RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/849
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M. Demirtas,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 februari 2005.
Bij brief van 22 november 2004 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij over de perioden 1 april 2001 tot en met 30 april 2001 en 1 juli 2002 tot 1 augustus 2003 ten onrechte een toelage voor persoonlijke uitgave op grond van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (hierna: de Zorgwet VVTV) heeft ontvangen. Verweerder heeft daarbij besloten tot terugvordering van de ten onrechte uitgekeerde toelage ter hoogte van € 7.286,72.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiser ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 januari 2006. Eiser heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door mr. M. Demirtas. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw I.N. Anroedh en de heer A.T. Naijen.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het bestreden besluit is verzonden op 10 februari 2005 zodat de beroepstermijn eindigde op 24 maart 2005. Het beroepschrift is bij de rechtbank ingekomen op 25 maart 2005, derhalve na afloop van de beroepstermijn.
De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd een schriftelijke verklaring van Falk Courier van 21 juni 2005 overgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat Falk Courier vijf dagen per week bij het advocatenkantoor waar de gemachtigde van eiser werkzaam is, de post ophaalt tussen 18:00 en 18:30 uur en dat deze post de volgende werkdag vóór 9:00 uur bij de geadresseerden wordt bezorgd. Verder staat in de verklaring vermeld dat uit de administratie van Falk Courier blijkt dat op donderdag 24 maart 2005 om 18.20 uur zeven poststukken zijn opgehaald bij het desbetreffende advocatenkantoor.
Naar het oordeel van de rechtbank is bovengenoemde verklaring voldoende om er van uit te gaan dat het beroep overeenkomstig artikel 6:9, tweede lid, van de Awb voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
In dit geding moet vervolgens worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarbij de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk zijn verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het besluit tot gedeeltelijke terugvordering van de aan eiser verstrekte toelage geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de terugvordering van de ten onrechte genoten toelagen is gebaseerd op artikel 203, boek 6, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Derhalve is sprake van een privaatrechtelijke rechtshandeling, aldus verweerder.
Eiser heeft de beslissing tot terugvordering op inhoudelijke gronden bestreden. Voorts is namens eiser ter zitting aangevoerd dat wel van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb sprake is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Bij uitspraak van 21 oktober 1996, LJN ZF2335, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat besluiten van bestuursorganen tot terugvordering van eerder door hen in het kader van de uitoefening van hun bestuursrechtelijke taken en bevoegdheden gedane toekenningen op rechtsgevolg zijn gericht, ook als deze niet op een uitdrukkelijk daartoe strekkende wettelijke bevoegdheid zijn gebaseerd. De bestuursrechter is naar het oordeel van de Afdeling bevoegd tot kennisneming van beroepen tegen terugvorderingsbesluiten indien dergelijke besluiten voortvloeien uit een besluit inzake een bestuursrechtelijke toekenning ter zake waarvan de bestuursrechter bevoegd is.
Indachtig deze uitspraak van de Afdeling moet verweerders besluit van 22 november 2004 naar het oordeel van de rechtbank als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Het betreft immers een besluit tot terugvordering, dat voortvloeit uit een toekenningsbesluit met een publiekrechtelijke grondslag, namelijk de (inmiddels bij wet van 23-11-2000, Stb. 496 vervallen) Zorgwet VVTV.
De door verweerder in het besluit opgenomen verwijzing naar artikel 203, boek 6, van het BW kan niet afdoen aan het publiekrechtelijke karakter van het terugvorderingsbesluit.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de bezwaren van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Barneveld aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan op bankrekening 1923.25.752 ten name van DS 533 arrondissement Arnhem, onder vermelding van het registratienummer AWB 05/849;
bepaalt voorts dat de gemeente Barneveld het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 37 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2006.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op:28 februari 2006