ECLI:NL:RBARN:2005:AV1669

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
117664
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma en de voortzetting van het bedrijf

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 28 december 2005, staat de ontbinding van een vennootschap onder firma centraal. De rechtbank heeft de ontbinding per 1 oktober 2005 uitgesproken, na een procedure waarin partijen verdeeld waren over wie gerechtigd is de vennootschap voort te zetten. De rechtbank oordeelt dat er geen bepalingen in de overeenkomst of de wet zijn die deze kwestie regelen, en dat de gevolgen van de ontbinding beoordeeld moeten worden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

De eiser heeft aangevoerd dat hij gerechtigd is tot voortzetting van de vennootschap, onderbouwd met argumenten zoals zijn investeringen in het bedrijf en het leeftijdsverschil tussen hem en de gedaagde. De gedaagde daarentegen stelt dat hij het bedrijf heeft opgericht en dat de eiser niet in staat is om het bedrijf op een verantwoorde manier te drijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen argumenten hebben die voor en tegen hun claims pleiten, maar concludeert dat de eiser in beginsel gerechtigd is tot voortzetting van de vennootschap.

De rechtbank heeft partijen verzocht zich uit te laten over de persoon die belast zal worden met de verdeling van de vennootschap en heeft hen aangeraden een mediator te benaderen. Tevens heeft de rechtbank aangegeven dat de beslissing tot ontbinding een eindbeslissing is, waartegen hoger beroep openstaat. De zaak zal opnieuw op de rol komen op 25 januari 2006 voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 117664 / HA ZA 04-1659
Vonnis van 28 december 2005
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. W.D. Huizinga,
advocaat mr. L.G.M. Delahaije te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune,
advocaat mr. G.W.J.M. van Mierlo te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juli 2005
- de akte houdende uitlating na tussenvonnis van [eiser]
- de akte houdende uitlating van [gedaagde].
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen in haar tussenvonnis van 27 juli 2005. In dat vonnis heeft zij partijen in de eerste plaats verzocht zich uit te laten over de vraag per welke datum ontbinding van de vennootschap plaats dient te vinden. De rechtbank zal thans de ontbinding van de vennootschap uitspreken per 1 oktober 2005.
De vennootschap dient derhalve per die datum te worden afgewikkeld, zulks met inachtneming van hetgeen daarover is overwogen in het tussenvonnis van 27 juli 2005. De rechtbank verzoekt partijen zich uit te laten over de vraag wie met de verdeling dient te worden belast. De voorkeur van de rechtbank gaat uit naar een accountant. Partijen wordt dringend afgeraden zelf op voorhand contact op te nemen met deze persoon. Indien partijen geen persoon noemen, zal de rechtbank zelf een persoon benoemen. Partijen dienen deze persoon bij de afwikkeling vervolgens in openheid alle relevante informatie te verschaffen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij, gezien het gebrek aan vertrouwen van één der partijen in de accountant van de vennootschap, benoeming van deze accountant niet aangewezen acht.
De belangrijkste vraag die partijen echter nog verdeeld houdt is de vraag wie van hen gerechtigd is de vennootschap, na verdeling, voort te zetten. De rechtbank overwoog reeds in r.o. 4.35 van genoemd tussenvonnis dat in de overeenkomst zelf géén bepaling is opgenomen die ertoe dwingt dat het bedrijf, na ontbinding, wordt voortgezet door [eiser]. Partijen hebben de situatie zoals die zich thans voordoet niet verdisconteerd in hun overeenkomst. Ook de wet voorziet hier in dit geval niet in.
De rechtbank is van oordeel dat nu overeenkomst noch wet hierin voorziet, de gevolgen van de ontbinding op dit punt dienen te worden beoordeeld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De rechtbank zal daarom aan de hand van de feiten en omstandigheden onderzoeken of de redelijkheid en billijkheid dwingen tot de conclusie dat het bedrijf door één van beiden wordt voortgezet. De voortzetter is vervolgens gerechtigd, na verdeling, het aandeel van de ander in de vennootschap over te nemen, zulks onder vergoeding van de reële waarde daarvan aan die ander. De waarde van dit aandeel dient naar het oordeel van de rechtbank uit proceseconomisch oogpunt eveneens te worden vastgesteld door de nog te benoemen onafhankelijke accountant. Betaling dient te geschieden met inachtneming van hetgeen daarover in artikel 16 van de vennootschapsovereenkomst is bepaald, in drie gelijke jaarlijkse termijnen.
[eiser] heeft de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij meent gerechtigd te zijn tot voortzetting. Partijen hadden bij het aangaan van de overeenkomst de intentie dat [eiser] geleidelijk het bedrijf zou overnemen. Om die reden heeft [eiser] investeringen gedaan, onder meer tot aanschaf van de helft van de zich op het bedrijfsterrein bevindende woning. Er is een groot leeftijdsverschil, de rechtbank constateert dat [gedaagde] thans 58 is, [eiser] 36. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat [gedaagde] op dit moment volledig arbeidsongeschikt is en om die reden een volledige WAO uitkering geniet. [gedaagde] zou klanten daarnaast hebben meegedeeld dat het garagebedrijf wordt gesloten, waaruit, zo stelt [eiser], niet blijkt dat [gedaagde] het bedrijf werkelijk wil voortzetten.
[gedaagde] heeft daartegenover gesteld dat hij het bedrijf in 1979 heeft opgericht en het aanvankelijk achttien en een half jaar alleen heeft gedreven. [eiser] is pas zeven en een half jaar aan het bedrijf verbonden. De cijfers over 2004 en 2005 bewijzen dat [eiser] niet in staat is op verantwoorde wijze een garagebedrijf te drijven, nu in die periode verlies is geleden en een forse ongedekte lening is aangegaan, zo stelt hij. De woning van [gedaagde] is voorts uitsluitend te bereiken via het terrein waarop het garagebedrijf is gevestigd. Aan het garagebedrijf is verder een lening verstrekt, onder recht van hypotheek op (onder meer) de woning van [gedaagde]. Voorts zal de verkoopprijs van de woning van [gedaagde] aanzienlijk beperkter zijn indien deze wordt verkocht los van de zich op het terrein bevindende onroerende zaak waarin het garagebedrijf is gevestigd. [eiser] zou voorts niet over de vereiste papieren beschikken om een eigen garagebedrijf te beginnen. Tot slot stelt hij dat [eiser] niet in staat zal zijn aan de financiële verplichtingen te voldoen jegens [gedaagde] indien hij het aandeel van [gedaagde] overneemt; andersom is [gedaagde] daartoe wel in staat.
De rechtbank constateert dat een deel van de door [gedaagde] gegeven argumenten ook van toepassing zijn op [eiser]: beiden bewonen zij immers de helft van de op het terrein van het garagebedrijf gepositioneerde woning. De rechtbank constateert echter dat [eiser] daarnaast nog een koopoptie is gegeven voor de thans door [gedaagde] bewoonde helft van de woning. De rechtbank acht voorts van belang dat [eiser] toekomstverwachtingen zijn gegeven, op grond waarvan hij is overgegaan tot de aanschaf van de helft van de woning, verhuizing, alsmede tot overige investeringen in het garagebedrijf. Ook gezien het leeftijdsverschil ligt het meer in de rede dat [eiser] het garagebedrijf voortzet, niet [gedaagde].
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een begin is gegeven van feiten en omstandigheden op grond waarvan [eiser], op grond van de redelijkheid en billijkheid, in beginsel tot voortzetting gerechtigd is. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat [eiser] daartoe financieel niet in staat is. Als [eiser] inderdaad financieel niet tot overname van het aandeel van [gedaagde] in staat is, vormt dit vanzelfsprekend een (volgend) probleem. [eiser] zou dan immers een recht krijgen, terwijl hij niet in staat is dat recht uit te oefenen. De rechtbank verzoekt [eiser] zich bij akte gemotiveerd uit te laten over de vraag of hij in financieel opzicht tot overname in staat zal zijn, alsmede over hetgeen hiervoor is overwogen. Ook de stelling van [gedaagde], inhoudende dat [eiser] niet over de vereiste papieren beschikt, dient daarbij aan de orde te komen.
De rechtbank zal nu de ontbinding van de vennootschap uitspreken per 1 oktober 2005. Partijen wordt verzocht zich uit te laten over de persoon die belast zal worden met de verdeling. Zij geeft (de raadslieden van) partijen wederom in overweging een mediator te benaderen om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen. De rechtbank kan de zaak daartoe, op verzoek van partijen, ook naar een mediator verwijzen. Partijen wordt verzocht zich ook hierover bij akte uit te laten.
De rechtbank voegt hier tot slot het volgende aan toe. De beslissing van de rechtbank tot ontbinding van de vennootschap per 1 oktober 2005 betreft een eindbeslissing, waartegen van rechtswege hoger beroep openstaat. De rechtbank zal uit proceseconomisch oogpunt nu ook hoger beroep openstellen tegen de in dit vonnis genomen tussenbeslissingen.
De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
spreekt de ontbinding van de vennootschap onder firma uit per 1 oktober 2005,
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 25 januari 2006 voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 2.8 en 2.9,
bepaalt dat van dit vonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2005.