ECLI:NL:RBARN:2005:AV1967

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
127996
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en de uitleg van grove schuld in verzekeringsrecht

In deze zaak vorderde N.V. Interpolis Schade van gedaagde, die verzekerd was tegen arbeidsongeschiktheid, betaling van een bedrag van € 22.249,76. Interpolis stelde dat de arbeidsongeschiktheid van gedaagde was ontstaan, verergerd of bevorderd door grove schuld van gedaagde, zoals bedoeld in artikel 18.1 van de polisvoorwaarden. De rechtbank Arnhem constateerde dat het begrip 'grove schuld' niet in de polisvoorwaarden was gedefinieerd en besloot daarom aansluiting te zoeken bij de gangbare uitleg in het verzekeringsrecht. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin grove schuld werd gedefinieerd als een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld. De rechtbank overwoog dat ook roekeloosheid als grove schuld kan worden aangemerkt, mits de verzekerde zich niet bewust was van de schade die zijn handeling kon meebrengen.

De rechtbank oordeelde dat Interpolis niet had aangetoond dat gedaagde zich bewust had moeten zijn van de aanmerkelijke kans op schade door zijn gedragingen. Gedaagde had belastingfraude gepleegd, maar de rechtbank concludeerde dat uit deze gedraging niet automatisch een aanmerkelijke kans op arbeidsongeschiktheid voortvloeide. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, waren niet gesteld of gebleken. Daarom werd de vordering van Interpolis afgewezen.

De rechtbank veroordeelde Interpolis in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die op dat moment waren begroot op € 1.648,00. Het vonnis werd uitgesproken op 23 november 2005 door mr. S.H.M. van der Heiden.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 127996 / HA ZA 05-1069
Datum vonnis: 23 november 2005
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
N.V. INTERPOLIS SCHADE,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. E.C.J. Hennekam te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Interpolis en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 24 oktober 2005.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[gedaagde] is bij Interpolis verzekerd tegen de risico’s van arbeidsongeschiktheid.
Op de verzekering zijn van toepassing de Voorwaarden InkomensZekerPlan Combinatiepolis (hierna: de polisvoorwaarden).
Artikel 18.1 hiervan luidt, voor zover van belang:
“Er is geen recht op uitkering als de arbeidsongeschiktheid ontstaat, verergert, of wordt bevorderd door opzet of grove schuld van de verzekerde (...)”.
Op 13 maart 2003 heeft [gedaagde] bij Interpolis een melding gedaan van psychische klachten. Vervolgens heeft Interpolis vastgesteld dat sprake was van arbeidsongeschiktheid en in totaal een bedrag van € 20.579,38 aan [gedaagde] uitgekeerd.
In juni 2004 is [gedaagde] in opdracht van Interpolis onderzocht door een psychiater, [betrokkene]. Dit onderzoek is uitgemond in een rapport.
Naar aanleiding van dit rapport heeft Interpolis [gedaagde] aangemaand tot terugbetaling van € 20.579,39 omdat volgens Interpolis ingevolge artikel 18.1 van de polisvoorwaarden geen recht op uitkering bestaat. In een brief van Interpolis aan [gedaagde] van 6 oktober 2004 staat hierover onder meer het volgende:
“Volgens onze medisch adviseur blijkt uit het rapport (...) dat bij verzekerde zich acuut een matig ernstige aanpassingsstoornis ontwikkelt wegens een FIOD-inval. Het plegen van een misdrijf dat uiteindelijk tot zijn aanhouding en veroordeling leidt, wat op zich weer tot zijn arbeidsongeschiktheid heeft geleid, kan niet anders gezien worden als grove schuld aan het ontstaan etc. van zijn arbeidsongeschiktheid”
Het geschil
Interpolis vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 22.249,76, bestaande uit genoemd bedrag van € 20.579,39 en wettelijke rente tot 2 juni 2005 van € 480,37, vermeerderd met rente en kosten.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Interpolis legt aan haar vordering ten grondslag dat de arbeidsongeschiktheid van [gedaagde] is ontstaan, verergerd of bevorderd door grove schuld van [gedaagde] in de zin van artikel 18.1 van de polisvoorwaarden. De rechtbank stelt vast dat het begrip ‘grove schuld’ niet in de polisvoorwaarden is gedefinieerd. Voor de uitleg hiervan zal de rechtbank derhalve aansluiten bij de in het verzekeringsrecht gangbare uitleg van dit begrip. Beide partijen hebben in dit kader terecht verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 1954, NJ 1955, 386, waarin grove schuld is gedefinieerd als een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld. De rechtbank overweegt dat naar de heersende opvatting in de verzekeringsrechtelijke literatuur ook sprake kan zijn van grove schuld, tevens aangeduid als roekeloosheid, indien de verzekerde zich niet bewust is van de schade die zijn handeling kan meebrengen. Deze opvatting volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van de toekomstige titel 7.17 NBW (TK 1985-1986, 19 529, nr. 3, p. 25 en EK 2004-2005, 19 529, E, p. 12-13). Hierin staat verder onder meer dat het aan de verzekeraar is om de uit de gedraging voortvloeiende aanmerkelijke kans op schade te bewijzen, evenals het feit dat de verzekerde zich hier ook bewust van had moeten zijn. De rechtbank verwijst voorts naar het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2003, NJ 2004, 536, dat handelt over merkelijke schuld. In dit arrest stelt de Hoge Raad voorop dat bij de beantwoording van de vraag welke mate van zorg de verzekeraar van de verzekerde mag verwachten, als uitgangspunt kan gelden dat van de verzekerde mag worden verwacht, dat hij zich onthoudt van gedragingen waarvan hij weet of behoort te weten dat een aanmerkelijke kans bestaat dat deze tot schade zullen leiden.
Zoals ter comparitie is gebleken, heeft [gedaagde] - samengevat - belastingfraude gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. Ook staat vast dat er in dat verband op het bedrijf van [gedaagde] een zogenoemde FIOD-inval heeft plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] zich bij het plegen van deze belastingfraude bewust is geweest van de kans op arbeidsongeschiktheid. Volgens Interpolis heeft [gedaagde] door het plegen van belastingfraude - waardoor een FIOD-inval heeft plaatsgevonden en waarop een rechtszaak is gevolgd - het risico in het leven geroepen om arbeidsongeschikt te worden. Zoals uit r.o. 4.1. volgt, dient er sprake te zijn van een gedraging waaruit een aanmerkelijke kans op schade voortvloeit. Reeds hierop stuit de vordering van Interpolis af. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit het plegen van belastingfraude naar algemene ervaringsregels namelijk niet een aanmerkelijke kans op arbeidsongeschiktheid voort. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken. De rechtbank concludeert dat van grove schuld in de zin van artikel 18.1 van de polisvoorwaarden geen sprake is en dat Interpolis dus geen beroep op dit artikel toekomt.
Nu de rechtbank reeds op grond van het vorenstaande de vordering zal afwijzen, behoeven de overige verweren van [gedaagde], waaronder de betwisting van het door Interpolis gestelde rechtstreekse verband tussen de gepleegde belastingfraude en de arbeidsongeschiktheid van [gedaagde], geen behandeling.
Interpolis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 490,00
- salaris procureur 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.648,00
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt Interpolis in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.648,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H.M. van der Heiden en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2005.
de griffier de rechter