ECLI:NL:RBARN:2005:AV1360

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
124176
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na auto-diefstal en opzettelijke misleiding door verzekerde

In deze zaak vorderde eiser, die een autoverzekering had afgesloten bij Ohra Schadeverzekeringen N.V., schadevergoeding na de diefstal van zijn auto. Eiser had op 28 mei 2004 aangifte gedaan van de diefstal, maar Ohra weigerde de schadevergoeding op basis van opzettelijke misleiding. De rechtbank oordeelde dat eiser onjuiste informatie had verstrekt over de aankoop en staat van de auto, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van opzettelijke misleiding. De rechtbank verwees naar artikel 8 lid 3 van de polisvoorwaarden, waarin staat dat bij opzettelijke misleiding het recht op uitkering vervalt. Eiser stelde dat zijn onjuiste verklaring het gevolg was van een misverstand en zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende in staat was om de verklaring te begrijpen en dat zijn verklaringen gedetailleerd en consistent waren. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van Ohra tot dat moment waren begroot op EUR 1.148,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 23 november 2005.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 124176 / HA ZA 05-380
Vonnis van 23 november 2005
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. F.T. Zoutberg te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
OHRA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. F.M. van Sloun te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Ohra genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juni 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 12 september 2005.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] heeft met ingang van 18 april 2003 een autoverzekering afgesloten bij Ohra met als verzekerd object een personenauto van het merk Ford, type Focus 1.8 DCI Trend met kenteken 67-JK-HJ.
2.2 Artikel 8 lid 3 van de overeengekomen polisvoorwaarden luidt: “Indien U of de verzekerde de opzet heeft gehad bij schade de maatschappij te misleiden, vervalt onmiddellijk ieder recht op uitkering”.
2.3 Op 28 mei 2004 heeft [eiser] bij de politie aangifte gedaan van inbraak in zijn woning op 27 mei 2004 waarbij de reservesleutel van zijn auto uit de woning werd ontvreemd en de auto, die voor de deur van de woning geparkeerd stond, werd gestolen.
2.4 Op 28 mei 2004 heeft [eiser] bij Ohra de diefstal van zijn auto gemeld. Naar aanleiding van deze schademelding heeft Ohra het onderzoeksbureau Dekra Nederland B.V., hierna Dekra, ingeschakeld.
2.5 Op 9 juni 2005 hebben medewerkers van Dekra [eiser] bezocht in zijn woning en een verklaring van [eiser] opgenomen. Deze verklaring is op schrift gesteld en door [eiser] op iedere pagina getekend. [eiser] heeft, voor zover hier van belang, verklaard:
“Ik heb de Nederlandse nationaliteit. Ik begrijp de Nederlandse taal in woord en geschrift goed. Alleen met de moeilijke Nederlandse woorden op schrift heb ik problemen.
De auto werd met een kilometerstand van ongeveer 17.000 kilometer op 16/04/03 voor
€ 19.800,- inclusief BTW gebruikt gekocht van onbekende particulier in een dorp rondom Utrecht.
De aankoopnota van de auto wordt niet overgelegd omdat er geen was afgegeven. Bij aankoop was de auto geheel schadevrij. De auto heeft, voor zover bekend, nooit eerder schade aan de motor gehad. De auto heeft, voor zover bekend, nooit enige andere schade gehad.
Ondergetekende was voor de geclaimde diefstal niet reeds bezig met inruil c.q. verkoop van de auto. Ondergetekende heeft zelf geen idee omtrent de dagwaarde van de auto.
Ik las een advertentie in de krant, ik weet niet welke krant, waarin deze auto te koop stond voor € 20.300,- als vraagprijs. Ik weet niet van welke dag deze krant was. Ik had mijn vorige auto, ook een Ford Focus, een aanrijding gehad. Deze was total-loss gegaan. Ik had deze auto gekocht met het geld van een doorlopend krediet. Ik had voor de auto ongeveer € 19.500,- van de Ohra gehad.
Ik heb gebeld voor die auto en ben daar alleen naartoe gereden. Ik heb de auto bekeken en heb na een paar dagen wederom gebeld. Ik ben toen weer met mijn auto daarnaar toe gegaan. Ik heb handgeld betaald, zijnde € 3.000,-. Ik heb toen het kentekenbewijs deel II en overschrijvingsbewijs meegenomen naar huis. Ik heb hier het kenteken op naam gezet. De volgende dag ben ik met de trein teruggegaan. Ik heb de rest van het geld betaald en de auto meegenomen. Ik heb het geld contant betaald. Ik heb daarbij het geld gebruikt dat ik van Ohra heb gekregen”
2.6 Uit nader onderzoek door Dekra is gebleken dat de auto een schadeverleden had. De auto was geregistreerd in het autoschade-systeem “Schade Verleden Pas” met de opmerking “totaalschade ten gevolge van brand”. Verder bleek dat de auto niet was aangekocht bij een particulier maar via internet bij Autobedrijf Auto-Didact, een bedrijf dat in schadeauto’s handelt. De aankoopprijs van de auto bedroeg € 8.800,-. De auto werd door Auto-Didakt overgebracht naar autobedrijf [betrokkene] te Hoofddorp, waar [eiser] als automonteur werkzaam is.
2.7 Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek door Dekra heeft Ohra bij brief van 5 juli 2004 aan [eiser] bericht dat de door hem geclaimde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat [eiser] opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Ohra heeft zich daarbij beroepen op artikel 8 lid 3 van de Polisvoorwaarden. Tevens heeft Ohra [eiser] bericht de auto- en rechtsbijstandverzekering tussentijds te zullen beëindigen en de gegevens van [eiser] op te nemen in het Incidentenregister en door te geven aan de Stichting CIS in Zeist.
Het geschil
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van Ohra tot betaling van de schade van [eiser] en Ohra te gelasten de gegevens van [eiser] door te halen in het Incidentenregister en in het register van de Stichting CIS te Zeist, onder verbeurte van een dwangsom en veroordeling van Ohra in de kosten van het geding.
3.2 [eiser] voert daartoe, samengevat, onder meer aan dat [eiser] niet opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met het oog op ten onrechte verkrijgen van een hogere verzekeringsuitkering. Tevens stelt [eiser] dat, zo hij al de intentie had gehad Ohra te misleiden, dit niet kan leiden tot (algeheel) verval van zijn recht op uitkering.
3.3 Ohra voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Op grond van de door partijen gesloten verzekeringsovereenkomst heeft [eiser] in geval van diefstal van zijn auto in beginsel recht op vergoeding van de daardoor door hem geleden schade.
4.2 Ohra heeft als meest vergaande verweer tegen de vordering van [eiser] de diefstal van de auto betwist. Ohra voert daartoe aan dat in het onderhavige geval concrete feiten en aanknopingspunten ontbreken die objectief aantonen dat de diefstal heeft plaats gevonden. Ohra stelt uitsluitend te beschikken over de verklaring van [eiser] waarover bij haar, gelet op de onjuiste mededelingen van [eiser] aangaande de aanschaf van de auto, gerede twijfel bestaat.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat ter zake van de diefstal de stel- en bewijsplicht rusten op [eiser]. Echter in een geval als het onderhavige, waar het gaat om diefstal van een geparkeerde auto, mogen daaraan geen al te zware eisen worden gesteld. In een dergelijk geval zal de verzekerde kunnen volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaats gevonden. Daarbij kan onder omstandigheden de enkele aangifte van diefstal in een door de politie opgemaakt proces-verbaal als voldoende bewijs worden aanvaard. [eiser] heeft aangifte gedaan bij de politie. Tevens blijkt uit het onderzoeksrapport van Dekra dat de medewerkers van Dekra bij hun bezoek aan de woning van [eiser] braakschade hebben gezien aan de voordeur van de woning. Dit ondersteunt de stelling van [eiser] dat in zijn woning is ingebroken. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat sprake is van diefstal van de auto.
4.4 Voorts heeft Ohra zich beroepen op artikel 8 lid 3 van de toepasselijke polisvoorwaarden waarin is bepaald dat indien [eiser] opzet heeft gehad bij schade Ohra te misleiden onmiddellijk ieder recht op uitkering vervalt. Ohra heeft daartoe aangevoerd dat [eiser] opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan over de koopprijs, herkomst en staat van de auto met het kennelijke doel de waardebepaling van de auto in zijn voordeel te beïnvloeden. Dit rechtvaardigt volgens Ohra een beroep op artikel 8 lid 3 van de polisvoorwaarden omdat een verzekeraar dient te kunnen vertrouwen op de informatie die een verzekerde verschaft omtrent de (omvang van de) geleden schade.
4.5 [eiser] erkent dat zijn verklaring zoals neergelegd in het rapport van Dekra feitelijk onjuist is. [eiser] stelt echter dat geen sprake is van het opzettelijk geven van een onjuiste voorstelling van zaken met het doel om een hogere verzekeringsuitkering te krijgen maar van een misverstand. [eiser] voert daartoe aan dat hij de Nederlandse taal slecht beheerst en dat hij ten gevolge van zijn slechte medische en psychische gesteldheid, veroorzaakt door een eerder auto ongeluk, een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Tevens heeft [eiser] verklaard dat hij de door hem aan Dekra afgelegde verklaring pas heeft gezien als een stuk in de door hem gevoerde Kort Geding procedure. Daardoor heeft hij deze verklaring niet kunnen nalezen en heeft hij niet kunnen protesteren tegen de inhoud daarvan.
4.6 Ohra heeft met betrekking tot de door [eiser] afgelegde verklaring opgemerkt dat Dekra altijd een kopie achterlaat van het verslag dat is gemaakt. Tevens wijst Ohra erop dat [eiser] iedere pagina van het verslag van de door hem afgelegde verklaring heeft ondertekend en dat er in de brief van Ohra van 5 juli 2004 , waarin een beroep op uitkering door Ohra wordt afgewezen, wordt verwezen naar de door [eiser] afgelegde verklaring.
4.7 De rechtbank oordeelt daarover als volgt. Vaststaat dat [eiser] tegenover Dekra een foutieve verklaring heeft afgelegd over de auto. De door [eiser] afgelegde verklaring ter zake van de aankoop van de auto is zeer gedetailleerd van aard. [eiser] verklaart uitgebreid over de wijze van aankoop, de betaling van de koopsom en de staat van de auto op het moment van de aankoop, dit alles in niet voor misverstand vatbare bewoordingen. De rechtbank leidt daaruit voorshands af dat sprake is van opzettelijke misleiding.
4.8 [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij de Nederlandse taal slecht beheerst maar tegenover Dekra heeft hij verklaard dat hij de Nederlandse taal in woord en geschrift goed begrijpt met uitzondering van moeilijke woorden op schrift. Van moeilijke woorden is in zijn verklaring geen sprake. Daarbij komt dat [eiser] de Nederlands nationaliteit heeft en dat het gaat om de aanschaf en de staat van een auto, iets waarvan [eiser], gezien zijn beroep van automonteur, geacht wordt verstand te hebben. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] op dit punt onvoldoende heeft gesteld om tot bewijs te worden toegelaten.
4.9 Ter zake van het beroep van [eiser] op een slechte medische en psychische gesteldheid ten gevolge van een auto-ongeluk overweegt de rechtbank dat [eiser] ter staving van deze stelling geen enkele medische verklaring overlegt, dit terwijl het bedoelde ongeluk, naar de rechtbank begrijpt, reeds enige jaren eerder heeft plaats gevonden. Ook anderszins onderbouwt [eiser] zijn stelling niet hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Dit betekent dat hij ook op dit punt onvoldoende heeft gesteld om tot bewijs van zijn stelling te worden toegelaten.
4.10 Het gevolg van bovenstaande is dat voldoende vaststaat dat [eiser] opzet heeft gehad bij schade de Ohra te misleiden. Ingevolge artikel 8 lid 3 van de toepasselijke polisvoorwaarden vervalt daarmee elk recht op uitkering.
4.11 [eiser] heeft voorts gesteld dat een algeheel verval van de uitkeringsplicht ontoelaatbaar is gezien de geringe ernst van de omissie van [eiser] en de betrekkelijk geringe gevolgen voor de hoogte van de door Ohra uit te keren schade-uitkering. De bijzondere omstandigheden van dit geval nopen Ohra tot het toepassen van een minder vergaande sanctie.
4.12 De rechtbank overweegt daarover als volgt. Artikel 7.17.1.14 lid 5 van het wetsvoorstel inzake de verzekeringsovereenkomst bepaalt dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringsnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 (te weten het verschaffen van informatie) niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Ook voor het thans geldende recht moet hiervan worden uitgegaan (HR 3-12-2004, NJ 2005,160). Uitgangspunt is dat, gezien de opzet tot misleiding, alleen in bijzondere omstandigheden aangenomen kan worden dat het (gehele) verval van de uitkering niet gerechtvaardigd is. De in de toelichting genoemde voorbeelden doen zich hier niet voor. Er is hier slechts sprake van één schadevordering ten aanzien waarvan de misleiding is gepleegd. Tevens bevatten de polisvoorwaarden de bepaling dat elk recht op uitkering vervalt ingeval van opzettelijke misleiding. Dit betekent dat zich hier geen dermate bijzondere omstandigheden voordoen die tot gevolg hebben dat het (gehele) verval van uitkering niet gerechtvaardigd is. Ook de stelling van [eiser] dat de door hem verstrekte foutieve informatie niet van belang is om de dagwaarde van de auto te bepalen wijst de rechtbank van de hand. Het is van algemene bekendheid dat de dagwaarde van een schade-auto, ook indien gerepareerd, lager is dan van een auto zonder schadeverleden.
4.13 Nu Ohra terecht een beroep heeft gedaan op verval van het recht op uitkering door [eiser] zal de rechtbank de vordering van [eiser] om Ohra te veroordelen tot betaling afwijzen. Dit heeft ook tot gevolg dat Ohra gerechtigd is de gegevens van [eiser] op te (laten) nemen in haar Incidentenregister en in het register van de Stichting CIS te Zeist nu dit, zoals door Ohra onweersproken is gesteld, volgt uit haar polisvoorwaarden. De rechtbank zal daarom ook deze vorderingen van [eiser] afwijzen.
4.14 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ohra worden begroot op:
- vast recht 244,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.148,00
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Ohra tot op heden begroot op EUR 1.148,00,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2005.