RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4338
Uitspraakdatum: 14 maart 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland, kantoor Nijmegen, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 september 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag en boetebeschikking inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [00].H.07).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2005.
Eiser is daar in persoon verschenen bijgestaan door zijn echtgenote [A]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
De rechtbank:
? verklaart het beroep deels gegrond;
? vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover het betreft de opgelegde boete;
? vermindert de boete tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
? veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 25, zijnde reis- en verblijfkosten, onder aanwijzing van Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
? gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Eiser drijft vanaf 1 april 2000 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak genaamd [C] gevestigd te [Z].
Tot het ondernemingsvermogen van voornoemde onderneming behoort een personenauto, merk Saab (kenteken [00-AA-BB]), met een cataloguswaarde van € 28.338.
Eiser heeft in zijn aangifte geen bedrag ter zake van het privé-gebruik van voornoemde personenauto aangegeven.
Bij eiser is door verweerder een onderzoek ingesteld naar aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1999 tot en met 2002. Het controlerapport is gedagtekend 27 mei 2004 en door verweerder in kopie overgelegd als bijlage bij het verweerschrift.
Zowel bij het vaststellen van de navorderingsaanslag als bij het doen van de uitspraak op bezwaar heeft verweerder ter zake van het privé-gebruik van de tot het ondernemings-vermogen behorende personenauto het inkomen van eiser gecorrigeerd met 20% van de cataloguswaarde. Voorts is een vergrijpboete van 20% opgelegd.
In geschil is het antwoord op de vraag (1) of verweerder op juiste gronden tot het opleggen van een navorderingsaanslag is overgegaan en zo ja, (2) of verweerder terecht 20% van de cataloguswaarde ter zake van het privé-gebruik van de tot het ondernemingsvermogen behorende personenauto bij het inkomen van belanghebbende geteld. Voorts is de opgelegde vergrijpboete in geschil.
Ten aanzien van de navordering
Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bepaalt onder meer dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte tot een te laag bedrag is vastgesteld de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Eiser voert aan dat zijn aangifte door verweerder grondig is beoordeeld en dat verweerder vragen heeft gesteld over de ingediende aangifte. Aangezien hij expliciet heeft vermeld dat de personenauto niet voor privé-doeleinden is gebruikt is naar eiser stelt navordering wegens het ontbreken van een nieuw feit niet mogelijk.
Navordering is volgens artikel 16, eerste lid, van de Awr niet mogelijk op grond van een feit dat al bekend was toen de oorspronkelijke aanslag werd vastgesteld. Verweerder mag bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in het onderhavige geval geen sprake. De omstandigheid dat verweerder bij de aanslagregeling vragen heeft gesteld naar één specifiek element van de ingediende aangifte – de door eiser ontvangen ontslagvergoeding – doet hieraan niet af.
De handelwijze van eiser met betrekking tot het privé-gebruik van de auto is verweerder pas tijdens het boekenonderzoek gebleken zodat sprake is van een nieuw feit en navordering derhalve mogelijk is.
Ten aanzien van de enkelvoudige belasting
Ingevolge artikel 42, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt bij het bepalen van de winst uit onderneming de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van tenminste twintig percent van de cataloguswaarde van de auto – met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto's en motorrijwielen – niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming.
Deze regeling is niet van toepassing indien blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt (artikel 42, vijfde lid, van de Wet).
Het woord blijken in artikel 42, vijfde lid, van de Wet betekent dat volledig bewijs moet worden geleverd, dat wil zeggen dat overtuigend moet worden aangetoond en dat de zwakkere vorm van bewijs, omschreven als "aannemelijk maken" niet voldoende is.
Eiser, op wie te dezen de bewijslast rust, dient door middel van feiten en omstandigheden overtuigend aan te tonen dat hij in het onderhavige jaar de tot het ondernemingsvermogen behorende personenauto voor minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruik. Eiser stelt dat hij in het onderhavige jaar kilometers heeft bijgehouden. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een overzicht overgelegd van autoritten welke hij aan zijn cliënten heeft gedeclareerd. Voorts stelt eiser dat hij de beschikking had over een privé-auto waarmee de privé-kilometers zijn afgelegd. Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat het rijpatroon in het jaar 2000 overeenkomt met dat in de jaren 2001 en 2002 voor welke jaren de gevoerde kilometeradministratie wel door verweerder is geaccepteerd.
Verweerder verdedigt het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast omdat eiser geen sluitende kilometeradministratie heeft bijgehouden. Voorts stelt verweerder dat door de enkele mededeling dat de auto niet voor privé-doeleinden is gebruikt en het bezit van een tweede auto niet wordt aangetoond dat de auto voor minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank toont eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aan dat hij de tot het ondernemingsvermogen behorende personenauto voor minder dan 1000 kilometer op jaarbasis voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Eiser heeft geen kilometeradministratie of rittenstaat – in welke vorm dan ook – overgelegd waaruit blijkt
dat hij de auto voor minder dan 1000 kilometer op jaarbasis voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Uit het door hem overgelegde overzicht van gedeclareerde kilometers kan dit eveneens niet opgemaakt dan wel afgeleid worden. Ook overigens heeft eiser geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie moeten leiden dat de zienswijze van verweerder onjuist is. De enkele aanwezigheid van een privé-auto gedurende het jaar is onvoldoende om aan te tonen dat in het onderhavige jaar de tot het ondernemingsvermogen behorende personenauto voor minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Vergelijking met de jaren 2001 en 2002 kan eiser eveneens niet baten aangezien de beoordeling van de gereden kilometers voor privé-doeleinden per jaar dient te geschieden.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van eiser ten aanzien van het privé-gebruik
van de auto in het onderhavige jaar niet kan worden aangemerkt als grove schuld. Het door eiser ingenomen standpunt is in die mate juridisch pleitbaar dat eiser redelijkerwijs kon menen juist te handelen. De rechtbank vermindert de boete derhalve tot nihil.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep deels gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken, zijnde reis- en verblijfkosten ter grootte van € 25.
Deze uitspraak is gedaan op 14 maart 2005 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van M. Eggink, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.