RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2138
Uitspraakdatum: 1 februari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
[gemachtigde]
de inspecteur van de Belastingdienst [te P]
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 497.831.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 494.319. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2005 te Arnhem.
Partijen zijn daar verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
Met ingang van 27 april 1998 is eiser een vennootschap onder firma aangegaan met de heer [A], onder de naam v.o.f. [B] (hierna: v.o.f. [B]).
V.o.f. [B] heeft ten doel de exploitatie van een hotel, restaurant, lunchroom en zaal en voorts het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande rechtstreeks of zijdelings in verband kan staan, alles in de meest ruime zin genomen. In deze v.o.f. wordt [C] geexploiteerd.
[C] is gevestigd in [Q].
In dienst van v.o.f. [B] zijn onder meer [D] en [E].
V.o.f. [B] genereerde in 2000 een omzet van ƒ 1.471.500. Het aandeel van eiser hierin was ƒ 735.750 (50%). Circa 30% hiervan heeft betrekking op de omzet van het hotel. Naast de exploitatie van het hotel en het restaurant verhuurde v.o.f. [B] ook zalen. De brutowinstmarge van de omzet dranken laag tarief bedraagt in 2000 372%. De omzet dranken laag tarief is 17,5% van de totale omzet.
Eiser, [A], [D] en [E] bereikten in oktober 2000 onderling overeenstemming ten aanzien van de aankoop van [F] in [Z].
In december 2000 gaf [A] aan dat hij toch niet mee wilde doen met de aankoop van [F].
Op 28 november en 27 december 2000 heeft eiser vanaf zijn privé-rekening betalingen verricht ten behoeve van de aankoop van [F].
Op 27 december 2000 heeft eiser een koopovereenkomst getekend en is [F] aan hem geleverd.
Met ingang van 31 december 2000 is eiser uit v.o.f. [B] getreden.
Met de overdracht van zijn aandeel in v.o.f. [B] aan [A] heeft eiser een boekwinst behaald van ƒ 392.222, bestaande uit goodwill en stille reserves.
Sinds 3 januari 2001 staat eiser bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als vennoot van de v.o.f. [G]. De overige vennoten in deze v.o.f. zijn [D] en [E].
De v.o.f. [G] exploiteert een vijf-continentenrestaurant onder de naam [H], in het pand waar voorheen [F] gevestigd was.
Er zijn geen personeelsleden van v.o.f. [B] meegegaan naar v.o.f. [G].
Deze laatste v.o.f. exploiteert geen hotel of zalen. De activiteiten zien op het exploiteren van het restaurant. In 2001 werd een omzet gehaald van ƒ 1.287.566. Het aandeel van eiser hierin was ƒ 429.188 (33,3 %). De omzet dranken laag tarief was in 2001 42,5% van de totale omzet. De brutowinstmarge hierop was 1048%.
In geschil is of voor de in 2000 door eiser gerealiseerde boekwinst van ƒ 392.222 bij de overdracht van zijn aandeel in v.o.f. [B] een vervangingsreserve als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (Wet IB) gevormd kan worden.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser zijn onderneming al dan niet heeft gestaakt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn onderneming in [Q] heeft gestaakt en vervolgens een nieuwe onderneming in [Z] is gestart. Op grond daarvan heeft verweerder de vorming van een vervangingsreserve geweigerd.
Eiser daarentegen heeft betoogd dat zijn onderneming is gesplitst, waarbij de ondernemingsactiviteiten gesplitst worden gecontinueerd, het deel in [Z] door hem en het deel in [Q] door [A]. De aankoop van [F] moet gezien worden als een uitbreiding van de activiteiten van zijn onderneming, aldus eiser.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 14 van de Wet IB kan een vervangingsreserve worden gevormd ter hoogte van de boekwinst die is behaald bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel indien er een vervangingsvoornemen bestaat. Het vervangende bedrijfsmiddel moet eenzelfde economische functie in de onderneming vervullen als het vervangen bedrijfsmiddel. Indien de onderneming wordt gestaakt vervalt de vervangingsreserve.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eisers de exploitatie van de horecagelegenheid in [Z] een voortzetting is van de exploitatie van de in [Q] gelegen horecagelegenheid. Eisers onderneming is economisch qua aard, omvang en winstcapaciteit niet dezelfde gebleven. De rechtbank heeft daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen:
- de activiteiten van de beide gelegenheden zijn op wezenlijke punten verschillend. In [Q] werd naast een restaurant ook een hotel geëxploiteerd en werden zalen verhuurd;
- het vijf-continentenrestaurant in [Z] is, zoals ook eiser ter zitting heeft aangegeven, een heel ander type restaurant dan het Mexicaanse restaurant dat in [Q] werd geëxploiteerd;
- de omzet die de onderneming van eiser behaalt in [Z] is 40% lager dan de in [Q] behaalde omzet;
- er zijn grote verschillen in de brutowinstmarges;
- er is geen personeel van [Q] mee overgegaan naar [Z].
Nu eiser zijn onderneming ultimo 2000 heeft gestaakt, is voor de vorming van een vervangingsreserve geen plaats.
Indien eiser bedoeld te zeggen dat zijn onderneming ten tijde van de overdracht van zijn aandeel in v.o.f. [B] aan [A] mede bestond uit zijn aandeel in v.o.f. [G] oordeelt de rechtbank als volgt. De overdracht van zijn aandeel in v.o.f. [B] moet dan, gelet op de hiervoor genoemde feiten en overwegingen, worden aangemerkt als een staking van een zelfstandig deel van eisers onderneming. Ook dan is er voor de vorming van een vervangingsreserve geen plaats.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.M. Bijker-Veen, voorzitter en mrs. A.J.H. van Suilen en M.C.G.J. van Well, rechters. De beslissing is op 1 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.