ECLI:NL:RBARN:2005:AV1041

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
110558
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag in het kader van een geschil tussen Dexia Bank Nederland N.V. en een consument

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, heeft de rechtbank op 30 november 2005 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Dexia Bank Nederland N.V. en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 6 juli 2005 vastgesteld dat de waarde van de prestatie van Dexia in totaal € 38.935,32 bedraagt, terwijl de verkoopprijs van de aandelen in totaal € 27.604,47 was. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] aan Dexia in beginsel de helft van het verschil tussen deze bedragen, zijnde € 5.665,43, moet betalen. Dit bedrag wordt als redelijk beschouwd, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde].

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat [gedaagde] in totaal € 8.398,41 aan Dexia heeft betaald, en dat Dexia dit bedrag aan [gedaagde] moet terugbetalen. De rechtbank heeft de vordering in reconventie van [gedaagde] toegewezen tot een bedrag van € 2.733,11, en de vorderingen in conventie en in reconventie voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft de gevorderde vertragingsrente toegewezen vanaf 25 augustus 2004, de datum waarop de vordering in reconventie is ingesteld.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat Dexia het bedrag aan [gedaagde] moet betalen, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld. Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en openbaar uitgesproken op 30 november 2005.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 110558 / HA ZA 04-392
Vonnis van 30 november 2005
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur en advocaat mr. M.E. Bosman.
Partijen zullen hierna Dexia en [gedaagde] genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 6 juli 2005;
- de akte uitlaten van Dexia;
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
2.1 De rechtbank volhardt bij voornoemd tussenvonnis van 6 juli 2005 (hierna: het tussenvonnis).
2.2 De rechtbank heeft bij dat tussenvonnis de zaak naar de rol verwezen teneinde Dexia in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent de door [gedaagde] betaalde rentebedragen onder beide WinstVerDriedubbelaars.
Dexia stelt dat [gedaagde] in totaal € 8.398,27 aan haar heeft voldaan, namelijk € 4.443,27 onder de overeenkomst met nummer 74283365 en € 3.955,- onder de overeenkomst met nummer 74281730. [gedaagde] stelt dat zij € 8.398,54 heeft betaald, namelijk € 4.443,54 onder de overeenkomst met nummer 74283365 en, gelijk Dexia stelt, € 3.955,- onder de overeenkomst met nummer 74281730. Gezien het zeer geringe verschil van € 0,27 tussen de opgaven van Dexia en [gedaagde] acht de rechtbank het niet in het belang van partijen om nader onderzoek naar de juistheid van die opgaven te doen. Om proces-economische redenen zal de rechtbank in het navolgende ervan uitgaan dat [gedaagde] rente tot een bedrag van in totaal € 8.398,41 aan Dexia heeft betaald. Dit bedrag zal Dexia derhalve aan [gedaagde] dienen terug te betalen (tussenvonnis r.ov. 2.10).
2.3 In het tussenvonnis is vastgesteld dat de waarde van de prestatie van Dexia in totaal € 38.935,32 bedraagt (r.ov. 2.12) en dat de verkoopprijs van de aandelen in totaal € 27.604,47 was (r.ov. 2.13).
2.4 Op de gronden in het tussenvonnis vermeld, brengt de redelijkheid, genoemd in art. 6:210 lid 2 BW, naar het oordeel van de rechtbank mee dat [gedaagde] aan Dexia in beginsel en nog afgezien van haar persoonlijke omstandigheden de helft van het verschil tussen de beide in r.ov. 2.3 genoemde bedragen, zijnde € 5.665,43, aan Dexia moet betalen. Dit bedrag is in beginsel redelijk.
2.5 De rechtbank zal beide te restitueren prestaties (€ 8.398,41 en € 5.665,43) verrekenen, waardoor een saldo van € 2.733,11 ten gunste van [gedaagde] resteert.
2.6 De rechtbank overweegt dat art. 6:278 BW niet van toepassing is, welke overweging berust op dezelfde gronden als de Commissie van Beroep DSI in r.ov. 5.8.5 van haar uitspraak van 27 januari 2005, KCHB nr. 91, heeft gedaan, welke rechtsoverweging, voorzover hier van belang, als volgt luidt:
“Uit hetgeen in de Toelichting Meijers is opgemerkt volgt dat art. 6:278 BW niet van toepassing is in een geval waarin ervan moet worden uitgegaan dat de stoot tot ongedaanmaking erop is gegrond dat de partij die daartoe overgaat zijn wederpartij, terecht, verwijt dat deze is tekortgeschoten in de hem betamende zorg door eerstbedoelde niet voldoende te waarschuwen voor het risico dat de waarde van de prestatie na uitvoering van de overeenkomst kan dalen als gevolg van koersdaling. Deze situatie doet zich hier voor; niet de situatie waarin de daling van de waarde van de prestatie na de uitvoering van de overeenkomst is gedaald als gevolg van een omstandigheid die niet in verband staat met het in zorg tekortschieten als zo-even bedoeld.”
2.7 De persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de uitkomst anders dan hiervoor overwogen dient te zijn.
2.8 [gedaagde] heeft haar stelling dat Dexia haar zorgplicht jegens [gedaagde] heeft geschonden en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld, in het licht van het daartegen van de zijde van Dexia gevoerde verweer onvoldoende onderbouwd. Dat zij daartoe wellicht ook niet in staat is geweest, nu ter comparitie is gesteld dat [gedaagde] ernstig ziek is en er nauwelijks informatie van haar te krijgen is, ligt in haar risicosfeer. Voor zover de vordering van [gedaagde] is gebaseerd op vermeend onrechtmatig handelen van Dexia, wordt deze dan ook afgewezen.
2.9 Uit het bovenstaande volgt dat de vordering in reconventie van [gedaagde] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.733,11 en dat de vorderingen in conventie en in reconventie voor het overige zullen worden afgewezen.
2.10 De gevorderde vertragingsrente zal worden toegewezen vanaf 25 augustus 2004, de datum waarop de vordering in reconventie is ingesteld.
2.11 De overige stellingen en verweren van partijen behoeven gezien al het bovenstaande niet te worden besproken.
2.12 Nu de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkander samenhangen en partijen over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1 veroordeelt Dexia aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 2.733,11 (tweeduizend zevenhonderd drieëndertig euro en elf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2004 tot de dag der voldoening,
3.2 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3 wijst af het meer of anders gevorderde,
3.4 compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2005.