RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/3680
Uitspraakdatum: 2 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X],
wonende te [Z],
eiser,
[gemachtigde],
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijkerk,
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 op € 547.000.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2005 de waarde gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Daarbij heeft eiser een taxatierapport overgelegd van een NVM-makelaar, waarin wordt geconcludeerd tot een waarde van € 460.000.
Voordat verweerder een verweerschrift had ingediend, heeft eiser bij brief van 2 november 2005 aan de rechtbank laten weten dat hij het beroep introk omdat met verweerder een compromis was bereikt. Tegelijkertijd deed hij het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit het griffierecht en de kosten voor het taxatierapport.
Verweerder heeft bij brief van 1 november 2005 bevestigd dat ingevolge een compromis met eiser de waarde is vastgesteld op € 460.000, alsmede dat het griffierecht aan eiser zou worden vergoed.
Verweerder heeft bij brief van 17 november 2005 aangevoerd dat de door eiser gevraagde taxatiekosten bovenmatig zijn en slechts behoren te worden vergoed tot een bedrag van € 386,65 incl. BTW.
Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 28 november 2005 en vastgehouden aan het volledige bedrag aan taxatiekosten van € 547,40. Voorts heeft eiser meegedeeld het griffierecht inmiddels van verweerder te hebben terugontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2006 te Arnhem.
Eiser is daar bij gemachtigde, zijn echtgenote, verschenen. Namens verweerder is verschenen de [gemachtigde].
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser heeft in het kader van de beroepsprocedure een taxatie laten opmaken door een NVM-makelaar. Daarvoor heeft hij een factuur ontvangen van € 547,40. De taxateur heeft € 460 gerekend exclusief BTW, hetgeen neerkomt op 1% van de getaxeerde waarde.
Naar aanleiding van het door eiser ingebrachte rapport is de zaak geschikt op het bedrag dat door eisers taxateur was vastgesteld.
In geschil is of de gehele factuur voor de taxatie voor vergoeding in aanmerking komt of dat slechts een deel daarvan kan worden vergoed.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
Het verzoek van eiser om verweerder in de proceskosten te veroordelen voldoet aan de eisen van artikel 8:75a van de Awb.
De proceskostenveroordeling dient plaats te vinden met inachtneming van artikel 8:75 van de Awb. Ingevolge artikel 8:75 eerste lid van de Awb zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht, hierna: het Bpb, nadere regels gesteld over de kosten waarop de proceskostenveroordeling betrekking kan hebben. De mogelijkheid van een proceskosten veroordeling is beperkt tot de in artikel 1 van het Bpb opgesomde kosten.
In artikel 1 onder b van het Bpb worden de kosten van deskundigen genoemd. Volgens artikel 2 lid 1 sub b van het Bpb, gelezen in samenhang met artikel 8:36 tweede lid van de Awb, geldt voor de hoogte van het te vergoeden bedrag de Wet tarieven in strafzaken. De hoogte van de vergoeding is via artikel 3, eerste lid, onderdeel a van die wet uiteindelijk te vinden in het Besluit tarieven strafzaken, artikel 6. Daarin is bepaald dat een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur.
Verweerder beroept zich op dit uit het Bpb en het Besluit tarieven strafzaken voortvloeiende uurtarief. Volgens verweerder is het redelijk om aan te nemen dat de door eiser ingeschakelde NVM-makelaar 4 uur heeft besteed aan de taxatie en het rapport. Zo komt verweerder op een maximaal te vergoeden bedrag van 4 x € 81,23 + BTW = € 386,65.
Verweerder is niet bereid om het gehele gefactureerde bedrag te vergoeden, omdat hij dit bovenmatig acht. In dit geval gaat het weliswaar niet om een groot verschil, maar dat ligt anders in andere zaken waarin een veel duurder pand wordt getaxeerd en ook 1% van de waarde aan taxatiekosten in rekening wordt gebracht. Volgens verweerder staan de kosten dan niet in verhouding tot de verrichte werkzaamheden. Daarom wenst verweerder een principiële uitspraak.
Ook eiser wil een principiële uitspraak, omdat hij de volledige kosten heeft moeten maken en niet kan inzien waarom hij een deel daarvan zelf zou moeten dragen. Het is immers aan de fout van verweerder te wijten dat hij deze kosten heeft moeten maken, aldus eiser.
Partijen zijn het erover eens dat het redelijk was dat eiser een taxatierapport heeft laten opmaken, zodat hem een vergoeding hiervoor toekomt. Alleen de hoogte van de vergoeding is in geschil.
De rechtbank is van oordeel dat het factuurbedrag in beginsel niet bovenmatig is, omdat een tarief van 1% van de getaxeerde waarde gebruikelijk is voor een NVM-taxatie. Aangenomen moet worden dat het moeilijk is om voor een lager bedrag een dergelijke taxatie te verkrijgen. Eiser heeft derhalve in redelijkheid kosten gemaakt tot het gefactureerde bedrag.
De door eiser geclaimde kosten voldoen dus in beginsel aan de dubbele redelijkheidstoets, zodat er op die grond geen reden is om minder te vergoeden dan de werkelijke kosten.
Volgens de toelichting van de wetgever is de kostenveroordeling echter niet bedoeld als een volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de kosten (NvT, Stb. 1993, 763, p.5). Het Bpb geeft regels voor de hoogte van die tegemoetkoming. De vraag ligt daarom voor in hoeverre het Bpb ten aanzien van kosten van deskundigen een beperking heeft aangebracht op het bedrag dat voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank legt de betreffende bepalingen, die hierboven zijn genoemd, zo uit dat de wetgever wel een maximum heeft gesteld aan het uurtarief, maar niet aan het aantal uren.
Aangenomen moet echter worden dat voor het aantal in rekening gebrachte uren wel de redelijkheidstoets geldt.
Vervolgens rijst de vraag hoe moet worden gehandeld als de betreffende deskundige zijn factuur volgens een gebruikelijk vast percentage heeft opgesteld en niet heeft aangegeven hoeveel uren daadwerkelijk zijn besteed.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke factuur in beginsel geheel voor vergoeding in aanmerking komt, tenzij duidelijk is dat daardoor een hoger uurtarief zou worden vergoed dan het maximale uurtarief volgens het Bpb van € 81,23.
In het onderhavige geval komt het gefactureerde bedrag excl. BTW neer op (€ 460 gedeeld door € 81,23 =) 5,66 uur. De rechtbank acht het aannemelijk en niet onredelijk dat een dergelijk aantal uren gemoeid is geweest met het taxeren van de woning van eiser, te meer nu het gaat om een rapport van 8 pagina’s.
Dit leidt tot de conclusie dat het Bpb in het onderhavige geval niet meebrengt dat slechts een gedeelte van de factuur voor vergoeding in aanmerking komt.
Het verzoek van eiser tot vergoeding van het gehele bedrag aan taxatiekosten ad € 547,40 zal derhalve worden toegewezen.
De rechtbank vindt aan-lei-ding verweerder ook te veroordelen in de overige kos-ten die eiser in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de reiskosten vastgesteld op € 17,30 (berekend op basis van de kosten voor openbaar vervoer 2e klasse).
Voor de vergoeding van verletkosten is onvoldoende gesteld, nu niet is gesteld dat de echtgenote van eiser inkomsten heeft gederfd als gevolg van het bijwonen van de zitting.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 564,70, en wijst de gemeente Nijkerk aan dit bedrag aan eiser te voldoen.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. F.M. Smit, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier, op 2 maart 2006
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;
dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.