Parketnummer : 05/985149-05
Datum zitting : 19 januari 2006
Datum uitspraak : 2 februari 2006
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman: mr. M.J.A. Castelijn, advocaat te Breda.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(artikel 69, tweede lid Algemene Wet inzake Rijksbelastingen juncto artikel 51
Wetboek van Strafrecht)
[naam] BV op of omstreeks 3 juni 2004 dan wel in of omstreeks
het jaar 2004 in de gemeente Roosendaal en/of Heerlen en/of (elders) in
Nederland,
opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake Rijksbelastingen,
te weten de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal van 2004 welke op 3
juni 2004 is ingediend,
onjuist of onvolledig heeft gedaan en of heeft doen, aan de Inspecteur
der Belastingen van eenheid Belastingdienst/Ondernemingen te Roosendaal,
terwijl dat feit er toe heeft gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven,
immers heeft [naam] BV,
in die aangifte bij de Belastingdienst in Roosendaal,
een onjuist bedrag terug te vorderen omzetbelasting vermeld en/of doen
vermelden;
tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden
gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
(artikel 321 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 13 augustus 2004 dan wel in of omstreeks de periode van 1
augustus 2004 tot en met 31 september 2004 in de gemeente Rijsbergen en/of
(elders) in Nederland,
opzettelijk een geldbedrag ter hoogte van 21.372 euro, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Staat der Nederlanden, in elk
geval aan anderen dan verdachte,
welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten door een
onverschuldigde betaling (te weten een onjuiste teruggave omzetbelasting),
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 januari 2006 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.J.A. Castelijn, advocaat te Breda.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en dat verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand en een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastege-legd en zal hem daarvan vrij-spreken.
Ten aanzien van feit 2 is door raadsman naar voren gebracht dat het bewijs onrechtmatig is verkregen nu verdachte op 26 september 2005 door de verbalisanten van de FIOD-ECD niet op zijn recht tot zwijgen is gewezen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Bij het onderzoek door de FIOD-ECD bij de medeverdachte [namen] komt men een aangifte tegen op naam van verdachte. Uit die aangifte blijkt dat verdachte een grote teruggave van de fiscus heeft ontvagen. Op dat moment is het nog niet onmogelijk dat verdachte in het kader van zijn onderneming een truck heeft gekocht waarvoor een teruggaaf verkregen is. Door verbalisanten is op basis hiervan aan verdachte gevraagd op dit daadwerkelijk zo zou kunnen zijn. Op dat moment is er naar het oordeel van de rechtbank nog geen sprake van een verdenking in de zin van artikel 27 Sv waarvoor de cautie had moeten worden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte door de FIOD-ECD om de tuin is geleid.
Met betrekking tot de verduistering zoals subsidiair tenlastegelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft het geld onder zich gekregen op grond van een beschikking van de belastingdienst, dit is dus anders dan door een misdrijf. Dat de belastingdienst op onjuiste gronden tot deze beschikking is gekomen, doet daaraan niet af. Verdachte wordt ook niet veroordeeld voor het misdrijf dat de fiscus tot de onjuiste teruggave heeft bewogen. Het vervolgens door verdachte incasseren van het bedrag levert verduistering op, aangezien verdachte heeft gezien, althans had moeten begrijpen, dat deze BTW-teruggave (1) hem niet toekwam. Dat had hij kunnen en moeten afleiden uit de hoogte van het bedrag. Hij had immers geen investering gedaan die een teruggave van een dergelijke omvang rechtvaardigde. Verdachte heeft zichzelf bovendien in een positie gebracht dat hij het geld niet meer kan terugbetalen. Het geld is uitgegeven en hij heeft nu onvoldoende middelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2004 dan wel in of omstreeks de periode van 1 augustus 2004 tot en met 31 september 2004 in de gemeente Rijsbergen
opzettelijk een geldbedrag ter hoogte van 21.372 euro, toebehorende aan de Staat der Nederlanden, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten door een onverschuldigde betaling (te weten een onjuiste teruggave omzetbelasting),
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
(1) dat verdachte niet wist dat het om een BTW-teruggave ging is onaannemelijk. Uit het feit dat hij en zijn echtgenote bij overboeking van (een deel van) dit bedrag als betalingskenmerk hebben opgegeven “betaling BTW” (zie het ter zitting namens verdachte overgelegde afschrift nr.1 bij rekening 508606632) blijkt het tegendeel.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van subsidiair
verduistering
4b. De strafbaarheid van het/de feit(en)
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 21 december 2005.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering waardoor de Nederlandse Staat voor een bedrag van ruim € 20.000,= is benadeeld.
De rechtbank acht dit een ernstig feit.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat rekening met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van 2 (twee) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (honderdentachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. M. Jurgens, rechter, als voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire, rechter,
mr. E.M. Vermeulen, rechter,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2006.