ECLI:NL:RBARN:2005:AV1010

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71009/74241
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen op basis van onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking in een complexe aandeelhouderszaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, hebben eisers, bestaande uit aandeelhouders van Baan Company N.V., vorderingen ingesteld tegen meerdere gedaagden op basis van onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank heeft op 30 november 2005 uitspraak gedaan, waarbij de vorderingen van eisers zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de dagvaarding niet als obscuur libel nietig was verklaard en eisers ontvankelijk waren in hun vorderingen, zij er niet in geslaagd waren om een voldoende onderbouwing te geven voor hun claims. De rechtbank benadrukte dat de stellingen van eisers, mits bewezen, niet de vorderingen konden dragen. De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen werden afgewezen, evenals de subsidiaire vordering die was gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank concludeerde dat eisers niet hadden aangetoond dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld of dat er sprake was van ongerechtvaardigde verrijking ten koste van de eisers. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, die als in het ongelijk gestelde partijen werden beschouwd. Dit vonnis is van belang voor aandeelhouderszaken en de eisen die aan de onderbouwing van vorderingen worden gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummers: 71009 / HA ZA 01-268 en 74241 / HA ZA 01-876
Datum vonnis: 23 november 2005
Vonnis in gevoegde zaken
in de zaak met rolnummer 01-268 van
40. [eiser c.s.],
eisers,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaten mrs. L. Kerkman, A. Moszkowicz en F.H. Eymaal
te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
BAAN COMPANY N.V.,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaten mrs. M.W. Josephus Jitta, P. Roorda en A.K.C. Geelen
te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANENBURG GROUP B.V.,
gevestigd te Putten,
gedaagde,
procureur mr. F.P. Lomans,
advocaat mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANENBURG BUSINESS SYSTEMS HOLDING B.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
procureur mr. F.P. Lomans,
advocaat mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANENBURG BUSINESS SYSTEMS CENTRAL EUROPE HOLDING B.V.,
tot januari 2001 genaamd:
BAAN BUSINESS SYSTEMS CENTRAL EUROPE HOLDING B.V.,
gevestigd te Putten,
gedaagde,
procureur mr. F.P. Lomans,
advocaat mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam,
5. [gedaagde sub 5],
wonende te Putten,
gedaagde,
procureur mr. M.P.H. Winters,
advocaten mrs. R.B. Gerretsen en G.J.R. Kalsbeek te Rotterdam,
6. [gedaagde sub 6],
wonende te Barneveld,
gedaagde,
procureur mr. M.P.H. Winters,
advocaat mr. R.B. Gerretsen te Rotterdam,
en in de zaak met rolnummer 01-876 van
1. [eiser in gevoegde zaak],
h.o.d.n. HANDELSONDERNEMING WACA,
wonende te Kesteren, en 115 anderen,
eisers,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaten mrs. L. Kerkman, A. Moszkowicz en F.H. Eymaal
te Amsterdam,
tegen
dezelfde gedaagden
Het verdere verloop van de procedure in beide zaken
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 maart 2005, dat hierna kortweg als het tussenvonnis wordt aangeduid
- een brief van eisers aan de rechtbank, gedateerd 17 mei 2005, waarin wordt meegedeeld dat de eiser [een van de eisers] is overleden op 28 februari 2004 en dat namens zijn erfgenamen op 9 mei 2005 een akte tot aanzegging van schorsing van deze procedure is betekend aan de gedaagden
- de akte na tussenvonnis tevens houdende wijziging van eis van eisers
- de akte van depot d.d. 14 juni 2005, betreffende het depot van een cd-romschijf door eisers
- de antwoordakte tevens houdende verzet wijziging van eis van Baan Company N.V.,
- de antwoordakte tevens houdende verzet wijziging van eis van [gedaagden sub 5 en 6]
- de antwoordakte tevens houdende verzet wijziging van eis van Vanenburg Group B.V., Vanenburg Business Systems Holding B.V., Vanenburg Business Systems Central Europe Holding B.V. (voorheen genaamd Baan Business Systems Central Europe Holding B.V.)
- de op 24 oktober 2005 gehouden pleidooien.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
De wijziging van eis
De rechtbank merkt, om kennelijk gerezen misverstanden te voorkomen, allereerst op dat zij het bezwaar tegen de wijziging van eis bij repliek, in het tussenvonnis onder 1.2 en 2.2 heeft verworpen.
Eisers hebben bij akte aangegeven de eis tot (tussenvonnis onder 3.1) schadevergoeding van $ 25.236.000,-, subsidiair een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met wettelijke rente, te willen wijzigen in de eis gedaagden gezamenlijk en/of afzonderlijk te veroordelen aan iedere eiser afzonderlijk te betalen een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente.
De gedaagden verzetten zich tegen de wijziging van eis omdat deze zich niet zou verdragen met een goede procesorde. Voor zover zij daarmee willen betogen dat voor de wijziging na het tussenvonnis geen gelegenheid meer behoort te bestaan, verwerpt de rechtbank het verweer omdat eisers hun eis mogen wijzigen zolang er geen eindvonnis is gewezen. De gestelde strijd met de goede procesorde lijkt daarin te bestaan dat eisers volgens gedaagden nog steeds hun vordering op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd hebben en door de wijziging van de vordering van een concreet bedrag in een vordering van schadevergoeding op te maken bij staat, lijken te kunnen ontkomen aan hun verplichting de vordering te onderbouwen. Die redenering is echter niet juist. Ook een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, dient deugdelijk – wat in ieder geval betekent: zo, dat er behoorlijk verweer tegen kan worden gevoerd – te zijn onderbouwd. Ondeugdelijkheid van de inhoudelijke onderbouwing is geen grond om een wijziging van eis niet toe te laten. De rechtbank acht dus het verzet ongegrond.
Hiermee geeft de rechtbank overigens nog geen antwoord op de vraag of de vordering op dit onderdeel deugdelijk is onderbouwd.
De vordering van [een van de eisers]
[een van de eisers] is overleden op 28 februari 2004. Nadien is zijdens eisers gerepliceerd en de eis gewijzigd (13 oktober 2004) en een uitstelverzoek voor het nemen van een akte gedaan op 13 april 2005, nadat op 23 maart 2005 vonnis was gewezen.
Gedaagden betogen dat de schorsing van de procedure geen werking heeft.
De hier bedoelde proceshandelingen zijdens eisers kunnen voor wat de vordering van [een van de eisers] betreft na het overlijden van [een van de eisers] niet anders zijn verricht dan door/voor de erfgenamen van [een van de eisers]. Deze zijn daarmee partij in dit geding geworden. De mededeling op 9 mei 2005 van schorsing van de procedure voor zover deze wordt gevoerd door [een van de eisers] in verband met het overlijden van de eisende partij, mist dan ook rechtskracht omdat op dat moment die eisende partij niet de overleden [een van de eisers] was, maar werd gevormd door de erven [een van de eisers].
Een andere uitleg van art. 225 lid 1 en 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zou meebrengen dat het na het overlijden van een procespartij de erfgenamen vrij zou staan voort te procederen tot een – willekeurig – moment waarop zij voor schorsing zouden kiezen. Dit is in strijd met de bedoeling van de wet, die is: na overgang van het procesbeleid op de erven deze de gelegenheid bieden voor onderzoek op grond waarvan zij kunnen beslissen tot voortzetting of staking van de procedure.
De schorsing moet dan ook worden geacht te zijn ingeroepen met een ander doel dan waarvoor de mogelijkheid van schorsing is verleend (namelijk uitstel voor het nemen van de akte waarom in het tussenvonnis was gevraagd), zodat zij nietig is (art. 3:13 BW).
De procedure wordt dus voor zover gevoerd zijdens [een van de eisers], niet als geschorst beschouwd.
Het antwoord van eisers op de vragen in het tussenvonnis en de reacties daarop
De rechtbank heeft in het tussenvonnis aangegeven dat zij dient te beschikken over een overzicht van het bezit aandelen Baan per eiser, dat in ieder geval dient in te houden het aantal gehouden aandelen, de aankoopdatum of -data, de aankoopprijs, de verkoopdatum of -data, de verkoopprijs met een specificatie als in het tussenvonnis onder 4.2 bedoeld. Om aan dit verzoek te voldoen hebben eisers een CD-rom-schijf gedeponeerd ter griffie, waarop per eiser een aantal gegevens is opgenomen. Om deze gegevens te verkrijgen heeft Stichting De Keursteen na de datum van het tussenvonnis aan eisers een door hun advocaat opgestelde en door ieder der eisers in te vullen vragenlijst toegestuurd bij brief van 15 april 2005, die onder meer als volgt luidt.
In de procedure die door u en een aantal andere (voormalige) aandeelhouders van Baan Company N.V. (...) is aangespannen (...) heeft de rechtbank te Arnhem op 23 maart 2005 een tussenvonnis gewezen. In genoemde tussenvonnis heeft de rechtbank onder andere overwogen dat zij aanvullende informatie van u nodig heeft, alvorens zij zich een oordeel over de zaak kan gaan vormen. De rechtbank heeft met name behoefte aan een specificatie van de gevorderde bedragen per eiser (...).
In een eerder stadium van de procedure is door een aantal eisers reeds informatie verstrekt, doch deze informatie is niet volledig althans komt niet geheel overeen met de nú door de rechtbank gevraagde informatie.
Wij zenden u daarom bijgaand een door Moszkowicz Advocaten te Maastricht opgesteld vragenformulier (...).
Het is wezenlijk dat wij het formulier zo spoedig mogelijk (...) van u retour hebben ontvangen. Mochten wij het formulier niet tijdig van u ontvangen dan zal de rechtbank met uw vordering in beginsel geen rekening houden en bestaat het risico dat uw vordering op grond van onvoldoende informatie wordt afgewezen.
Op het bijgevoegde formulier diende per eiser te worden aangegeven
- hoeveel aandelen Baan Company hij op 1 mei 1995 bezat,
- hoeveel aandelen Baan Company hij tussen 1 mei 1995 en 1 september 1999 heeft gekocht, en wanneer en tegen welke koers dat dan gebeurd is,
- hoeveel aandelen Baan Company hij tussen 1 mei 1995 en 1 september 1999 heeft verkocht, en wanneer en tegen welke koers dat dan gebeurd is,
- wat het bedrag is van de door hem geleden schade, bestaande in koersverlies en transactiekosten,
- of hij op het moment van beantwoording van de vragenlijst nog aandelen Baan Company heeft die hij in de periode van 1 mei 1995 tot 1 september 1999 heeft gekocht, en hoeveel dat er dan zijn.
De rechtbank heeft voorts eisers de gelegenheid geboden aan te geven waarin het onrechtmatig handelen van de [gedaagden sub 5 en 6] tegenover de individuele eisers heeft bestaan. De redenen waarom de onrechtmatige mededelingen hun moeten worden toegerekend, liggen volgens eisers in de omstandigheid dat zij destijds statutair bestuurder ([gedaagde sub 5]) en commissaris ([gedaagde sub 6]) van Baan Company en Vanenburg Group waren, maar daarnaast ook houder van ten minste 47,6% van de aandelen Baan Company, zodat zij het volledige beleid van de gedaagden 1 tot en met 4 bepaalden, terwijl zij door deze bijzondere positie wisten althans kunnen worden geacht te hebben geweten dat de mededelingen onjuist althans misleidend waren.
In de antwoordaktes geven alle gedaagden – kort en in hoofdzaak aangeduid – aan dat eisers nog steeds tekortschieten in het voldoen aan hun stelplicht met name wat het causaal verband tussen een aantal gestelde feiten en de gestelde schade betreft.
De verdere beoordeling van de op onrechtmatige daad gefundeerde vordering naar aanleiding van de inhoud van de aktes en de pleidooien
De rechtbank heeft de gegevens die hiervoor onder 2.7 zijn bedoeld, inderdaad van eisers gevraagd. Aan de opsomming van die benodigde gegevens heeft zij in het tussenvonnis echter toegevoegd dat in het algemeen uit het totaal van de door eisers verschafte en te verschaffen gegevens duidelijk zal moeten zijn dat (bepaalde) verweten gedragingen tot schade bij iedere eiser afzonderlijk hebben geleid en hoe groot die schade is.
Eisers hebben geen collectieve actie ingesteld in de zin van artikel 3:305a BW. Dat ligt voor de hand waar zij schadevergoeding vorderen en genoemd artikel die vordering uitsluit. Deze keuze leidt er echter toe dat er schadevergoeding wordt gevorderd op grond van onrechtmatig handelen jegens alle eisende partijen. Het gaat dus om vierhonderdzestig vorderingen uit onrechtmatige daad. Om tot toewijzing van elk daarvan te kunnen komen, dient de rechtbank op grond van zijn stellingen per eiser te kunnen beoordelen of door één of meer van de gedaagden jegens hem onrechtmatig is gehandeld, of hij dientengevolge schade heeft geleden en of deze schade geheel of gedeeltelijk kan worden toegerekend aan één of meer van de gedaagden die onrechtmatig hebben gehandeld.
Reeds doordat één algemeen feitenrelaas door eisers is gehouden, zonder dat deze feiten te herleiden zijn tot feiten en omstandigheden die voor iedere individuele eiser een rol hebben gespeeld, voldoet hun betoog niet aan de onder 2.11 bedoelde criteria. De onder 2.7 bedoelde gegevens veranderen daar niets aan omdat zij niet zijn geplaatst in het kader van een redenering die de vordering per eiser, met name op het punt van de causaliteit, kan dragen. Uit de gegevens is slechts aannemelijk geworden dat de eisers in de te dezen relevante periode eigenaar van aandelen Baan Company zijn geweest. Zelfs is niet aannemelijk dat zij allen verlies hebben geleden op deze aandelen en voor zover dat wél aannemelijk is, ontbreekt de redenering die kan leiden tot aansprakelijkheid van één of meer gedaagden zoals bedoeld onder 2.11.
In de akte waarbij de CD-romschijf een bijlage vormt, gaan eisers niet op de onder 2.10 bedoelde overweging in het tussenvonnis in. Het is gebleven bij het los verschaffen van de onder 2.7 genoemde gegevens per eiser.
De slotsom moet op dit onderdeel zijn dat, hoewel de dagvaarding niet als obscuur libel nietig is verklaard en eisers ontvankelijk zijn geacht in hun vorderingen, zij er – ondanks de daarop gerichte vragen van de gedaagden en de vragen van de rechtbank in het tussenvonnis – niet toe over zijn gegaan een onderbouwing van die vorderingen te geven die zodanig is dat hun stellingen, mits bewezen, de vorderingen kunnen dragen. De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen moeten dus worden afgewezen.
Een overweging ten overvloede ten aanzien van de op onrechtmatige daad van de [gedaagden sub 5 en 6] gefundeerde vordering
Het betoog waarmee eisers trachten aan te geven waarin het onrechtmatig handelen van de [gedaagden sub 5 en 6] tegenover ieder van hen heeft bestaan kan ook los van hetgeen onder 2.13 is overwogen, niet tot de conclusie leiden dat zij onrechtmatig hebben gehandeld. Allereerst is dit het geval omdat ook hier niet met de collectiviteit kan worden volstaan. In de tweede plaats is niet relevant dat de [gedaagden sub 5 en 6] ten tijde van de gewraakte mededelingen – wat er ook van de inhoud daarvan zij – statutair bestuurder ([gedaagde sub 5]) en commissaris ([gedaagde sub 6]) van Baan Company en Vanenburg Group waren, en houder van ten minste 47,6% van de aandelen Baan Company, ook niet als zij daarmee inderdaad, zoals eisers stellen, het volledige beleid van de gedaagden 1 tot en met 4 bepaalden en wisten althans kunnen worden geacht te hebben geweten dat de mededelingen gedaan namens de rechtspersonen onjuist althans misleidend waren.
Eisers zeggen immers niet anders dan dat onrechtmatig handelen van de rechtspersoon kan worden toegerekend aan de beleidsbepaler. Die stelling vindt geen steun in het recht.
Het omgekeerde van de stelling is juist: een onrechtmatig handelen van de beleidsbepaler in zijn functie kan de rechtspersoon als eigen onrechtmatig handelen worden aangerekend. Voor het toerekenen van onrechtmatig handelen van de rechtspersoon – als daarvan al sprake is, wat in deze zaak, het zij herhaald, niet is komen vast te staan – aan de beleidsbepaler is geen ruimte tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen waardoor de beleidsbepaler (tevens) persoonlijk onrechtmatig handelt. Van het laatste is in deze zaak niets gesteld of gebleken.
De verdere beoordeling van de op ongerechtvaardigde verrijking gefundeerde vordering naar aanleiding van de inhoud van de aktes en de pleidooien
Subsidiair is de eis gebaseerd op de stelling dat er aan de zijde van gedaagden sprake is van ongerechtvaardigde verrijking omdat zij met voorkennis omtrent interne informatie hoge koerswinsten op de verkoop van eigen aandelen Baan hebben gerealiseerd welke zijn afgewenteld op de grote koersverliezen van eisers.
Ook ten aanzien van deze stelling vergt de opzet van de procedure een uiteenzetting door eisers waaruit, mits de gestelde feiten komen vast te staan, volgt dat één of meer van de gedaagden ongerechtvaardigd is/zijn verrijkt ten koste van één of meer eisers, die daarbij met name genoemd moeten worden en dat het redelijk is de schade van die eiser(s) te vergoeden. Het algemene betoog dat eisers op dit punt houden, voldoet niet aan deze eis. Zij laten geheel in het midden wie van de eisers dit betreffen zou en voor welke bedragen, terwijl eveneens onduidelijk is welke van de gedaagden verrijkt zouden zijn.
Het voorgaande betekent dat ook op de subsidiaire grondslag de vordering moet worden afgewezen.
Slotoverwegingen
Op de stelling dat onrechtmatig is gehandeld doordat op 27 november 2001 een besluit tot ontbinding van Baan is genomen, waarover in het tussenvonnis is overwogen dat eisers er geen consequenties aan hebben verbonden, zijn eisers niet meer teruggekomen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Eisers zullen daarbij als in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van deze procedures worden verwezen.
Tot het salaris van de procureur behoren bij elk van de drie procureurs van gedaagden de kosten van de eis in het incident in de procedure HA ZA 01-268 waarop nog niet beslist is. Voor het overige zijn de procureurskosten na de voeging van de zaken dus steeds slechts één maal gemaakt.
De veroordeling in de proceskosten zal hoofdelijk zijn omdat dit door alle gedaagden verzocht is, tegen dat verzoek geen verweer is gevoerd en reeds het belang van een beperking van de nakosten – die van betekening van het vonnis – dat rechtvaardigt.
De kosten aan de zijde van Baan Company N.V. c.s. worden begroot op:
- vast recht (01-268) € 3.396,54
- vast recht (01-876) 3.396,54
- salaris procureur (01-268) 3.211,00
- idem in beide zaken 14.449,50 (4,5 × tarief € 3.211,00)
Totaal € 24.453,58
De kosten aan de zijde van Vanenburg Group B.V., Vanenburg Business Systems Holding B.V., Vanenburg Business Systems Central Europe Holding B.V. worden begroot op:
- vast recht (01-268) € 3.396,54
- vast recht (01-876) 3.396,54
- salaris procureur (01-268) 3.211,00
- idem in beide zaken 14.449,50 (4,5 × tarief € 3.211,00)
Totaal € 24.453,58
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] worden begroot op:
- vast recht (01-268) € 3.396,54
- vast recht (01-876) 3.396,54
- salaris procureur (01-268) 3.211,00
- idem in beide zaken 14.449,50 (4,5 × tarief € 3.211,00)
Totaal € 24.453,58
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt de eisers hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover er één betaalt, ook iedere andere eiser daardoor zal zijn gekweten, in de proceskosten,
- aan de zijde van Baan Company N.V. c.s. tot op heden begroot op € 24.453,58,
- aan de zijde van Vanenburg Group B.V., Vanenburg Business Systems Holding B.V., Vanenburg Business Systems Central Europe Holding B.V. tot op heden begroot op € 24.453,58 en
- aan de zijde van de [gedaagde sub 5] en [gedaagde[gedaagde sub 6] tot op heden eveneens begroot op € 24.453,58,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.D.A. den Tonkelaar, O. Nijhuis en F.M.A. ‘t Hart en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2005.