ECLI:NL:RBARN:2006:AV8553

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
117633
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. van Driel van Wageningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van weg en noodweg in geschil tussen eigenaar en stichting

In deze zaak vorderde eiser, [eiser 1], een verklaring voor recht dat hij gerechtigd is tot een uitweg naar de openbare weg ten gunste van zijn perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3312. De eisers stelden dat er een erfdienstbaarheid van weg was gevestigd ten gunste van hun perceel, maar de stichting, gedaagde, betwistte dit en stelde dat de bestaande erfdienstbaarheid alleen ten behoeve van een ander perceel was gevestigd. Eiser vorderde ook de vestiging van een noodweg ex artikel 5:57 BW, omdat hij geen andere ontsluitingsmogelijkheden had kunnen realiseren.

De rechtbank oordeelde dat de door eiser verlangde vestiging van een erfdienstbaarheid niet kon worden verkregen zonder instemming van de stichting, die deze instemming weigerde. De rechtbank concludeerde dat er geen verzwaring van de bestaande erfdienstbaarheid mogelijk was, omdat de akte van vestiging dit niet toestond. De rechtbank ging verder met de beoordeling van de vordering tot aanwijzing van een noodweg. Eiser had recht op een behoorlijke toegang tot zijn perceel, en de rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser zwaarder wogen dan de bezwaren van de stichting tegen de vestiging van een noodweg.

De rechtbank besloot dat de vordering tot aanwijzing van een noodweg toewijsbaar was, ondanks de bezwaren van de stichting. De zaak werd verwezen naar een zitting om de partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de benoeming van deskundigen en de aan deze deskundigen te stellen vragen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en opende de mogelijkheid voor afzonderlijk hoger beroep.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 117633 / HA ZA 04-1648
Vonnis van 25 januari 2006
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. F.J. Boom te Arnhem,
advocaat mr. C. de Lange te Tilburg,
tegen
1. de stichting
STICHTING NATIONAAL BEVRIJDINGSMUSEUM 1944-1945,
gevestigd te Groesbeek,
gedaagde,
procureur en advocaat mr. P.F.M. Verstegen te Heilig Landstichting,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
opgeroepen ex artikel 118 Rv.,
procureur mr. drs. J.L. Zegelink te Elst,
advocaat mr. M.G. Spijker te Gennep,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
opgeroepen ex artikel 118 Rv.,
procureur mr. drs. J.L. Zegelink te Elst,
advocaat mr. M.G. Spijker te Gennep,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
opgeroepen ex artikel 118 Rv.,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. J.P.J.M. Rouwet te Mill,
5. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GROESBEEK,
zetelend te Groesbeek,
opgeroepen ex artikel 118 Rv.,
procureur mr. P.J.M. van Wersch,
advocaat mr. T.R.M. van Helmond,
beiden te Nijmegen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECREATIEPARK DE ZEVENHEUVELEN BEHEER EN EXPLOITATIE B.V.,
voorheen h.o.d.n. COATINGS FOR ALL INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Son en Breugel,
opgeroepen ex artikel 118 Rv.,
procureur mr. R.P. Elzas te Arnhem,
advocaat mr. N. van Vliet te Tilburg,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECREATIEOORD DE OUDE MOLEN B.V.,
gevestigd te Groesbeek,
opgeroepen ex artikel 118 Rv.,
procureur mr. R.P. Elzas te Arnhem,
advocaat mr. N. van Vliet te Tilburg,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NPB ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Marknesse,
opgeroepen ex artikel 118 Rv.,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. A.J. Spoor te Almelo,
9. de publiekrechtelijke organisatie met rechtspersoonlijkheid
BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
opgeroepen ex artikel 118 Rv.,
procureur mr. E.A. van der Dussen,
advocaat mr. C.M.J. Ribbers
beiden te Arnhem.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de tussenvonnissen van 15 december 2004 en 22 juni 2005. De naar aanleiding van het laatste tussenvonnis gehouden tweede comparitie van partijen ter plaatse, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, heeft wederom niet tot overeenstemming geleid. Vervolgens hebben [eiser 1] c.s., hierna verder ook samen [eiser 1], bij akte acht producties in het geding gebracht. Daarop hebben alle gedaagde en opgeroepen partijen bij akte, de gemeente onder overlegging van een productie, gereageerd. Daarna is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiser 1] is sinds 20 augustus 1981 eigenaar van het woonhuis c.a. aan de [adres] te [woonplaats]. Het perceel waarop de woning is gelegen is thans kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3313. [eiser 1] heeft het perceel van zijn vader [betrokkene 1] gekocht en geleverd gekregen. [eiser 1] woont daar met zijn echtgenote.
1.2. Ten gunste van dat perceel is bij notariële akte van 17 oktober 1986 en ten laste van het aan het museum toebehorende perceel sectie I, nummer 3177, thans 3375, een erfdienstbaarheid van weg gevestigd om te komen van en te gaan naar de openbare weg, de [adres], over een strook grond ter breedte van ongeveer vier meter, gelegen aan de zuidelijke erfgrens van het bij die gelegenheid door de rechtsvoorganger van de gedaagde stichting in eigendom verworven perceel 3177.
1.3. [betrokkene 1] heeft aan zijn kinderen, de eisers [eiser 1] samen verkocht en bij notariële akte van 27 september 1996 geleverd een perceel bouwland te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3312.
1.4. [eiser 1] heeft in 2000 aan de gemeente een plan voorgelegd voor de bouw van tien vakantiewoningen op het perceel 3312, waartoe het daar geldende bestemmingsplan “De Zeven Heuvelen”, herziening 1994, de mogelijkheid biedt. De gemeente wenst de ontsluiting van het perceel geregeld te zien alvorens een bouwvergunning kan worden aangevraagd. Thans is het perceel als kampeerterrein in gebruik bij de camping “De Oude Molen”. Vanaf de camping is langs een pad achter in kavel 3313 het perceel bereikbaar.
1.5. Een eerder bestaande veldweg van perceel 3312 naar de [adres] liep over perceel 3373 van de stichting langs de perceelsgrens met perceel 3372 en is in 1998 in verband met de aanleg van het Canada-Netherlands Memorial Park, het herdenkingsbos, omgeploegd en ingeplant met bomen. Nadien heeft het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) aan [eiser 1] een nieuwe uitweg gegeven langs de oostgrens van het herdenkingsbos over perceel 3372 en uitmondend op de [adres] ter hoogte van huisnummer [nummer]. Deze uitweg mag alleen worden benut voor agrarisch gebruik van perceel 3312.
1.6. [eiser 1] heeft over een uitweg naar de openbare weg overleg gevoerd met de eigenaren van omliggende percelen, waarover perceel 3312 zou kunnen worden ontsloten. De bereidheid aan een ontsluiting mee te werken bleek te ontbreken.
1.7. [eiser 1] heeft ook de stichting benaderd met het verzoek perceel 3312 over de daar al liggende uitweg ten behoeve van perceel 3313 over het museumterrein te laten uitwegen. In haar brief van 2 januari 2001 heeft de stichting aan [eiser 1] onder meer geschreven dat slechts onder zeer strikte voorwaarden toestemming kan worden verleend om de bestaande ontsluiting naar de [adres] te gebruiken. Zij schrijft:
“Het bestemmingsplan “De Zeven Heuvelen” geeft een drietal andere ontsluitingsmogelijkheden aan (twee maal op de [adres] en een maal via de Camping “De Oude Molen” op de [adres]); het bestemmingsplan voorziet dus niet in een ontsluitingsmogelijkheid via het museumterrein.. Het bestuur van het Bevrijdingsmuseum wil dit in principe om meerdere redenen zo houden.
In de eerste plaats is het uit veiligheidsoverwegingen onwenselijk dat er op het terrein twee omvangrijke dan wel frequente tegenovergestelde verkeersstromen ontstaan. Verdere aanpassingen van de verkeersroute daartoe zullen ontoereikend zijn als zij niet een zeer drastisch karakter hebben en derhalve afbreuk doen aan de representativiteit van het museumterrein. In de tweede plaats is het Bestuur er niet van overtuigd, ondanks het schrijven van notaris mr. L.C.M.J. Mostart, dat er in de toekomst voldoende waarborg is dat de camping en het park met vakantiewoningen separaat blijven. Een en ander zou kunnen leiden tot een voor het museum onbeheersbare situatie.
Niettemin wil het Bestuur onder een drietal voorwaarden meewerken uw ambities ten aanzien van de vakantiewoningen te verwezenlijken. Allereerst zou een overeenkomst opgesteld dienen te worden die er in voorziet dat het recht van uitweg op elk gewenst moment door het museum kan worden opgezegd als de situatie daartoe aanleiding geeft. Vervolgens zal overeengekomen dienen te worden dat een algehele afsluiting van de uitweg vanwege museumactiviteiten tot maximaal 5 maal per jaar mogelijk moet zijn. Tot slot wil het Bestuur jaarlijks per vakantiewoning een bedrag van ƒ 2.000,-- tegemoet zien voor de constructieve aanpassingen, onderhoud en reiniging van de verkeersvoorzieningen annex het algehele museumterrein rond de uitweg.
(...)”
1.8. [eiser 1] heeft [betrokkene 2] de schadeloosstelling die voortvloeit uit het verkrijgen van een recht van uitweg over perceel 3375 laten schatten. In zijn rapport van 11 maart 2003 komt deze uit op € 12.162,--. In een notitie van de penningmeester van de stichting van 19 juni 2003 is een afkoopsom van de onderhoudskosten gesteld op € 23.500,-- en wordt de waardevermindering door vestiging van een erfdienstbaarheid begroot op € 37.500,--, is samen € 61.000,-- te vermeerderen met omzetbelasting.
1.9. [eiser 1] en de stichting zijn het niet eens geworden. Thans wil de stichting door gewijzigde inzichten in het geheel geen uitweg meer over het museumterrein.
Het geschil
2. [eiser 1] vordert na de wijziging van zijn eis
1. te verklaren voor recht dat eisers jegens gedaagde gerechtigd zijn tot een uitweg om te komen van en te gaan naar de openbare weg, de [adres] te [woonplaats], ten gunste van het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3312, en ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3375 en/of 3373, hetzij door verzwaring van de bestaande erfdienstbaarheid zoals die tussen eiser sub 1 en gedaagde bij akte van 17 oktober 1986 ten gunste van het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3313, en ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3375, is gevestigd,
hetzij door vestiging van een afzonderlijke erfdienstbaarheid of (aanwijzing van) een noodweg ex artikel 5:57 BW, en
2. gedaagde te gelasten en te veroordelen om met eisers over te gaan tot, en alle medewerking te verlenen aan, de verzwaring van de erfdienstbaarheid die tussen eiser sub 1 en gedaagde bij akte van 17 oktober 1986 ten gunste van het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3313, en ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3375, is gevestigd, dan wel aan de vestiging van een afzonderlijke erfdienstbaarheid of (aanwijzing van) een noodweg ex artikel 5:57 BW, bij notariële akte en inschrijving van die akte in de daartoe bestemde openbare registers, en welke steeds zal inhouden,
het recht van (erfdienstbaarheid van) weg om te komen van en te gaan naar de openbare weg, de [adres] te [woonplaats], en gevestigd over een strook grond ter breedte van ongeveer vier meter, gelegen aan de zuidelijke erfgrens van het dienende perceel, zoals nader aangegeven op de aan de akte van 17 oktober 1986 gehechte tekening, althans gelegen op het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3373, ten gunste van het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3312, en ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3375 en/of 3373,
met bepaling dat door eisers aan gedaagde zal worden voldaan bij wijze van schadeloosstelling de somma van € 12.162,--, althans zoveel als de rechtbank zal vermenen te behoren, en voorts met bepaling dat het in deze te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm tussen de partijen opgemaakte notariële en tot verzwaring, dan wel vestiging van voornoemde erfdienstbaarheid of noodweg bestemde akte en daardoor in de plaats treedt, althans dat een door de rechtbank aan te wijzen vertegenwoordiger de van gedaagde vereiste vestigings- of leveringshandeling zal verrichten, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- per dag dat gedaagde nadat het te wijzen vonnis aan haar is betekend en twee dagen zijn verstreken in gebreke blijft de erfdienstbaarheid te verzwaren, of te vestigen of een noodweg te vestigen als vermeld, zulks tot het beloop van een door de rechtbank te bepalen maximum en steeds gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
[eiser 1] baseert zijn vorderingen op de vaststaande feiten. Hij meent dat een uitweg over
het museumterrein als ontsluiting voor perceel 3312 het meest voor de hand ligt.
De stichting en de opgeroepen partijen voeren gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
3. In beginsel omvat het recht van de eigenaar van het heersende erf niet het recht om de weg over het dienende erf te gebruiken als verbinding, via het heersende erf, met een aan het laatstgenoemde erf grenzend terrein dat de eigenaar van het heersend erf mede in eigendom of gebruik heeft, voor zover uit de akte van vestiging of uit de kennelijke functie van het heersend erf niet het tegendeel voortvloeit (HR 13 maart 1981, NJ 1982, 38).
Van de hier genoemde uitzonderingen is niets gesteld of gebleken. Uit de akte van vestiging van 17 oktober 1986 blijkt daarvan in elk geval niet. Het thans in aanmerking nemen van een voorgenomen wijziging van de functie van het aangrenzende perceel dient als in strijd met de rechtszekerheid buiten beschouwing te blijven. Van een verzwaring van de bestaande erfdienstbaarheid kan daarom geen sprake zijn. Voor een erfdienstbaarheid ten gunste van perceel 3312 en ten laste van perceel 3375 is een nieuwe vestigingsakte nodig.
4. De door [eiser 1] verlangde vestiging van een erfdienstbaarheid kan slechts worden verkregen met instemming van de stichting. Nu deze ontbreekt is deze mogelijkheid afgesneden. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn onvoldoende gesteld of gebleken. Dat de stichting met [eiser 1] heeft onderhandeld over een oplossing schiet daarvoor tekort. Ook kan de rechtsvoorganger van de stichting moeilijk worden verweten dat de erfdienstbaarheid in 1986 alleen ten behoeve van perceel 3313 is gevestigd. Als daar al aanleiding voor was, had het eerder op de weg van [eiser 1] gelegen zich de belangen van zijn vader, die toen nog de eigenaar van perceel 3312 was, aan te trekken.
5. Ter beoordeling blijft over de verlangde noodweg (artikel 5:57 lid 1 BW) waarvan naar de rechtbank begrijpt door [eiser 1] de aanwijzing ten dienste van perceel 3312 wordt verlangd.
Aan het verweer dat het voorbarig is een noodweg te laten aanwijzen wordt voorbijgegaan. De realisering van de vakantiebungalows kan pas aan de orde komen zodra de ontsluiting van het ingesloten terrein is verzekerd, die een gebruik overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan en daarmee als normaal te beschouwen exploitatie mogelijk maakt. Naar huidige opvattingen is daarin de bereikbaarheid van de vakantiewoningen per auto begrepen. Een zodanige behoorlijke toegang tot het ingesloten perceel ontbreekt thans. [eiser 1] maakt daarom terecht aanspraak op de aanwijzing van een noodweg. Bij de beoordeling van de verschillende mogelijkheden zullen de daarbij betrokken belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Enerzijds het belang van het ingesloten erf bij een normale behoorlijke toegang langs een zo kort mogelijke afstand, anderzijds het belang van de te bezwaren erven van de noodweg zo min mogelijk last te ondervinden.
6. [eiser 1] wil een ontsluiting naar de [adres] via zijn eigen perceel 3312 over het terrein van de stichting, eerst alleen over perceel 3375, nader als alternatief over perceel 3373. De stichting verzet zich tegen een uitweg over het museumterrein en heeft gewezen op een aantal alternatieven, die volgens haar eerder in aanmerking komen. Het gaat daarbij om een ontsluiting via de naastgelegen camping “De Oude Molen” naar de [adres] of via een van de bungalowparken in de nabijheid die uitwegen op de [adres]. Ook is aan de orde gekomen de veldweg die aan de oostzijde van het herdenkingsbos vanaf perceel 3312 naar de [adres] ter hoogte van nummer [nummer] over perceel 3372 van BBL loopt. Voor een beter begrip is aan dit vonnis een kopie van de overzichtskaart waarop de verschillende mogelijkheden om uit te wegen (in roze over het museumterrein, in geel voor het overige) zijn aangeduid.
7. Van de verschillende alternatieven overbruggen de ontsluitingen naar de [adres] ten oosten of ten zuiden van het herdenkingsbos de kortste afstand. Volgens de stichting verdient de al bestaande veldweg langs de oostzijde van het herdenkingsbos over grond van BBL de voorkeur. Daaraan doen echter afbreuk bezwaren van planologische en verkeerstechnische aard. De veldweg ligt in het bestemmingsplan Buitengebied. De bestemming ter plaatse is bijzondere doeleinden, museum. Recreatieve ontwikkelingen daar gaan in tegen het planologisch beleid van de gemeente. Dat zoals is opgeworpen extra uitritten op de [adres], waar 80 km per uur mag worden gereden, verkeerstechnisch niet gewenst zijn, komt de rechtbank juist voor. Daarnaast is het aannemelijk dat door intensiever verkeer over de veldweg de rust die de bezoekers van het museum, waaronder nabestaanden van gesneuvelde militairen, in het herdenkingsbos menen te mogen verwachten, in het gedrang zal komen. Dat laatste geldt zeker voor het door [eiser 1] als alternatief voorgestelde tracé langs de zuidzijde van het herdenkingsbos. Op grond van het bestemmingsplan De Oude Molen is de bestemming ter plaatse agrarisch, zodat een weg als ontsluiting van een recreatief perceel daar in beginsel evenmin past. Dat tracé zou ook nog leiden tot een aantasting van de visuele relatie tussen het museum en het herdenkingsbos.
8. De al dan niet gecombineerde ontsluitingen naar de [adres] hebben alle het bezwaar dat deze veel langer zijn dan het tracé over de door [eiser 1] gewenste uitweg aan de zuidzijde van het museumterrein en de ontsluiting over het terrein van “De Oude Molen”, beide uitkomend op de [adres]. Weliswaar past een uitweg over de [adres] beter in de planologische visie van de gemeente, maar al door hun lengte komen deze minder in aanmerking. Daar komt bij het zwaarwegende argument dat de rust en veiligheid (spelende kinderen) door een noodweg zou worden aangetast. Dit argument geldt ook voor het terrein van de camping “De Oude Molen”, waarvan het tracé wel wat korter is, maar nog altijd flink langer dan een uitweg over het museumterrein.
9. De hiervoor besproken bezwaren die kleven aan de alternatieve tracés wegen zwaarder dan de bezwaren die de stichting zal ondervinden bij een noodweg die zal samenvallen met de al bestaande uitweg ten behoeve van kavel 3313 ([adres]). Naar het oordeel van de rechtbank zal de te ondervinden overlast niet zodanig zijn dat deze een verantwoorde exploitatie van het museum onmogelijk maakt. Wel zal er sprake zijn van schade, bijvoorbeeld omdat aanpassingen op het terrein zullen moeten plaatsvinden, alsmede mogelijk door waardevermindering van het terrein. De vordering tot aanwijzing van een daar lopende noodweg is toewijsbaar.
10. De omvang van een door [eiser 1] te betalen schadevergoeding zal nader moeten worden bepaald, nu de stichting de door [eiser 1] aangeboden afkoopsom van
€ 12.162,-- onvoldoende acht, terwijl zij zelf haar schade op € 61.000,-- te vermeerderen met omzetbelasting heeft begroot. Voor een betere beoordeling daarvan is een deskundigenbericht noodzakelijk. De zaak zal naar de rolzitting worden verwezen om [eiser 1] en de stichting de gelegenheid te geven zich uit te laten over aantal en persoon van de te benoemen deskundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen. Bij de huidige stand van zaken is een uitlating van de andere partijen niet nodig.
11. Er is aanleiding de mogelijkheid van afzonderlijk hoger beroep open te stellen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de zitting van 22 februari 2005 om [eiser 1] en de stichting de gelegenheid te geven, [eiser 1] als eerste, zich bij akte uit te laten zoals in rechtsoverweging 10 is omschreven,
bepaalt dat afzonderlijk hoger beroep van dit vonnis mogelijk is,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2006.