ECLI:NL:RBARN:2006:AV2036

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
105275
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbinding van de Duisenberg-regeling met schadevergoeding in aandelenleasegeschillen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Arnhem, stond de vraag centraal of de zogenaamde 'Duisenberg-regeling' voorziet in de schadevergoeding die eiseres in reconventie vordert. De eiseres, Dexia Bank Nederland N.V., had een vordering ingesteld in conventie, terwijl de gedaagde, wonende te Nijmegen, in reconventie een schadevergoeding eiste. De procedure kende een complex verloop, waarbij de rechtbank op 6 december 2005 de procedure in reconventie schorste op verzoek van Dexia, in afwachting van een verzoek tot verbindendverklaring van een overeenkomst ter collectieve afwikkeling van massaschade bij het gerechtshof te Amsterdam.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Dexia en de gedaagde nauw met elkaar samenhangen en niet los van elkaar kunnen worden beoordeeld. De Duisenberg-regeling, die betrekking heeft op de financiële afwikkeling van aandelenleaseovereenkomsten, werd door de rechtbank ambtshalve bekend geacht, hoewel deze niet expliciet was overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de regeling ook betrekking heeft op de door de gedaagde gevorderde schadevergoeding, ondanks dat dit niet uitdrukkelijk in de regeling was opgenomen.

De rechtbank wees het verzoek van de gedaagde tot hervatting van de procedure af, omdat de schorsing geen betrekking had op de procedure in conventie. De rechtbank besloot om de procedure in conventie om proces-economische redenen naar de parkeerrol van 3 oktober 2007 te verwijzen. In de beslissing werd elke verdere beslissing aangehouden, wat de voortgang van de zaak beïnvloedde. Het vonnis werd uitgesproken op 4 januari 2006 door de rechters J.D.A. den Tonkelaar, O. Nijhuis en I.D. Jacobs.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 105275 / HA ZA 03-1761
Vonnis van 4 januari 2006
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen
[gedaagde],
wonende te Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom.
Partijen zullen hierna Dexia en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 16 februari 2005. Vervolgens heeft Dexia een conclusie na niet gehouden enquête genomen en [gedaagde] een antwoordconclusie na niet gehouden enquête. Partijen hebben de zaak bepleit aan de hand van pleitnotities. Deze behoren tot het procesdossier.
Bij brief van 1 december 2005 heeft de advocaat van Dexia aangekondigd dat Dexia voorafgaand aan de rolzitting van 28 december 2005 een exploot als bedoeld in artikel 225 lid 2 Rv. zal doen uitbrengen. Daarop heeft de advocaat van [gedaagde] bij brief van 2 december 2005 aan de advocaat van Dexia gereageerd, van welke brief een afschrift aan de rechtbank is toegezonden. Door de betekening van een exploot van de zijde van Dexia is de onderhavige procedure in reconventie ingevolge artikel 1015 lid 1 Rv. en artikel 225 lid 2 Rv. op 6 december 2005 geschorst. Bij exploot van 9 december 2005 heeft [gedaagde] Dexia opgeroepen de procedure te hervatten. Op 28 december 2005 heeft Dexia een antwoordakte ongegrondheid hervatting procedure genomen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
in reconventie
2.1 De rechtbank zal eerst de vordering in reconventie nader beoordelen.
2.2 Op verzoek van Dexia is, ingevolge het bepaalde in de artikelen 1015 lid 1 en 225 lid 2 Rv., de procedure in reconventie geschorst op 6 december 2005. Het exploot van [gedaagde] van 9 december 2005 vermeldt niet de gronden waarop zij het verzoek tot hervatting van de procedure baseert. Die gronden staan echter kennelijk vermeld in de genoemde brief van 2 december 2005 van de advocaat van [gedaagde].
2.3 Het verzoek tot schorsing van Dexia was gebaseerd op de indiening van het “verzoek tot verbindendverklaring van een overeenkomst ter collectieve afwikkeling van massaschade” d.d. 18 november 2005 bij het gerechtshof te Amsterdam. In de brief van 2 december 2005 van de advocaat van [gedaagde] wordt ter onderbouwing van de stelling dat voor schorsing geen grond bestaat, verwezen naar artikel 1015 lid 2 sub a Rv. Dat artikel bepaalt dat het geschorste geding wordt hervat “indien in de procedure schadevergoeding wordt gevorderd, in de vergoeding waarvan de overeenkomst niet voorziet”. De vraag is dus of de overeenkomst waarvan verbindendverklaring is verzocht, de zogenaamde “Duisenberg-regeling”, voorziet in de schadevergoeding die [gedaagde] vordert.
2.4 De Duisenberg-regeling is niet overgelegd, maar aan de rechtbank ambtshalve bekend. In de onderhavige procedure vordert Dexia in conventie betaling op basis van en ter nakoming van de overeenkomst tussen partijen, en [gedaagde] in reconventie onvoorwaardelijk een bedrag gelijk aan de door haar betaalde maandtermijnen en voorwaardelijk een bedrag gelijk aan het door Dexia in conventie gevorderde bedrag, beide vorderingen vermeerderd met rente en kosten. Naar het oordeel van de rechtbank hangen de vorderingen in conventie en in reconventie nauw samen en kunnen deze niet los van elkaar beschouwd en beoordeeld worden. De Duisenberg-regeling ziet op de financiële afwikkeling van aandelenleaseovereenkomsten, in het kader waarvan finale kwijting over en weer wordt verleend, en daarmede op het geschil tussen partijen in volle omvang. De Duisenberg-regeling heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook mede betrekking op de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding, hoewel de Duisenberg-regeling daarin niet uitdrukkelijk voorziet. Voor deze opvatting vindt de rechtbank steun in de inleiding van het verzoekschrift van 18 november 2005, dat niet alleen door Dexia maar ook door een viertal belangenorganisaties is ingediend, waarin wordt opgemerkt: “Het doel van dit verzoekschrift is om een punt te zetten achter de conflicten rond de aandelenleaseproducten van Dexia” en “strekt tot het verbindend verklaren van de overeenkomst ter collectieve afwikkeling van massaschade die tussen de Belangenorganisaties en Dexia op 23 juni 2005 is gesloten”. Voorts acht de rechtbank van belang dat volgens de wetsgeschiedenis van de Wet collectieve afwikkeling massaschade deze regeling ook kan worden toegepast op de aandelenleasegeschillen.
2.5 In de brief van 2 december 2005 wordt tevens aangegeven dat [gedaagde] gebruik zal maken van de mogelijkheid genoemd in artikel 7:908 lid 2 BW, met de juiste toevoeging dat de daarin bepaalde termijn waarbinnen [gedaagde] kan aangeven niet aan de eventuele verbindendverklaring gebonden te willen zijn, nog niet is aangevangen. Dit vormt derhalve (thans) geen grond voor hervatting van de procedure.
2.6 Op grond van het bovenstaande wordt het verzoek tot hervatting van de onderhavige procedure afgewezen.
in conventie
2.7 De schorsing heeft geen betrekking op de procedure in conventie. Gezien de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie dient de procedure in conventie vooralsnog niet te worden voortgezet. De rechtbank zal de procedure in conventie dan ook om proces-economische redenen verwijzen naar de parkeerrol van 3 oktober 2007.
in conventie en in reconventie
2.8 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
3.1 verwijst de zaak naar de parkeerrol van 3 oktober 2007,
in reconventie
3.2 wijst het verzoek tot hervatting van de procedure af,
in conventie en in reconventie
3.3 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.D.A. den Tonkelaar, voorzitter, O. Nijhuis en I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2006.
Coll.: ON