ECLI:NL:RBARN:2006:AV5245

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
313469 \ CV EXPL 03-3022
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H. van Empel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van de echtheid van een handtekening in een arbeidsovereenkomst na deskundigenonderzoek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 22 februari 2006, stond de echtheid van een handtekening op een arbeidsovereenkomst ter discussie. De eiser, een gewezen werknemer, vorderde loon van de gedaagde partij, een maatschap, en betwistte de echtheid van de handtekening die op de overeenkomst was geplaatst. De kantonrechter had eerder een deskundige benoemd om de handtekening te onderzoeken, maar de eerste deskundige werd door de gedaagde partij betwist. Daarom werd een tweede deskundige benoemd, die op 26 oktober 2005 haar rapport uitbracht. Deze deskundige concludeerde dat de handtekening waarschijnlijk door de eiser was vervaardigd, maar dat er geen volledige bewijskracht aan het document kon worden toegekend.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij niet voldoende bewijs had geleverd om de vordering van de eiser te weerleggen. De getuigenverklaringen en het deskundigenrapport waren niet overtuigend genoeg om de echtheid van de handtekening te betwisten. De kantonrechter wees de vordering van de eiser toe, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en veroordeelde de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukte het belang van deskundigenonderzoek in geschillen over de echtheid van handtekeningen en de rol van bewijs in civiele procedures.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Tiel
zaakgegevens 313469 \ CV EXPL 03-3022 \ WHvE/51/TH/Th
uitspraak van 22 februari 2006
Vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. J.W. Koekebakker, advocaat en procureur te Ede
(Advocatenkantoor Van Lotringen – postbus 8047 – 6710 AA Ede)
toevoegingsnummer 2CC0371 overgelegd op 27 oktober 2003
tegen
de maatschap [gedaagde partij]
gevestigd te[adres]
gedaagde partij
gemachtigde mr. M. Alta
werkzaam ten kantore van Adure Juristen te Drachten
(Adure Juristen – postbus 186 – 9200 AD Drachten)
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
Bij tussenvonnis van 11 mei 2005 heeft de kantonrechter als (schrift)deskundige benoemd mevrouw[deskundige 1], wonende te ’s-Gravenhage, die op 26 oktober 2005 haar rapport heeft uitgebracht. Vervolgens hebben beide partijen geconcludeerd na deskundigenbericht. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor vonnis. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 Volhard wordt bij hetgeen bij eerder gewezen tussenvonnissen is overwogen en beslist, met name bij de bij het tussenvonnis van 3 maart 2004 aan [gedaagde] gegeven bewijsopdracht. [gedaagde] diende te bewijzen dat zij met [eiser] een arbeidsovereenkomst voor de duur van 6 maanden is aangegaan (1 februari 2003 tot 1 augustus 2003)
Op 31 maart 2004 zijn er in de enquête aan de zijde van [gedaagde] 2 getuigen gehoord, te weten [getuige 1], salarisadministrateur (niet in dienst bij [gedaagde] maar bij een administratiekantoor te [plaats] dat dezelfde naam draagt) en [eiser] Laatstgenoemde heeft vervolgens afgezien van contra-enquête.
2.2 Vervolgens heeft er in deze zaak een onderzoek plaatsgevonden naar de echtheid van de handtekening geplaatst rechtsonder op de als productie bij antwoord overgelegde overeenkomst voor een los voltijd of deeltijd dienstverband betrekking hebbend op de periode 01-02-03 t/m 31-07-03. Als deskundige werd benoemd [deskundige 2] Algemeen Schriftkundig Bureau[...] gevestigd te [...]. Deze deskundige heeft rapport uitgebracht. Nadat beide partijen een conclusie na deskundigenbericht hadden genomen heeft de kantonrechter bij rolbeschikking d.d. 30 maart 2005 bepaald dat er een tweede schriftkundige zal worden benoemd op voordracht van partijen, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven dat de keuze beperkt zal zijn tot de deskundige genoemd in de lijst zoals deze is samengesteld door de Nederlandse Vereniging voor Forensische Schriftexpertise waarvan een afschrift door de gemachtigde van [gedaagde] was overlegd bij brief d.d. 9 maart 2005.
De kantonrechter had in deze rolbeschikking ook aangegeven dat hij in een volgend vonnis zijn beslissing - dat er een tweede onderzoek dient plaats te vinden naar de echtheid van de handtekening – zal motiveren.
2.3 Bij vonnis d.d. 11 mei 2005 is de tweede deskundige op voordracht van partijen benoemd, te weten mevrouw [deskundige 1] te ’s-Gravenhage. Genoemde deskundige heeft rapport uitgebracht, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2005. De conclusie van het rapport luidt als volgt:
“op grond van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat de betwiste handtekening onder de arbeidsovereenkomst (1) waarschijnlijk door [eiser] is vervaardigd.
Zoals reeds opgemerkt zijn er in het onderhavige geval geen nabootsingskenmerken gesignaleerd”.
2.4 Beide partijen hebben vervolgens wederom geconcludeerd na deskundigenbericht.
2.5 De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het aan haar opgedragen bewijs zoals geciteerd hiervoor in rechtsoverweging 2.1 niet heeft geleverd. Dit betekent dat de vordering van [eiser] (loonvordering I) zal worden toegewezen.
Ook loonvordering II wordt toegewezen, daar deze niet is betwist door [gedaagde]. Er is voor de kantonrechter aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging ambtshalve te matigen tot 15% van de toe te wijzen hoofdsom, welk percentage hem de omstandig-heden van deze zaak in aanmerking nemende billijk voorkomt, mede rekening-houdend met de wettelijke rente die ook aan [eiser] zal worden toegewezen.
De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, daar deze gemotiveerd zijn betwist door [gedaagde] en voor het overige onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt door de gemachtigde van [eiser]. Daarbij komt dat de gemachtigde op toegevoegde basis voor [eiser] werkt en er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat de in de voorfase verrichte werkzaamheden onder deze toevoeging vallen.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde procespartij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, waaronder de kosten van de (eerste) deskundige. De kosten van het tweede deskundigenonderzoek zal voor rekening van [gedaagde] blijven, daar [gedaagde] eerder in de conclusie na deskundigenbericht naar aanleiding van het eerste rapport heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten voor haar rekening te nemen.
Motivering
Verwezen wordt allereerst naar de bewijsopdracht zoals hiervoor geciteerd in rechtsoverweging 2.1. Ten onrechte stelt de gemachtigde van [eiser] sub 9. van de conclusie na het tweede deskundigenbericht dat de bewijsopdracht was dat [gedaagde] moet bewijzen dat de handtekening afkomstig is van Jolanda van Wijk.
De kantonrechter laat in zijn oordeel het eerste deskundigenbericht volledig buiten beschouwing, daar in de conclusie na deskundigenbericht genomen aan de zijde van [gedaagde] verder onvoldoende weersproken is aangevoerd dat dit bericht niet voldoet aan de geldende professionele standaarden, waarbij [gedaagde] heeft gewezen op een uitvoerige brief d.d. 3 januari 2005 van de schrijfkundige drs.[deskundige 3] te [plaats]. Drs. [deskunidge 3] schrijft:
"[plaats], 3 januari 2005
Aduro advocaten
t.a.v. de weledelgestrenge vrouwe
Mevrouw Mr. M. Alta
Postbus 186
9200 AD DRACHTEN
Mevrouw,
In antwoord op de brief van uw cliënt, de heer [gedaagde] en naar aanleiding van ons telefoongesprek van heden, bericht ik u het volgende.
De heer en mevrouw [deskundige 2] zijn, in tegenstelling tot wat op hun briefpapier staat vermeld, volgens de in ons land geldende normen geen schriftexpert, noch zijn zij als zodanig erkend en/of gecertificeerd door de daartoe in het leven geroepen Commissie van Toelating Schriftexperts. Voor zover mij bekend, hebben beiden nimmer enige poging ondernomen om zich tot die Commissie te wenden, teneinde tot de toelatingsprocedure te worden toegelaten. Zij nemen geen deel aan relevante vakverenigingen, noch aan het brede aanbod van activiteiten, dat door die verenigingen wordt aangeboden. Beëdigde schriftexperts bestaan niet. Als een schriftexpert al wordt beëdigd, dan geldt die beëdiging voor de duur van één specifiek onderzoek.
De brochure “Schriftexpertise”, met als onderdeel daarvan de Lijst van erkende schriftexperts en mijn cv, zond ik u reeds eerder per e-mail.
Voor meer informatie met betrekking tot het bureau [deskundige 2] moge ik u verwijzen naar de journalist Peter R. de Vries, die op 7 november 2002 aan dat bureau een uitgebreide televisierapportage heeft gewijd.
Wanneer ik, zoals door u gevraagd, het expertise-rapport van de heer en mevrouw [deskundige 2] in beschouwing neem, ben ik van mening, dat de vorm en inhoud daarvan niet voldoen aan de standaards en kwaliteitsnormen, die hier te lande gelden en binnen de (internationale) kring van forensische schriftexperts zijn afgesproken.
Dat geldt evenzeer voor de kwaliteit van het onderzoek, dat de grondslag voor de rapportage vormde. “Rechercheren” valt buiten de competentie van de schriftexpert en Waarheidstesten behoren naar de metafysica te worden verwezen.
Of de waarnemingen van de heer en mevrouw [deskundige 2] correct zijn geweest kan ik niet beoordelen: de kwaliteit van de kopieën is daarvoor onvoldoende. Ik kan dus niet beoordelen, of hun conclusie voor juist kan worden gehouden.
Dat het Algemeen Schriftkundig Bureau [deskundige 2] is opgenomen in de Gids voor de Rechterlijke Macht (en wellicht ook in soortgelijke andere publicaties) vormt geen garantie voor kwaliteit. De uitgevers van dit soort publicaties dragen geen verantwoordelijkheid voor de deskundigheden van de in de publicaties opgenomen deskundigen.
Toetsing en screening vinden niet plaats.
Met vriendelijke groet,
w.g.
[deskunidge 3]"
Blijft over het tweede deskundigenbericht van mevrouw [deskunidge 1]. Met de hiervoor in rechtsoverweging nr. 2.3 genoemde conclusie, te weten dat de betwiste handtekening onder de arbeidsovereenkomst waarschijnlijk door [eiser] is vervaardigd, alsmede dat er in het onderhavige geval door de deskundige geen nabootsingskenmerken gesignaleerd zijn.
De overeenkomst waarop [gedaagde] ter afwering van de vordering van [eiser] een beroep heeft gedaan is derhalve een bewijsmiddel in deze zaak, zij het dat er nog geen sprake is van volledig bewijs. Zoals de deskundige mevrouw [deskunidge 1] in haar rapport heeft aangegeven lijkt het onderzoek dat zij naar de echtheid van de hand-tekening heeft gedaan tot een "trapvormige reeks van waarschijnlijkheiduitspraken", te weten
- met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
- hoogstwaarschijnlijk
- waarschijnlijk
De deskundige mevrouw [deskundige 1]heeft dus voor de derde waarschijnlijkheids-uitspraak gekozen.
Naar het oordeel van de kantonrechter wordt het door [gedaagde] geleverde bewijs onvoldoende gecompleteerd met de verklaring van de getuige [getuige 1] die niet aanwezig is geweest bij de beweerdelijke ondertekening van de arbeidsovereenkomst voor zes maanden. Diens verklaring legt onvoldoende gewicht in de schaal.
Daarbij komt [eiser] ook als getuige is gehoord en als getuige heeft verklaard dat de handtekening niet door haar geplaatst is.
In rechte staat derhalve vast dat [gedaagde] het aan haar opgedragen bewijs niet heeft geleverd. Op die grond wordt de als loonvordering I aangeduide vordering van [eiser] toegewezen. De loonvordering onder II wordt eveneens toegewezen.
De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 15%. Ook de wettelijke rente wordt toegewezen. De buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, terwijl [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde procespartij veroordeeld wordt tot betaling van de proceskosten.
3. De beslissing.
De kantonrechter,
3.1. veroordeelt de maatschap [gedaagde partij] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 7.378,45 bruto ter zake van loonvordering I en de somma € 340,55 bruto ter zake van loonvordering II, vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 15%, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2. veroordeelt de maatschap [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.323,16 in totaal, welk bedrag bestaat uit € 81,16 explootkosten, € 162,00 aan vastrecht en € 1.080,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser];
bepaalt dat de maatschap [gedaagde partij] van het totaalbedrag aan proceskosten het door [eiser] zelf betaalde deel van het vastrecht van € 40,50 moet betalen aan (de gemachtigde van) [eiser] en het restantbedrag van € 1.282,66 aan de griffier van de rechtbank te Arnhem, waarvoor een acceptgirokaart wordt toegestuurd;
3.3. verklaart tot zover dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. W.H. van Empel en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2006.