ECLI:NL:RBARN:2006:AV2574

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/930257-05a
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Harreveld
  • A. de Bie
  • J. van Lookeren Campagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling tijdens gewelddadig incident te Beek

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 februari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De feiten vonden plaats op 7 oktober 2005 in Beek, waar de verdachte tijdens een feest in een krakerspand in conflict raakte met zijn ex-vriendin, [slachtoffer B]. Ondanks herhaalde verzoeken van [slachtoffer B] om te vertrekken, bleef de verdachte aanwezig, wat leidde tot meerdere confrontaties. Tijdens de laatste confrontatie, waarbij [slachtoffer B] de verdachte aanviel, heeft de verdachte een mes gepakt en [slachtoffer A] in de rug gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn reactie op de aanval van [slachtoffer B] disproportioneel was. Het beroep op noodweer en noodweerexces werd verworpen. De rechtbank achtte de poging tot doodslag en de mishandeling bewezen, en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding door een reclasseringsinstelling. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich in een situatie bevond die hij had kunnen vermijden door niet naar het feest te gaan, en dat zijn gedrag onacceptabel was, vooral gezien de ernst van de verwondingen die hij had toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
ex artikel 6 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen
zitting houdende te Zutphen
meervoudige kamer voor strafzaken
parketnummer : 05/930257-05
uitspraak van : 24 februari 2006
tegenspraak / dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode plaats], [adres].
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Zutphen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2006, alsmede het tussenvonnis en de terechtzitting van 10 februari 2006.
Ter terechtzitting gegeven beslissing
Ter terechtzitting van 27 januari 2006 is door de rechtbank afwijzend beslist op een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 oktober 2005 te Beek, gemeente Ubbergen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, opzettelijk meerdere malen, in elk geval éénmaal, met een mes in de rug en/of het (overige) lichaam van voornoemde [slachtoffer A] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 07 oktober 2005 te Beek, gemeente Ubbergen, aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (longbeschadiging en/of gedeeltelijke longamputatie), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meerdere malen, in elk geval éénmaal, met een mes in diens rug en/of diens (overige) lichaam, te steken;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 07 oktober 2005 te Beek, gemeente Ubbergen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk meerdere malen, in elk geval éénmaal, met een mes in de rug en/of het (overige) lichaam, van voornoemde [slachtoffer A] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de 5 december 2004 tot en met 7 oktober 2005 te Beek, gemeente Ubbergen, en/of Arnhem en/of Nijmegen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer B]), heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of (met kracht) op/tegen de grond heeft geduwd/gewerkt, althans onverhoeds en onverwachts die [slachtoffer B] heeft geduwd waardoor die [slachtoffer B] kwam te vallen en/of bij/om haar keel en/of
nek heeft (vast)gepakt en/of de keel en/of nek van die [slachtoffer B] heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Opzetverweer ten aanzien van feit 1
Namens verdachte is ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde het verweer gevoerd dat hij geen opzet had om het slachtoffer [voornaam] [slachtoffer A] (hierna ook: [voornaam]) te doden, dan wel zwaar te mishandelen.
Verdachte heeft zich verwijderd van de menigte omdat hij zich bedreigd voelde. Op dat moment heeft hij het mes opengeklapt. Hij is met getuige [naam getuige ] (hierna: [voornaam getuige]) weggelopen richting de openbare weg. Hij had zestig meter afgelegd toen hij opeens, na een verrassingsaanval waarbij hij door [voornaam] in zijn nek werd gesprongen, hard op zijn rug is terechtgekomen, waarna hij vele stompen in zijn gezicht kreeg. Omdat [voornaam getuige] apathisch toekeek, was verdachte wel gedwongen zich te verdedigen. Hij heeft teruggeslagen en geduwd. Hij heeft echter niet beseft dat hij een mes in zijn handen had.
Dat verdachte niet bewust heeft gestoken valt ook af te leiden uit de verwonding van [voornaam]. Er is geen sprake van een rechte steekwond, maar meer van een lange haal, waarbij het mes [voornaam] heeft geraakt en is binnengedrongen. Ten slotte ondersteunt ook het gegeven dat verdachte het mes niet bewust en onmiddellijk na de vechtpartij heeft opgeraapt, de conclusie dat er geen sprake is geweest van opzet bij het steken van [voornaam].
Van voorwaardelijk opzet is evenmin sprake. Daarvoor ontbreken de benodigde elementen. Omdat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte het mes bewust in het lichaam van [voornaam] heeft gestoken, noch op welke wijze het mes in het lichaam van [voornaam] is terechtgekomen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte bewust een handeling tegen het leven van [voornaam] heeft verricht. Het openklappen van het mes en de aanval op verdachte door [voornaam] zijn los van elkaar staande gebeurtenissen.
Daarom kan niet worden gezegd dat verdachte, door het mes open te klappen en hiermee te dreigen, zich in een situatie heeft gebracht waarin het onontkoombaar was, of waarin de kans daarop aanmerkelijk was toegenomen, dat er (zwaar)gewonden of doden zouden vallen. Ten slotte is uit het gedrag van verdachte nog af te leiden dat er geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft zich bewust onttrokken aan de ruzieachtige sfeer.
Beoordeling verweer
De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken op 7 oktober 2005.
Verdachte was op 7 oktober 2005 op een feest van een vriend in een krakerspand te Beek. In dat krakerspand woonde oo[Slachtoffer B]lachtoffer B] (hierna: [Slachtoffer B]), met wie verdachte een relatie had gehad. Toen verdachte op het feest arriveerde, was [Slachtoffer B] niet aanwezig. Rond 19.00 uur liet [Slachtoffer B] verdachte telefonisch weten dat zij wilde dat hij weg zou gaan voordat zij thuis kwam. Verdachte is niet weggegaan. Het is op het feest viermaal tot een confrontatie tussen [Slachtoffer B] en verdachte gekomen. Het laatste treffen vond plaats in de feestruimte waar [Slachtoffer B] verdachte aanvloog en op verdachte begon in te slaan. Verdachte heeft [Slachtoffer B] toen hard van zich afgeduwd, waardoor zij ten val is gekomen. Verdachte heeft haar geslagen en geschopt. Vervolgens is verdachte in de richting van de tuindeur gelopen. Hij heeft toen zijn zakmes open geklapt, omdat hij zich bedreigd voelde door de rest van de aanwezigen.
Verdachte heeft het mes, met het lemmet naar voren, in de richting van de groep gehouden en is daarna naar buiten gelopen. Samen met getuige [naam getuige ] (hierna: [voornaam getuige]) is hij van het kraakpand weggelopen, het grindpad af in de richting van de openbare weg. Korte tijd later hebben verdachte en [voornaam] gevochten. Verdachte is daarbij op zijn rug terechtgekomen en [voornaam] is bovenop hem gaan zitten. [voornaam] heeft verdachte diverse keren geslagen, als gevolg waarvan verdachte verwondingen in zijn gezicht opgelopen heeft. Getuige [voornaam getuige] is bij de vechtpartij aanwezig geweest, maar is niet tussenbeide gekomen. Verdachte heeft [voornaam] met het mes een diepe steekwond in de rug toegebracht.
Voor de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de, na zijn vertrek kennelijk nog voor enig geweldsrisico op zijn hoede zijnde verdachte, zich niet bewust is geweest van het mes in zijn hand toen hij in gevecht raakte met [voornaam]. Kort na het moment waarop hij het mes heeft gepakt en opengeklapt en met het lemmet naar voren aan de groep heeft getoond, is verdachte naar buiten gelopen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij toen het mes anders is gaan vasthouden, met het (scherp gepunte en 9,5 cm lange) lemmet aan pinkzijde. Dit correspondeert met de verklaring die verdachte op 8 oktober 2005 bij de politie heeft afgelegd (p. 19):
? ‘Tijdens de worsteling had ik het mes in mijn rechterhand met het lemmet aan pinkzijde. Hoe het precies is gebeurd weet ik niet maar ik heb [voornaam] een keer gestoken onder in zijn rug. Ik was toen erg dronken en daardoor kon ik mij ook niet verdedigen. (..) Het mes dat ik bij me had heb ik meteen laten vallen nadat ik gestoken had.’
Bij zijn voorgeleiding aan de hulpofficier, eveneens op 8 oktober 2005, heeft verdachte verklaard (p. 15):
? ‘Ik voelde me in het nauw gedreven en had het mes toevallig in de hand. Ik wilde hem zeer zeker niet van het leven beroven. Ik wilde dat hij van mij afging.’
Mede op grond van het feit dat verdachte zich ten tijde van het afleggen van deze verklaringen wist te herinneren hoe hij het mes tijdens de worsteling vasthield en dat hij het mes heeft laten vallen nadat hij ermee had gestoken, leidt de rechtbank af dat verdachte, anders dan hij later heeft verklaard, bewustzijn had van het mes in zijn rechterhand.
Verdachte heeft aangaande deze verklaringen ter zitting gesteld dat zij niet kunnen worden opgevat als een weergave van zijn gedachten en gevoelens ten tijde van het feit, maar veeleer als een door hem gemaakte reconstructie op basis van de hem op dat moment ter beschikking staande gegevens. Volgens verdachte moeten daarom niet deze, maar zijn latere verklaringen, waarin hij heeft aangegeven van het mes zich niet bewust te zijn geweest, leidend zijn voor het antwoord op de vraag of opzet kan worden aangenomen. De rechtbank volgt verdachte hierin niet. Hierbij is in ogenschouw genomen dat bedoelde verklaringen door verdachte kort na het gebeurde zijn afgelegd, toen zijn herinneringen nog vers waren.
Verder is van belang dat uit de medische verklaring (p. 88) blijkt dat het letsel van [voornaam] bestond uit een steekverwonding, reikende tot in de borstholte. Dit duidt nadrukkelijk op een doelbewuste en met kracht uitgevoerde steekbeweging. Aan het feit dat bij het slachtoffer ook een snijwond in het verlengde van deze steekwond is geconstateerd, kan zonder meer niet die betekenis worden gehecht die verdachte daaraan toegekend wil zien. Een snijbeweging gaat niet vanzelf over in een steekbeweging met een mes dat diep in de borstholte doordringt, en zeer aannemelijk is dan ook dat de snijverwonding is ontstaan bij het terugtrekken van het mes. Ook op grond van het gegeven dat het slachtoffer geen andere verwondingen heeft opgelopen dan hiervoor omschreven, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte wild om zich heen heeft geslagen en het slachtoffer per ongeluk zou hebben geraakt.
Mede gelet op de medische informatie omtrent het slachtoffer kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte met het mes eenmalig bewust, krachtig en diep in de rug van het slachtoffer heeft gestoken, tengevolge waarvan het slachtoffer zodanig ernstig letsel heeft opgelopen, dat dit zonder snel medisch ingrijpen fataal zou zijn geworden. Op grond van algemene ervaringsregels, de gevaarlijke aard van het mes en de lokalisering van kwetsbare en vitale organen en bloedbanen binnen de menselijke romp, moet gelden dat bij een dergelijke gedraging redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De verdachte moet zich van deze aanmerkelijke kans dan ook bewust zijn geweest. Door niettemin voor deze verdedigingswijze te kiezen, kan het niet anders zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard en dat hij bijgevolg, zij het in voorwaardelijk zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 7 oktober 2005 te Beek, gemeente Ubbergen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, opzettelijk éénmaal, met een mes in de rug van voornoemde [slachtoffer A] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 5 december 2004 en 7 oktober 2005 te Beek, gemeente Ubbergen, en/of Arnhem, telkens opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer B]), heeft geslagen en gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of met kracht tegen de grond heeft gewerkt, waardoor deze telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces.
De rechtbank stelt vast dat er voor verdachte sprake was van (onmiddellijk dreigende) wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer, mede doordat verdachte op zijn rug kwam te liggen, met [voornaam] boven op hem. Het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dit heeft aangewend zijn in de geschetste situatie echter disproportioneel. Door terstond, zonder eerst gebruik te maken van andere hem ter beschikking staande middelen, op het slachtoffer in te steken heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging verre overschreden. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de situatie voor verdachte in beginsel geenszins levensbedreigend was en dat hij zich tegenover een ongewapende met een mes heeft verweerd, zonder eerst de hulp in te roepen van getuige [voornaam getuige], die op korte afstand van de vechtpartij stond. Voorzover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat van [voornaam getuige] geen hulp te verwachten viel, kan dit betoog niet slagen.
Hierbij is de volgende verklaring van [voornaam getuige] (p. 113) van belang:
? ‘Voor mijn gevoel ging het heel snel. Ik denk dat het ongeveer 10 tot 15 seconden duurde. Het kan ook wel een halve minuut zijn geweest. Ik kan dit echt niet zeggen.
Als het langer had geduurd had ik zeker ingegrepen. Ik ben niet iemand die erbij staat en niks doet, daarom kan ik me niet voorstellen dat het lang heeft geduurd.’
Uit deze verklaring en uit verdachtes eigen verklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte [voornaam getuige] niet om hulp heeft gevraagd. Het had op de weg van verdachte gelegen om gebruik te maken van deze mogelijkheid alvorens te grijpen naar een zoveel zwaarder wapen als een steekwapen.
Dat verdachte geen andere middelen heeft trachten te benutten, leidt de rechtbank tevens af uit het gegeven dat het slachtoffer geen andere verwondingen dan hiervoor omschreven heeft opgelopen.
Dat verdachte eerst geprobeerd heeft [voornaam] van zich af te duwen alvorens te gaan slaan acht de rechtbank, mede gelet op het feit dat verdachte een mes in zijn hand had, niet aannemelijk.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Verder is geenszins aannemelijk geworden dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg was van een hevige, door het op hem toegepaste geweld veroorzaakte, gemoedsbeweging van verdachte, nog daargelaten dat verdachtes beroep op deze schulduitsluitingsgrond niet past bij zijn latere verklaringen omtrent het onbewust hanteren van zijn mes.
Het beroep op noodweerexces zal daarom eveneens worden verworpen.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte wat betreft de gebeurtenissen op 7 oktober 2005 een beroep op noodtoestand gedaan, stellende dat zijn gedrag noodzakelijk was om [Slachtoffer B] rustig te krijgen.
Subsidiair heeft hij op dit punt een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte heeft daartoe aangevoerd dat hij zich tegen [Slachtoffer B] heeft verweerd door haar weg te duwen en op de grond te leggen.
Verder heeft verdachte, ten aanzien van de trap na, een beroep gedaan op noodweerexces. Volgens verdachte is de trap voortgevloeid uit de noodweersituatie en is die door zijn gemoedstoestand in noodweerexces overgegaan.
De rechtbank verwerpt ook deze verweren.
Verdachte is (onder invloed van alcohol) naar het feest gegaan terwijl hij wist dat [Slachtoffer B] daar aanwezig was en terwijl [Slachtoffer B] hem had laten weten zijn aanwezigheid daar niet op prijs te stellen. Er zijn die avond drie eerdere confrontaties met [Slachtoffer B] geweest, niettemin heeft verdachte er telkens voor gekozen, wetende wat voor problemen konden ontstaan, om op de feestlocatie te blijven dan wel daarheen terug te keren. Onder deze omstandigheden komt verdachte reeds daarom geen beroep op een der door hem ingeroepen strafuitsluitingsgronden toe.
Het bewezene levert op de misdrijven:
? feit 1 primair: poging tot doodslag;
? feit 2 : mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Straftoemeting
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, door naar een verjaardagsfeest te gaan op het woonadres van zijn ex-vriendin, zich begeven in een situatie waar hij problemen kon verwachten. Toen deze problemen zich inderdaad voordeden, heeft hij er voor gekozen zich niet aan die situatie te onttrekken. Nadat het met zijn ex-vriendin tot drie keer toe tot een gewelddadig treffen was gekomen, is het de laatste keer uit de hand gelopen en heeft hij haar, terwijl ze al op de grond lag, nog nagetrapt. Een groep toeschouwers sprak verdachte aan op zijn gedrag. Verdachte heeft hierop gereageerd, niet door meteen weg te gaan, maar door een mes te trekken en hiermee te dreigen. Het latere slachtoffer nam geen genoegen met een verbale terechtwijzing van verdachte en is hem achternagegaan en heeft hem aangevallen.
Het geweld dat het slachtoffer daarbij tegen verdachte heeft gebruikt was weliswaar onnodig en onjuist, maar de reactie van verdachte daarop was buitensporig en disproportioneel.
Het slachtoffer is daarbij zeer ernstig gewond geraakt en het heeft niet veel gescheeld of hij had het voorval niet overleefd.
In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Mede gelet op de omtrent verdachte uitgebrachte rapportages en verdachtes justitiële documentatie, zal de rechtbank daarbij de hierna te melden bijzondere voorwaarde stellen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ermee rekening gehouden dat de aanval van het slachtoffer op verdachte geen ander doel meer diende dan vergelding voor wat verdachte [Slachtoffer B] had aangedaan en dat het slachtoffer, blijkens zijn verklaring het mes in de handen van verdachte gezien hebbend, desondanks zo onverstandig is geweest met verdachte in gevecht te gaan. Om die reden komt de rechtbank tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd.
In beslag genomen voorwerpen
Nu zich geen strafvorderlijk belang meer daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de veroordeelde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens het Gelders centrum voor verslavingszorg De Grift, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen door de instelling voor forensische psychiatrische zorg Kairos of een andere, door de reclassering aan te wijzen soortgelijke instelling. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die hem door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
? kledingstukken: - trui met capuchon, kleur zwart, merk Carhartt;
- sokken, kleur blauw;
- een paar schoenen, kleur zwart, maat UK 10, merk Emerica;
- een T-shirt, kleur zwart, tekst “Life of Agony”;
- broek, kleur beige, merk Pilot Ind;
- jas, kleur zwart, merk Basics;
? brief.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. Van Harreveld, voorzitter, mrs. De Bie en Van Lookeren Campagne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Wichern, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2006.