ECLI:NL:RBARN:2006:AV1040
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om openbaarmaking van functie-enquêteformulieren en documenten betreffende de aanpassing van het CBBS op grond van de Wet openbaarheid van bestuur
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hendriks, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. Eiser had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van functie-enquêteformulieren en documenten die betrekking hebben op de aanpassing van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het bestreden besluit van verweerder, gedateerd 20 april 2005, verklaarde het ingediende bezwaar deels gegrond en handhaafde voor het overige het eerdere besluit. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarop verweerder een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 21 november 2005 is eiser in persoon verschenen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.M.P.B. Wintermans en de heer D. Vermeulen.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 2 van de Wob een bestuursorgaan verplicht is om informatie te verstrekken, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die zich daartegen verzetten. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigering van verweerder om bepaalde informatie openbaar te maken, niet voldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handhaving van de weigering om de informatie openbaar te maken in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de weigering om de onder a en c genoemde gegevens te verstrekken. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 138,- aan hem dient te vergoeden. Het beroep voor wat betreft de andere onderdelen is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser inmiddels de gevraagde informatie had ontvangen.