ECLI:NL:RBARN:2006:AV1040

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1565
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van functie-enquêteformulieren en documenten betreffende de aanpassing van het CBBS op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hendriks, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. Eiser had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van functie-enquêteformulieren en documenten die betrekking hebben op de aanpassing van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het bestreden besluit van verweerder, gedateerd 20 april 2005, verklaarde het ingediende bezwaar deels gegrond en handhaafde voor het overige het eerdere besluit. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarop verweerder een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 21 november 2005 is eiser in persoon verschenen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.M.P.B. Wintermans en de heer D. Vermeulen.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 2 van de Wob een bestuursorgaan verplicht is om informatie te verstrekken, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die zich daartegen verzetten. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigering van verweerder om bepaalde informatie openbaar te maken, niet voldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handhaving van de weigering om de informatie openbaar te maken in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de weigering om de onder a en c genoemde gegevens te verstrekken. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 138,- aan hem dient te vergoeden. Het beroep voor wat betreft de andere onderdelen is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser inmiddels de gevraagde informatie had ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/1565
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser]
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hendriks,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 april 2005.
2. Procesverloop
Bij brief van 1 februari 2005 heeft eiser verweerder met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) verzocht om toezending van de in deze brief nader omschreven documenten. Bij brief van 28 februari 2005 heeft eiser zijn vraagstelling, althans voor zover deze zag op de toezending van de functie-enquêteformulieren, nader gepreciseerd.
Bij besluit van 10 maart 2005 heeft verweerder inhoudelijk op het verzoek beslist en het verzoek gedeeltelijk afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Op 20 mei 2005 heeft de voorzieningenrechter eisers verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 21 november 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.M.P.B. Wintermans en de heer D. Vermeulen.
3. Overwegingen
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de volgende informatie niet of onvoldoende heeft verstrekt.
a. De functie-enquêteformulieren van alle SBC (Standaard Beroepen Classificatie)-codes alsmede de mutaties daarop;
b. Beleidsstukken waaruit de vorderingen en handelingen blijken die vóór 1 juli 2005 moeten leiden tot aanpassing van het CBBS ( Claim Beoordelings- en Borgingssysteem);
c. De rapporten van de wetenschappelijke vakspecialisten die mee hebben gewerkt aan de totstandkoming van het CBBS;
d. Beleidsstukken waaruit blijkt dat punt 28 van het FIS (functie-informatiesysteem) maar gedeeltelijk is overgenomen;
e. Beleidsstukken van de bepaling van de lage normaalwaarde met daarbij de opgave van de normaalwaarde zoals die oorspronkelijk is geweest/vastgesteld.
Aan de weigering van de verzochte informatie genoemd onder a en b ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat verweerder bij openbaarmaking van deze stukken onevenredig zal worden benadeeld in de zin van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB omdat het risico aanwezig is dat werkgevers niet langer bereid zijn hun medewerking te verlenen en het aanpassingsproces van het CBBS wordt doorkruist en daardoor niet binnen de door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gestelde termijn gerealiseerd zal worden.
Aan de weigering van verweerder om de onder c genoemde informatie te verstrekken ligt het standpunt ten grondslag dat er geen andere rapporten van wetenschappelijke vakspecialisten ten behoeve van de totstandkoming van het CBBS zijn en dat voor zover eisers verzoek kennelijk ook betrekking had op het rapport van KPMG, dit rapport eveneens door verzending aan eiser openbaar zal worden gemaakt.
Ter zake van de weigering de onder d en e genoemde informatie aan eiser te verstrekken heeft verweerder gesteld dat openbaarmaking van deze stukken niet mogelijk is aangezien deze beleidsstukken niet bestaan.
Ingevolge artikel 2 van de WOB verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
In artikel 3, eerste lid, van de WOB is bepaald dat een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel vermeldt verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
In het vierde lid is bepaald dat indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, het bestuursorgaan de verzoeker verzoekt zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB is bepaald dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Het verzoek van eiser om informatie zoals genoemd onder a.
De betreffende formulieren worden gebruikt voor het opmaken van functiebeschrijvingen ten behoeve van het CBBS. Hiermee worden de in het CBBS opgenomen functies geactualiseerd. Eiser heeft in plaats van de gevraagde formulieren de functiebeschrijvingen ontvangen die mede op basis van de in de enquêteformulieren opgenomen gegevens tot stand zijn gekomen.
Onder de functie-enquêteformulieren wordt verstaan de documenten zoals die zijn opgesteld tijdens of naar aanleiding van een bezoek aan het bedrijf waar de functie bestaat. Op het formulier staan naast onder meer de beschrijving van de werkzaamheden, de belasting in de functie en de berekening van het uurloon ook de naam en het (email)adres van de betreffende werkgever vermeld.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het risico bestaat dat bij openbaarmaking van deze gegevens de genoemde werkgevers zullen worden benaderd door derden ter verificatie van deze gegevens en ten gevolge hiervan deze werkgevers niet langer bereid zullen zijn hun medewerking te verlenen.
Evenwel gelet op de functie-enquêteformulieren en de hierop (door de werkgever) in te vullen informatie is de rechtbank van oordeel dat voor zover deze informatie is te herleiden tot een werkgever de mogelijkheid bestaat van anonimiseren.
De gegevens waaruit de betreffende werkgever kan worden afgeleid maken weliswaar onderdeel uit van het functie-enquêteformulier doch van een dermate verwevenheid met de overige informatie dat het niet mogelijk zou zijn door anonimisering met opschoning van deze werkgeversgegevens tegemoet te komen aan eisers verzoek, is niet gebleken.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de handhaving door verweerder van de weigering om de informatie zoals genoemd onder a openbaar te maken berust op een ondeugdelijke motivering. Het bestreden besluit is derhalve in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder ter zitting heeft toegezegd geanonimiseerde versies van de gevraagde formulieren aan eiser te verstrekken.
Het verzoek van eiser om informatie zoals genoemd onder b.
Ter zitting is gebleken dat eiser inmiddels de informatie zoals genoemd onder b van verweerder heeft ontvangen, Daarmee is voor dit onderdeel het belang aan het beroep van eiser komen te ontvallen. De rechtbank zal dan ook het beroep voor wat betreft dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren.
Het verzoek van eiser om informatie zoals genoemd onder c.
De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat een tweetal rapportages met hierin de adviezen van twee hoogleraren aan eiser zijn verstrekt alsmede dat bij het bestreden besluit door verweerder de toezegging wordt gedaan ook het rapport van KPMG naar aanleiding waarvan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besloten heeft om het tot dan toe gebruikte functie-informatiesysteem aan een grondige revisie te onderwerpen, aan eiser toe te zenden.
Voorts heeft verweerder ter zitting naar aanleiding van eisers stelling dat er ten minste nog een notitie zou moeten zijn opgesteld door professor Nijhuis aangegeven dat deze notitie eveneens zal worden verstrekt indien deze in verweerders bezit is. Nu naar aanleiding van eisers beroep alsnog de door eiser verzochte stukken, indien aanwezig, openbaar gemaakt zullen worden, zal eisers beroep voor wat betreft dit onderdeel gegrond worden verklaard.
Het verzoek van eiser om informatie zoals genoemd onder d.
De rechtbank kan de redenering van eiser dat sprake zou moeten zijn van beleidsstukken gelet op de uitvoerige beantwoording door verweerder in de (openbaargemaakte) brief van 28 juli 2004 van de in een brief van 28 mei 2004 onder 2 door CRvB gestelde vraag waarom item 28 van het FIS niet geheel is overgenomen in het CBBS, niet volgen.
Een uitvoering beantwoording van deze vraag is immers eveneens op te vatten als de verantwoording en onderbouwing van deze keuze.
De rechtbank oordeelt dan ook verweerders stelling dat er naast de voornoemde brief geen beleidsstukken bestaan betreffende de gedeeltelijke overname van punt 28 van het FIS voldoende aannemelijk.
Het verzoek van eiser om informatie zoals genoemd onder e.
Eiser betoogt dat gelet op de gebruikershandleiding op pagina 5 onder punt 1.4.3 er ter zake van de gekozen lage normaalwaarde beleidsstukken moeten bestaan.
De rechtbank is echter van oordeel dat eiser door eiser niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat aan de juistheid van verweerders mededeling dat dusdanige beleidsstukken er niet zijn, moet worden getwijfeld.
Op grond van het vooroverwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond moet te worden verklaard en dat het bestreden besluit zoals hierboven aangegeven dient te worden vernietigd.
Eisers beroep zover hij hierin heeft betoogd dat verweerder zijn verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ten onrechte heeft afgewezen, heeft hij ter zitting ingetrokken, zodat de rechtbank hierop verder niet zal ingaan.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep voor zover dit betrekking heeft op de weigering de onder b genoemde gegevens te verstrekken, niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep voor het overige gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de weigering de onder a en c genoemde gegevens te verstrekken;
bepaalt dat verweerder in zoverre en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: