ECLI:NL:RBARN:2005:AZ9589

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 december 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2184
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening van gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 27 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.J. van de Munckhoff, en de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland, vertegenwoordigd door drs. A.L. Vermeer. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, maar de gronden van het beroep zijn te laat ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van de beroepsgronden was verlengd, maar dat deze termijn niet tijdig was nageleefd. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de gronden van het beroep na de gestelde uiterste termijn waren ingediend. Eiser had weliswaar betoogd dat zijn gemachtigde ziek was geweest, maar de rechtbank vond dat dit geen rechtvaardiging bood voor de termijnoverschrijding. De rechtbank kwam hierdoor niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag. De uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.J. Eggink.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2184
Uitspraakdatum: 27 december 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. drs. H.J.J. van de Munckhoff,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland / kantoor Nijmegen,
vertegenwoordigd door: drs. A.L. Vermeer.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 30 juni 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting met nummer: [00] opgelegd.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2005 te Arnhem.
Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen bijstaan door
H. Hesseling.
2. De feiten
Aan eiser is met dagtekening 26 november 2004 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. De gemachtigde van eiser heeft bij pro-forma bezwaarschrift van 6 januari 2005 hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 januari 2005 heeft verweerder de gemachtigde van eiser verzocht om binnen vier weken de gronden behorende bij het bezwaar in te dienen. Op 15 maart 2005 is deze termijn door verweerder met vier weken verlengd.
Bij kennisgeving van 26 april 2005, behorende bij de (formele) uitspraak op bezwaar met dagtekening 9 mei 2005, heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden bij het bezwaarschrift.
Op 20 juni 2005 is de gemachtigde van eiser bij pro-forma beroepschrift hiertegen in beroep gekomen.
Bij brief met dagtekening 27 juni 2005 is door de rechtbank aan de gemachtigde van eiser medegedeeld dat hij binnen vier weken de gronden behorende bij het beroepschrift moet indienen omdat de rechtbank anders het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
Bij brief, met dagtekening 15 augustus 2005, is de gemachtigde door de rechtbank herinnerd aan de brief van 27 juni 2005 en is hij nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van één week zijn beroepschrift alsnog nader te motiveren. Hierbij is opnieuw aan de gemachtigde van eiser medegedeeld dat hij verplicht is te voldoen aan het verzoek van de rechtbank omdat deze anders het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
Bij faxbericht van 25 augustus 2005 heeft de rechtbank de gronden van het beroep ontvangen.
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Voordat de rechtbank aan de beoordeling van het geschil toekomt, dient zij ambtshalve te onderzoeken of het beroep ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) - voor zover hier van belang - aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepsschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolgde artikel 6:5 van de Awb dient het beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten.
Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Het pro-forma beroepschrift is op 20 juni 2005, de laatste dag van de beroepstermijn, ontvangen en dus in zoverre tijdig ingediend, zij het dat de beroepsgronden ontbraken.
Bij brief van 27 juni 2005 is, met toepassing van artikel 6:6 van de Awb, aan eiser vier weken uitstel verleend voor het indienen van de gronden behorende bij het beroepschrift. Bij brief van 15 augustus 2005 is deze termijn verlengd tot 22 augustus 2005.
De gronden van het beroep zijn door de rechtbank op 25 augustus 2005 ontvangen, derhalve na de gestelde uiterste termijn. Dit brengt mee dat het verzuim, bestaande uit het niet vermelden van de gronden van het beroep, niet tijdig is hersteld. Gezien de lange duur van het verleende uitstel is de rechtbank van oordeel dat het gevolg moet zijn dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift een niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De gemachtigde van eiser betoogt dat hij niet in staat is geweest om het beroepschrift tijdig te motiveren in verband met zijn ernstige en langdurige ziekte in juni 2005. Hoewel de rechtbank wel wil uitgaan van de gestelde ziekte heeft gemachtigde hiermee geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven. Immers gemachtigde stelt in juni 2005 ziek te zijn geweest terwijl hij tot 22 augustus 2005 de tijd had om zijn beroepschrift nader te motiveren. De rechtbank acht de periode tussen de ziekte en het einde van de beroepstermijn lang genoeg om het onderhavige beroepsschrift op enigerlei wijze nader te onderbouwen. Daarbij komt dat eiser niet, vanwege dringende redenen, opnieuw om uitstel heeft verzocht voor het indienen van nadere gronden. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Gezien het bovenstaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. F.M. Smit, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J. Eggink, griffier, op 27 december 2005.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.