Registratienummers: AWB 05/766 en 05/2635
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eisers]
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.J. Likkel,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, verweerder,
[X], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluit van verweerder van 8 februari 2005 (Besluit I).
Besluit van verweerder van 14 juni 2005 (Besluit II).
Ten aanzien van besluit I:
Bij besluit van 28 juli 2004 heeft verweerder alsnog geweigerd aan [X] een bouwvergunning voor het verbouwen van een woonhuis op het perceel aan [adres] te [woonplaats] te verlenen en voorts afgezien van handhavend optreden tegen de inmiddels gerealiseerde verbouwing.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit I heeft verweerder het tegen het afzien van handhavend optreden ingediende bezwaar gegrond verklaard en het eerder genoemde besluit op dat punt onder verbetering van de motivering gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 14 juni 2005 heeft [X] zich gesteld als partij in het geding.
Ten aanzien van besluit II:
Bij besluit van 10 januari 2005 heeft verweerder afgewezen het verzoek om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan bewonen van een pand aan [adres] in [woonplaats] en tegen het wonen in de milieucirkel van het agrarisch bedrijf van eisers aan [adres] in [woonplaats].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit II heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 25 juli 2005 heeft [X] zich gesteld als partij in het geding.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 december 2005. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Likkel, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
T.J.P. Polman en ing. D.H.H.J. van Hal, werkzaam bij verweerders gemeente. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Harbers, advocaat te Arnhem.
Bij besluit van 6 februari 2002 heeft verweerder bouwvergunning verleend aan
[X] voor het (gedeeltelijk) verbouwen/veranderen van het woon-huis op het perceel aan [adres] in [woonplaats]. Bij besluit van 18 juni 2002 heeft verweerder een daartegen ingediend bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2003 (reg.nr. AWB 02/1671) heeft de rechtbank het beroep van eisers tegen laatstgenoemd besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 28 juli 2004 heeft verweerder de bouwvergunning alsnog geweigerd en voorts beslist geen handhavingsactie op te starten. Dat was een (nieuw) besluit op bezwaar voor zover het zag op de weigering bouwvergunning en een primair besluit voor zover het zag op het afzien van handhavend optreden. Tegen dat laatste is bezwaar ingediend en bij bestreden besluit I is op dat bezwaar beslist.
Op 23 september 2004 is een meeromvattend verzoek tot handhaving gedaan, dat niet alleen ziet op het terugdraaien van de verbouwing, maar ook op het gebruik als burgerwoning en op het wonen binnen de milieucirkel van het bedrijf van eisers.
Tegen de weigering van ook dit handhavend optreden is bezwaar ingediend, waarop door verweerder het bestreden besluit II is genomen.
In de uitspraak van 6 april 2005 (reg.nr. AWB 04/2054) heeft de rechtbank het beroep van [X] tegen de weigering van de bouwvergunning ongegrond verklaard, en in dat kader geoordeeld, dat verweerder op goede gronden bouwvergunning heeft geweigerd en heeft afgezien van het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste dan wel tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Ten aanzien van Besluit I (terugbrengen in de oorspronkelijke staat van het woonhuis op [adres]).
Door de verbouwing waar het in deze procedure om gaat is het bedrijfsgedeelte van het pand aan [adres] verbouwd en onderdeel gemaakt van het woongedeelte.
Eisers hebben op het naburige perceel een agrarisch bedrijf. Volgens eisers heeft de verbouwing nadelige gevolgen voor hun bedrijfsvoering, hetgeen voor hen reden is om herstel in de oude toestand te eisen.
De in het besluit van 8 februari 2005 opgenomen weigering om handhavend op te treden berust op het volgende. Verweerder erkent dat de verbouwing in strijd met het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden en dat er geen concreet zicht op legalisering bestaat. Verder is verweerder van mening dat het vertrouwensbeginsel, het rechts-zekerheidsbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel in casu geen bijzondere omstandigheid opleveren op grond waarvan van handhavend optreden kan worden afgezien. Verweerder stelt zich (evenwel) op het standpunt dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan moet worden afgezien (verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 30 juni 2004, LJN AP4647).
Verweerder interpreteert de gronden van het bezwaar van eisers zodanig, dat zij zich niet zozeer richten tegen de illegale verbouwing, maar meer tegen de naar hun opvatting met het bestemmingsplan strijdige bewoning van het pand en het wonen in de hindercirkel.
Verweerder verwijst in dit verband naar uitingen van eisers in een handhavingsverzoek van 23 september 2004 en tijdens een hoorzitting van 9 december 2004. Eisers hebben volgens verweerder zelf verklaard dat de woning niet behoeft te worden teruggebracht in de oude staat.
Namens eisers is in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden en dat in dat verband een onjuiste belangenafweging is gemaakt.
Eisers zijn van mening dat de door verweerder toegepaste evenredigheidstoets blijkens de jurisprudentie van de ABRS slechts bij overtredingen van geringe aard en ernst tot gevolg kan hebben dat van handhavend optreden kan worden afgezien.
Zij bestrijden voorts dat hun bezwaren zich in wezen slechts richten tegen de illegale bewoning (zoals verweerder heeft aangenomen) en zijn van mening dat de verbouwing van het pand de uitbreidingsmogelijkheden van hun agrarische bedrijf ernstig belemmert. Door de verbouwing is de afstand tussen het bewoonde gedeelte van het pand en het agrarisch bedrijf kleiner geworden, hetgeen ook gevolgen kan hebben bij actualisering van de milieuvergunning.
De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat de verbouwing in strijd met het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden, dat geen concreet zicht op legalisering bestaat en dat verweerder bevoegd is tot handhavend optreden over te gaan. Het gaat (slechts) om de vraag of de evenredigheidstoets, zoals deze door verweerder is toegepast, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
Vastgesteld moet worden dat verweerder bij de vraag of al dan niet tot handhaving zou moeten worden overgegaan slechts de belangen van eisers en die van de eigenaar van de woning tegen elkaar heeft afgewogen. Ter zitting is dit namens verweerder erkend. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS dient evenwel het algemeen belang dat met handhaving is gediend te worden afgewogen tegen de belangen van degene tot wie de eventuele handhaving is gericht en geldt daarbij als uitgangspunt dat handhavend moet worden opgetreden. In de woorden van de ABRS:
“Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan weigeren dit te doen ”(o.m. ABRS 30 juni 2004, LJN AP4683).
De rechtbank moet vaststellen dat in het bestreden besluit geen aandacht is geschonken aan dit algemeen belang en dat niet is aangegeven hoe dit zich verhoudt tot de belangen van de eigenaar. Het besluit is in zoverre derhalve onvoldoende gemotiveerd. Hetgeen in het verweerschrift hieromtrent is opgemerkt, kan aan die vaststelling niet afdoen.
Verweerder zal bij een nieuw besluit moeten afwegen hoe de (in beginsel zwaarwegende) belangen die met handhaving zijn gemoeid, waaronder het voorkomen van precedent-werking, zich verhouden tot de belangen van [X]. Relevant daarbij is, blijkens de uitspraak van de ABRS van 19 januari 2005 (LJN AS3204), of sprake is van een overtreding van zeer geringe aard en ernst en in hoeverre de belangen van derden worden geschaad door het eventueel achterwege blijven van handhavend optreden.
Ten aanzien van Besluit II (wonen in strijd met het bestemmingsplan en wonen in de milieucirkel van het bedrijf van eisers).
In het primaire besluit van 10 januari 2005 stelt verweerder zich naar aanleiding van het handhavingsverzoek van 23 september 2004 op het standpunt handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan moet worden afgezien. Na het tegen dat besluit ingediende bezwaar van eisers heeft de commissie van advies voor de bezwaarschriften op 10 juni 2005 een advies aan verweerder uitgebracht. In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij als motivering kennelijk voormeld advies van de bezwaarcommissie is gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat het gebruik als woonhuis in strijd is met de vigerende bestemming “Recreatieve doeleinden”; dat geen concreet zicht op legalisering bestaat en dat verweerder bevoegd is tot handhavend optreden over te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank beperkt het geschil zich ook in deze procedure tot de vraag of handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien
De rechtbank moet ook met betrekking tot Besluit II vaststellen dat verweerder bij de vraag of al dan niet tot handhaving zou moeten worden overgegaan slechts de belangen van eisers en die van de eigenaar van de woning tegen elkaar heeft afgewogen.
Onder verwijzing naar hetgeen met betrekking tot Besluit I is overwogen moet derhalve worden geoordeeld dat Besluit II niet berust op een adequate motivering.
Het komt de rechtbank voor dat het wonen in een milieucirkel niet strijdig is met enig wettelijk voorschrift, zodat in zoverre terecht van handhavend optreden is afgezien.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de beroepen gegrond moet worden verklaard en dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op de bezwaarschriften van eisers dient te nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze kosten worden begroot op
€ 966,- ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand (twee maal indienen beroep en eenmaal verschijnen ter zitting). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het door eisers gedane verzoek om vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar dient door verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar worden behandeld.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep tegen Besluit I gegrond;
vernietigt Besluit I, voor zover daarin is afgezien van handhavend optreden;
verklaart het beroep tegen Besluit II gegrond;
vernietigt Besluit II;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaarschriften van eisers ;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 966,-,
te betalen door de gemeente Overbetuwe;
bepaalt dat de gemeente Overbetuwe de door eisers gestorte griffierechten van in totaal
€ 276,- (twee maal € 138,-) aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.M. Vermeulen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2006.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.