Parketnummer : 05/652129-05
Datum zitting : 30 december 2005
Datum uitspraak : 13 januari 2006
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsman: mr. M.F.E Sprenkels, advocaat te Weert.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2005 te Appeltern, gemeente West Maas en Waal, op het vaarwater de Gouden Ham, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig als bestuurder en/of schipper van een snelle motorboot, terwijl het regende en/of de (cabriolet)kap op die boot bevestigd was en/of de voorruiten van die boot niet voorzien waren van ruitenwissers en/of de ruiten van die boot aan de binnenzijde beslagen waren en/of zich op de buitenzijde van die voorruiten regendruppels bevonden, waardoor het zicht naar voren tot ongeveer 2 meter, althans in ernstige mate voor hem, verdachte beperkt werd en/of had hij, verdachte niet naar alle zijden een voldoende vrij direct of indirect uitzicht, als bedoeld in artikel 1.09 lid 3 van het Binnenvaartpolitiereglement en/of hij, verdachte wist, althans redelijker wijze had kunnen vermoeden, dat zich in voormeld vaarwater zwemmers zouden kunnen bevinden, met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de, -ingevolge artikel 13 lid 1 aanhef en onder
a. van de Beheersverordening De Gouden Ham bepaalde en/of middels de aldaar geplaatste borden, B.6 van bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement, voorzien van het cijfer 9-, aldaar maximum toegestane vaarsnelheid van 9 kilometer per uur, heeft gevaren en/of met onverminderde snelheid, althans haast onverminderde snelheid op twee zich in dat vaarwater bevindende zwemsters is afgevaren en/of tegen en/of over één van die zwemsters (F.J.J.
[slachtoffer]) is gevaren en/of niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevond was geboden, ten einde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht, als omschreven in artikel 1.04 aanhef onder a. van het Binnenvaartpolitiereglement, waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is dat F.J.J. [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een hoofdwond, heeft bekomen en/of door die aan- of overvaring (geheel) onder water terecht is gekomen en/of is verdronken en/of aan de gevolgen van die aan-en/of overvaring is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 28 juli 2005 in de gemeente Appeltern, gemeente West Maas en Waal, als schipper van een snelle motorboot daarmede varende op de Gouden Ham, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, terwijl uitdrukkelijke voorschriften in het Binnenvaartpolitiereglement ontbraken, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede zeemanschap en/of door omstandigheden waarin dat
schip of dat samenstel zich bevond in het belang van de veiligheid en/of de goede orde van de scheepvaart waren geboden, teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan een ander schip/andere schepen en/of aan een andere drijvende voorwerpen, aan oevers en/of aan werken en/of inrichtingen die zich in de vaarweg en/of op de oevers daarvan bevonden en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers, terwijl het uitzicht voor hem, verdachte beperkt was, aldaar met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur, althans met grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane vaarsnelheid van 9 kilometer per uur, tegen en/of over een zwemster is gevaren, tengevolge van welke aan-en/of overvaring die zwemster is verdronken, althans overleden is;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 30 december 2005 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.F.E Sprenkels, advocaat te Weert.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot het ver-richten van 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 28 juli 2005 te Appeltern, gemeente West Maas en Waal, op het vaarwater de Gouden Ham, grovelijk, onvoorzichtig en onachtzaam als schipper van een snelle motorboot, terwijl het regende en de (cabriolet)kap op die boot bevestigd was en de voorruiten van die boot niet voorzien waren van ruitenwissers en de ruiten van die boot aan de binnenzijde beslagen waren en zich op de buitenzijde van die voorruiten regendruppels bevonden, waardoor het zicht naar voren tot ongeveer 2 meter, voor hem, verdachte beperkt werd en hij, verdachte niet naar alle zijden een voldoende vrij direct of indirect uitzicht, als bedoeld in artikel 1.09 lid 3 van het Binnenvaartpolitiereglement en hij, verdachte redelijker wijze had kunnen vermoeden, dat zich in voormeld vaarwater zwemmers zouden kunnen bevinden, met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur, heeft gevaren en op twee zich in dat vaarwater bevindende zwemsters is afgevaren en tegen en/of over één van die zwemsters (F.J.J.
[slachtoffer]) is gevaren en niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevond was geboden, ten einde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht, als omschreven in artikel 1.04 aanhef onder a. van het Binnenvaartpolitiereglement, waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is dat F.J.J. [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een hoofdwond, heeft bekomen en door die aan- of overvaring (geheel) onder water terecht is gekomen en is verdronken en aldus aan de gevolgen van die aan-en/of overvaring is overleden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Door de raadsman is betoogd dat verdachte niet in strijd heeft gehandeld met artikel 1.09 lid 3 van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Een gebrek aan vrij uitzicht kan ondervangen worden door het gebruik van een (optisch) hulpmiddel dan wel een uitkijk. Verdachte heeft zorg gedragen voor een uitkijk, namelijk zijn mede-opvarende [naam].
Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat zijn cliënt niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat er zwemmers in het water waren. Het regende op dat moment erg hard en bovendien is het op grond van artikel 8.08 lid 2 sub e BPR voor zwemmers verboden zich in de nabijheid van meergelegenheden te begeven.
De rechtbank overweegt over deze verweren als volgt:
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam] niet als uitkijk als bedoeld in artikel 1.09 lid 3 BPR gefungeerd. In de eerste plaats is [naam] hiertoe niet nadrukkelijk door [verdachte] aangewezen en in de tweede plaats verklaart [naam] op 29 juli 2005: “Mede door de regen, alsmede door het feit dat er op die ruiten geen ruitenwissers aanwezig waren, was het zicht zeer beperkt. Je zag geen moer.” Hieruit leidt de rechtbank af dat ook [naam] geen goed zicht had en dat hij derhalve niet als uitkijk kan hebben gefungeerd. Dit verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het tweede verweer van de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte, gelet op het feit dat hij zelf verklaart dat op die plek altijd mensen zwemmen, er op bedacht had moeten zijn dat er zwemmers zouden kunnen zijn. Ook dit verweer wordt verworpen.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 7 december 2005; en
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland gedateerd 30 november 2005, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Het is aan verdachtes schuld te wijten dat een ander, [slachtoffer], is overleden. Terwijl het regende is hij gaan varen met zijn motorboot. Door de cabrioletkap die hij op zijn boot had bevestigd in combinatie met de harde regen en het feit dat er geen ruitenwissers op de voorruit zaten was het zicht erg slecht. Ondanks het slechte zicht heeft verdachte gevaren met een snelheid van ongeveer 25 km/uur, terwijl op die plaats een snelheid was toegestaan van slecht 9 km/uur. Door het slechte zicht en de te hoge snelheid heeft verdachte twee zwemmende kinderen niet tijdig opgemerkt en ze met de boot geraakt. Tengevolge van de klap is een van de twee meisjes waarschijnlijk bewusteloos geraakt, waarna zij is verdronken. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank heeft er bij bepaling van de strafmaat rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie en zelf ook erg lijdt onder de gevolgen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de eis van de officier van justitie terecht en zal zij die volgen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10,14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte voorts tot het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 2 uren, per dag.
Aldus gewezen door:
mr. J.P. Bordes, rechter, als voorzitter,
mr. J.H.M. Westenbroek, rechter.
mr. H. Eigenberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Bijl, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 januari 2006.