RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2009
Uitspraakdatum: 21 februari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
[gemachtigde],
de inspecteur van de Belastingdienst [te P],
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.949 (aanslagnummer [00].H.16).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 29 april 2005 de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2005 te Arnhem.
Partijen zijn daar verschenen.
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen (foto's).
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
Eiser heeft tot en met 2001 in de vorm van een eenmanszaak een rundvee- en paardenhouderij geëxploiteerd.
In 2001 is deze onderneming gestaakt. De tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken zijn bij gelegenheid van de staking naar het privé-vermogen van eiser overgegaan, te weten:
- bedrijfsopstallen inclusief erfverharding
- ondergrond bedrijfsopstallen en erf, totaal ongeveer 4.745 m².
De bedrijfsopstallen omvatten een rundveestal, twee paardenstallen met paardenboxen en een wagenloods annex veestal. Een aantal paardenboxen wordt verhuurd, ook reeds in 2001 terwijl in de paardenstallen ook de eigen paarden van eiser zijn gestald.
De woning met ondergrond van eiser behoorde ook voor de staking reeds tot zijn privé-vermogen.
In verband met de bedrijfsbeëindiging heeft in opdracht van eiser taxatie van de bedrijfsopstallen met ondergrond plaatsgevonden door [A], beëdigd rentmeester en registertaxateur namens eiser, samen met [B], rijkstaxateur van de belastingdienst namens verweerder. In januari 2004 hebben zij gezamenlijk een taxatierapport uitgebracht. Hieruit blijkt de volgende waardering:
- bedrijfsopstallen inclusief erfverharding € 40.000
- ondergrond bedrijfsopstallen en erf, ca. 4.745 m² ‘ 90.000
------------
totaal € 130.000
========
Dit betreft de vrije verkoopwaarde per 31 december 2001.
De waarde in het economisch verkeer van de ondergrond van de bedrijfsopstallen en het erf bij voortgezet agrarisch gebruik bedraagt volgens het taxatierapport per 31 december 2001 € 57.000.
In voornoemd taxatierapport hebben aanvankelijk beide taxateurs, maar nadien alleen nog de taxateur van eiser verklaard dat naar zijn mening de bedrijfsgebouwen niet apart van de woning verkoopbaar, verhuurbaar en/of exploiteerbaar zijn zonder dat dit afbreuk doet aan de waarde van het complex als één geheel.
Eiser heeft bij de berekening van de stakingswinst de getaxeerde waarden tot uitgangspunt genomen, onder aftrek van een waardedruk van 35% vanwege duurzame zelfbewoning en zelfgebruik. Die waardedruk is door verweerder niet geaccepteerd.
In geschil is of eiser de stakingswinst voor wat betreft de bedrijfsopstallen met ondergrond en erf juist heeft berekend.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij het bepalen van de stakingswinst als gevolg van de overgang van ondernemingsvermogen naar privé-vermogen van de bedrijfsopstallen met ondergrond en erf rekening moet worden gehouden met een waardedruk vanwege duurzame zelfbewoning / zelfgebruik zoals eiser bepleit, dan wel dat met een dergelijke waardedruk geen rekening moet worden gehouden zoals verweerder stelt.
4. Beoordeling van het geschil
Indien bij de staking van een onderneming onroerende zaken van het ondernemingsvermogen naar het privé-vermogen worden overgebracht, dient in beginsel het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer en de boekwaarde tot de stakingswinst in het betreffende jaar te worden gerekend.
Wanneer een door de ondernemer bewoonde woning overgaat naar privé, dient de waarde bij overgang te worden gesteld op de waarde in bewoonde staat mits sprake is van min of meer duurzame zelfbewoning (vgl. Hoge Raad, 18 november 1959, BNB 1960/4). Onder woning dient naar het oordeel van de rechtbank te worden verstaan de woning tezamen met de delen die met de woning in bouwkundig opzicht een eenheid vormen.
In het onderhavige geval behoorde de woning van eiser reeds tot het privé-vermogen zodat van een overgang van die woning geen sprake is. Het gaat in dit geding om de vraag of er ook een waardedruk voor zelfbewoning mag worden toegepast op de bedrijfsopstallen/ ondergrond omdat deze, zoals eiser stelt, niet apart van de woning verkoopbaar, verhuurbaar en/of exploiteerbaar zijn.
Om te bepalen of op de waarde van bedrijfsopstallen/ondergrond bij gelegenheid van de overgang van het ondernemingsvermogen naar het privé-vermogen een waardedruk wegens zelfbewoning van toepassing is, gaat de rechtbank uit van het splitsingscriterium. Daarbij dient te worden beoordeeld of de bedrijfsopstallen/ondergrond in bouwkundig opzicht een eenheid vormen met de woning. Indien van een dergelijke eenheid sprake is dan behoort de bedrijfsopstal/ondergrond tot de woning en is een waardedruk wegens zelfbewoning van toepassing. Ontbreekt die eenheid dan geldt het omgekeerde en is er geen waardedruk wegens zelfbewoning.
Zoals blijkt uit de gedingstukken, waaronder het taxatierapport alsmede de foto’s die eiser ter zitting heeft overgelegd en toegelicht, vormen in het onderhavige geval de bedrijfsopstallen met ondergrond en erf in bouwkundig opzicht geen bouwkundige eenheid met de woning. Het zijn immers van het woonhuis losstaande stallen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval met een waardedruk wegens zelfbewoning geen rekening dient te worden gehouden. Aan dit oordeel doet niet af dat de bedrijfsopstallen samen met het woonhuis een hogere opbrengst opleveren indien zij als één geheel worden verkocht en de waarde in het economisch verkeer derhalve volgens de complexbenadering is vastgesteld. De rechtbank hanteert immers niet het criterium van de afzonderlijke verkoopbaarheid/verhuurbaarheid maar – zoals hiervoor toegelicht – het splitsingscriterium. Uitgaande van dat criterium zijn de relevante bepalingen van het vigerende bestemmingsplan, anders dan eiser stelt, evenmin relevant, evenals het feitelijke gebruik van de opstallen ten tijde van de staking.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.H.M. Delnooz-Engels, voorzitter en mrs. J.J. Catsburg en M.C.G.J. van Well, rechters. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier, op 21 februari 2006.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.