ondanks hun financiële situatie gehouden waren aan hun verplichtingen uit de kredietovereenkomst, ondanks het laakbare handelen van [betrokkene 1]. De rechtbank concludeerde dat de kredietovereenkomst en de beleggingsovereenkomst niet als één constructie konden worden gezien, en dat IDM niet verantwoordelijk was voor de tekortkomingen van [betrokkene 1]. De rechtbank wees de vordering van IDM toe, waarbij gedaagden werden veroordeeld tot betaling van het openstaande saldo van het krediet, vermeerderd met rente. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging niet leidde tot een ander oordeel, ondanks de betere financiële positie van IDM. Gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 119635 / HA ZA 04-2031
Vonnis van 1 februari 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IDM FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. P.J.M. van Wersch,
advocaat mr. P. Bergkamp te Nijmegen,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. B. Willemsen,
advocaat mrs. J. van Delft en B. Willemsen te Nijmegen.
Eiseres zal hierna IDM genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 maart 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 14 september 2005
- de akte van IDM
- de antwoordakte van gedaagden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. IDM en gedaagden hebben op 4 mei 2001 door tussenkomst van de heer [betrokkene 1], destijds handelend onder de naam [betrokkene 1] Assurantie en Financieringsbedrijf, later onder de naam [betrokkene 1] Adviesgroep (hierna: [betrokkene 1]), een kredietovereenkomst gesloten (nummer 713058234) voor een doorlopend krediet met een kredietlimiet van fl. 30.000,00 (€ 13.613,41). Op grond van deze overeenkomst zijn gedaagden gehouden maandelijks fl. 600,00 (€ 272,27) af te lossen. Op de kredietovereenkomst zijn de artikelen 1 t/m 6 en 14 t/m 17 van de Algemene Voorwaarden IDM Financieringen B.V. d.d. 01-02-2001 van toepassing.
2.2. Gedaagden hebben op 4 mei 2001 een beleggingsovereenkomst gesloten met [betrokkene 1] Holding B.V., waarin het volgende is opgenomen:
“Ondergetekende [betrokkene 1] verklaart hierbij te hebben belegt voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2], een bedrag groot ƒ 30.000,00 dertig duizend gulden tegen een rente van 12% per jaar. Zij komen overeen dat de daarvoor opgenomen lening als volgend wordt betaald, ƒ 575,00 door [betrokkene 1] verz / fin en ƒ 25,00 door [gedaagde 1], deze bedragen te samen zijn gelijk aan de overeenkomst met IDM en zijn van kracht zolang de lening loopt. Tevens komen zij overeen dat het gehele bedrag incl rente is verzekerd bij de Ned. Verzekeringsgroep. De rente wordt ieder jaar in de maand Juni uitbetaald voor het eerst in 2002.”
2.3. Achteraf is gebleken dat door de heer [betrokkene 1] danwel zijn bedrijf/bedrijven nooit beleggingen zijn verricht met de door gedaagden gestorte inleg, maar dat het geld voor andere doeleinden is aangewend. [betrokkene 1] Adviesgroep is op 12 november 2003 failliet verklaard.
3. Het geschil
3.1. IDM stelt dat gedaagden ondanks aanmaning en sommatie meer dan twee maanden achterstallig zijn in de betaling aan IDM van vervallen termijnbedragen op grond van de kredietovereenkomst. IDM stelt dat het saldo van het krediet op de dag van dagvaarding (28 oktober 2004) € 9.647,10 bedroeg. Voorts maakt IDM aanspraak op de contractueel overeengekomen variabele vertragingsrente over dit bedrag, welke rente 11,85% per jaar bedraagt.
3.2. IDM vordert op grond van het voorgaande, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan IDM te betalen een bedrag van € 9.647,10, te vermeerderen met de overeengekomen variabele vertragingsrente van thans 11,85% over dit bedrag vanaf 8 oktober 2004, althans en subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, beide tot aan de dag van algehele voldoening, althans en subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 8 oktober 2004, althans en subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, beide tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
3.3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Gedaagden stellen dat [betrokkene 1] danwel zijn bedrijf/bedrijven niet over een vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer (Wte) beschikten, zodat de beleggingsovereenkomst tussen gedaagden en [betrokkene 1] nietig is, althans vernietigbaar op grond van dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden. Gedaagden stellen dat als gevolg van de nietigheid danwel vernietigbaarheid van de beleggingsovereenkomst ook de kredietovereenkomst tussen gedaagden en IDM nietig danwel vernietigbaar is. Zij stellen dat de beide overeenkomsten niet los van elkaar kunnen worden gezien en er sprake is van een meerpartijenovereenkomst, althans één constructie. Nu vaststaat dat [betrokkene 1] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de beleggingsovereenkomst hebben gedaagden het recht de meerpartijenovereenkomst te ontbinden.
4.2. De rechtbank overweegt allereerst dat er geen sprake is van een meerpartijenovereenkomst in de zin van artikel 6:279 BW. Het gaat in het onderhavige geschil niet om één overeenkomst, waaruit verbintenissen voortvloeien voor meerdere partijen, te weten gedaagden, [betrokkene 1] en IDM, maar om twee overeenkomsten, waarbij telkens twee partijen zijn betrokken en waaruit ook telkens slechts verbintenissen voortvloeien voor de twee partijen, die de desbetreffende overeenkomst zijn aangegaan.
4.3. Dat in de visie van gedaagden de kredietovereenkomst samen met de beleggingsovereenkomst één constructie vormt, doet daaraan niet af. Gedaagden zijn met IDM een kredietovereenkomst aangegaan. Met welk (bestedings)doel het krediet is afgesloten, namelijk om het geld te laten beleggen door [betrokkene 1], gaat IDM niet aan. Bij de beleggingsovereenkomst tussen [betrokkene 1] en gedaagden is IDM niet betrokken. Evenmin is zij daaraan op enige wijze gebonden. Niet in geschil is dat [betrokkene 1] met betrekking tot de kredietovereenkomst als vertegenwoordiger van IDM is opgetreden, maar hij heeft niet in die hoedanigheid de beleggingsovereenkomst met gedaagden gesloten. Voorts is gesteld nog gebleken dat door IDM bij gedaagden de indruk is gewekt dat IDM bij de beleggingsovereenkomst met gedaagden (mede) betrokken was of dat [betrokkene 1] daarbij IDM vertegenwoordigde. Dat [betrokkene 1] bij gedaagden de stellige indruk heeft gewekt dat het om één constructie ging (geld lenen om het te beleggen) en beide overeenkomsten via hem danwel met hem zijn aangegaan, raakt daarom IDM niet. Dat [betrokkene 1] wanprestatie heeft gepleegd jegens gedaagden danwel de beleggingsovereenkomst met gedaagden onder invloed van dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden tot stand heeft laten komen, kan niet aan IDM worden tegengeworpen, nu gesteld noch gebleken dat er niet alleen ten aanzien van de beleggingsovereenkomst maar ook ten aanzien van de kredietovereenkomst van (een van) deze omstandigheden sprake zou zijn. Voor de conclusie dat dit het geval is, is, anders dan gedaagden betogen, niet voldoende dat IDM’s vertegenwoordiger bij de kredietovereenkomst partij is bij de andere overeenkomst. Het voorgaande betekent dat een ontbinding van de beleggingsovereenkomst of de eventuele nietigheid of vernietigbaarheid daarvan op welke grond dan ook, op zichzelf geen (rechts)gevolgen heeft voor de kredietovereenkomst tussen IDM en gedaagden, zodat deze nog altijd tussen hen van kracht is.
4.4. Gedaagden voeren voorts aan dat IDM voorafgaand aan de toekenning van het krediet de kredietwaardigheid van gedaagden niet op de juiste wijze heeft getoetst. Zo werd volgens gedaagden bij de kredietaanvraag alleen gekeken naar een recente salarisspecificatie en zijn andere opgaven, zoals huur- of woonlasten en lopende verplichtingen, niet onderbouwd met bewijsstukken.
4.5. IDM wijst erop dat het uitgangspunt van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) is dat een kredietnemer verplicht is de juiste gegevens aan de kredietgever te verstrekken. IDM stelt dat zij haar verplichtingen, zoals neergelegd in artikel 28 Wck, heeft nageleefd en dat zij “genoegzame inlichtingen” aangaande de kredietwaardigheid van gedaagden heeft verkregen van [betrokkene 1]. Vervolgens heeft een beoordeling plaatsgevonden van de financiële positie van gedaagden aan de hand van een zogenaamd “credit-score-systeem”, waarin acceptatierichtlijnen zijn verwerkt. De door de kredietaanvrager opgegeven financiële gegevens worden gecontroleerd aan de hand van objectieve parameters. IDM wijst erop dat [betrokkene 1] als onafhankelijk bemiddelaar verplicht was de gegevens van de kredietaanvrager te controleren. Indien een kredietaanvraag bij IDM werd ontvangen en er gegevens ontbraken, verzocht IDM [betrokkene 1] om aanvulling daarvan.
4.6. De rechtbank overweegt dat het verweer van gedaagden op dit punt hen niet kan baten. Voor zover zij stellen dat de gegevens die bij de kredietaanvraag verstrekt zijn niet volledig of onjuist zijn, hebben zij nagelaten die stelling (nader) te onderbouwen. Bovendien volgt uit hun stellingen niet, zo hun verweer al doel zou treffen, welk rechtsgevolg daaraan moet worden verbonden. De rechtbank overweegt dat gedaagden niet hebben gesteld dat, als IDM van andere gegevens zou zijn uitgegaan, er in het geheel geen kredietovereenkomst tot stand zou zijn gekomen. Hun stellingen bieden evenmin een grondslag voor vernietiging of ontbinding van de kredietovereenkomst. IDM heeft terzake nog gesteld dat een onjuiste inschatting van de kredietwaardigheid van de aanvrager(s) hoogstens zou hebben kunnen leiden tot een hoger of lager kredietmaximum. Door gedaagden is overigens niet aangevoerd dat dat in hun geval toepassing had moeten vinden.
4.7. Gedaagden stellen voorts dat IDM onvoldoende toezicht heeft gehouden op [betrokkene 1]. Gedaagden verwijzen naar de Gedragscode van de Vereniging van Financierings-ondernemingen in Nederland (VFN). Gedaagden stellen dat [betrokkene 1] nooit heeft gehandeld overeenkomstig deze gedragscode. In artikel 8 staat dat de financier ook een verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van degenen die hij inschakelt bij het tot stand komen en het beheer van financiële diensten. Op grond van voormeld artikel kan IDM volgens gedaagden medeverantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van [betrokkene 1]. Gedaagden menen dat er voldoende aanleiding was voor IDM om [betrokkene 1] in de gaten te houden. Zij voeren aan dat IDM gealarmeerd had moeten zijn, omdat [betrokkene 1] met betrekking tot een groot aantal kredieten de termijnbetalingen aan IDM verrichtte, opnames deed en overboekingen van en naar zijn bankrekening. Indien IDM tijdig de activiteiten van [betrokkene 1] zou hebben gecontroleerd, dan zou volgens gedaagden de door [betrokkene 1] gepleegde fraude en oplichting veel eerder aan het licht zijn gekomen. Gedaagden verwijten daarom IDM dat zij zich niet heeft gedragen als een goed kredietgever. Zij stellen dat IDM aldus onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld.
4.8. IDM heeft ter comparitie toegelicht dat zij alleen controleert dat de maandelijkse termijnbetalingen worden voldaan, maar niet door wie die betalingen worden gedaan. Als er een betalingsachterstand optreedt, verstuurt IDM aanmaningen. Dat is ook gebeurd bij een aantal cliënten van [betrokkene 1]. In reactie daarop deelden deze cliënten aan IDM mee dat [betrokkene 1] bij wijze van service de termijnbetalingen van hun krediet aan IDM verrichtte. IDM stelt daarop de desbetreffende cliënten schriftelijk te hebben gewaarschuwd dat zij alleen bevrijdend konden betalen aan IDM. IDM zag in het voorgaande geen reden om te controleren of [betrokkene 1] ook ten aanzien van andere contracten betalingen verrichtte of om te twijfelen aan de intenties van [betrokkene 1].
4.9. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende grond is om te oordelen dat IDM meer toezicht op [betrokkene 1] had moeten houden dan zij gedaan heeft, althans dat gedaagden daartoe onvoldoende hebben aangevoerd. IDM heeft onbetwist gesteld dat er in 2003 1.040 contracten zijn afgesloten via [betrokkene 1]. Achteraf is gebleken dat er in naar schatting 150 gevallen een beleggingsovereenkomst is gesloten met [betrokkene 1] (IDM baseert zich op het verslag van de curator). IDM is pas in 2003, kort voor het faillissement van [betrokkene 1] Adviesgroep, op de hoogte geraakt van het bestaan van die beleggingsovereenkomsten. De rechtbank vermag niet in te zien dat het enkele feit dat IDM in haar administratie heeft kunnen zien wie er betalingen en/of opnames verrichtte – nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat IDM verplicht was dat te controleren – voor IDM aanleiding had moeten zijn voor nader onderzoek naar de activiteiten van [betrokkene 1] of verscherpt toezicht daarop.
4.10. Gedaagden betwisten ten slotte enig bedrag aan contant geld van IDM te hebben ontvangen.
4.11. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Gedaagden hebben door ondertekening van de kredietovereenkomst verklaard een bedrag van fl. 30.000,00 contant te hebben ontvangen en IDM daarvoor kwijting verleend. Dat die kwijting mogelijk is verleend voordat het geld is ontvangen, zoals gedaagden aanvoeren, doet daaraan niet af. In dat geval hadden gedaagden op dat punt een voorbehoud moeten maken. Dat gedaagden het geld – in goed vertrouwen – door [betrokkene 1] in ontvangst hebben laten nemen, bijvoorbeeld door middel van een door hem verrichte kasopname of overboeking naar zijn bankrekening, doet daaraan evenmin af. De rechtbank is van oordeel dat dat voor rekening en risico van gedaagden komt. Het was overigens ook de bedoeling van gedaagden dat het geld naar [betrokkene 1] ging in verband met de beoogde belegging daarvan. IDM heeft terzake nog gesteld dat gedaagden die kasopname ook konden zien op de overzichten die IDM hen periodiek toezond. Gedaagden hebben niet betwist die overzichten te hebben ontvangen, maar verkeerden in de veronderstelling dat [betrokkene 1] alles voor hen regelde, zodat zij daar verder geen aandacht aan hebben geschonken. Ook dat komt dat voor hun rekening en risico.
4.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagden jegens IDM gehouden zijn tot betaling van het saldo van het doorlopend krediet plus rente. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de belangen van gedaagden, die ontegenzeglijk zeer gedupeerd zijn door het laakbare handelen van [betrokkene 1], leidt een belangenafweging niet tot een andersluidend oordeel. Het enkele feit dat de financiële positie en draagkracht van IDM aanzienlijk beter is dan die van gedaagden, is onvoldoende om als grondslag te kunnen dienen voor een oordeel dat gedaagden hun verplichtingen uit de kredietovereenkomst niet meer zouden hoeven nakomen.
4.13. Bij akte heeft IDM stukken overgelegd waaruit het blijkt dat het saldo van het krediet inmiddels hoger is dan het door IDM bij dagvaarding gevorderde bedrag. Bij antwoordakte na comparitie hebben gedaagden geen verweer meer gevoerd tegen de hoogte van dat bedrag, zodat het gevorderde bedrag, inclusief de contractuele rente, toewijsbaar is.
4.14. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt gedaagden om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan IDM te betalen een bedrag van € 9.647,10, te vermeerderen met de overeengekomen variabele vertragingsrente van thans 11,85 % over dit bedrag vanaf 8 oktober 2004 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2. veroordeelt gedaagden in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van IDM bepaald op € 960,00 voor salaris en € 371,78 voor verschotten (€ 288,00 wegens griffierecht en € 83,78 wegens het exploit van dagvaarding),
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2006.