ECLI:NL:RBARN:2005:AV1005

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
110660
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de erven voor schade door mishandeling op windmolenpark

In deze zaak vordert eiser een verklaring voor recht dat de erven van betrokkene 4 volledig aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een voorval op 18 oktober 2001. Dit voorval vond plaats op een windmolenpark in Freisen, Duitsland, waar eiser en betrokkene 4 in een handgemeen verwikkeld raakten. Eiser stelt dat hij door betrokkene 4 met een ijzeren stang is geslagen en dat hij daarna is gewurgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat betrokkene 4 eiser heeft mishandeld, zoals blijkt uit getuigenverklaringen. De erven van betrokkene 4 erkennen aansprakelijkheid voor 50% van de schade, maar betwisten de toedracht van het voorval zoals door eiser is gesteld.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en geconcludeerd dat de getuigenverklaringen een consistente weergave geven van de gebeurtenissen. De rechtbank heeft de erven van betrokkene 4 toegelaten tot het tegenbewijs dat eiser niet op de door hem gestelde wijze is aangevallen. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor het opgeven van getuigen en verdere bewijslevering. De rechtbank heeft ook bepaald dat hoger beroep tegen dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis. Dit vonnis is uitgesproken op 30 november 2005 door rechter J.T.G. Roovers.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 127559 / HA ZA 05-999
Datum vonnis: 30 november 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. W.D. Huizinga,
advocaat mr. J.W. Janssens te Utrecht,
tegen
[gedaagde], in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarigen:
1. [betrokkene 1],
2. [betrokkene 2],
3. [betrokkene 3],
welke minderjarigen de erfgenamen zijn van
[betrokkene 4],
feitelijk en juridisch wonende te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘[eiser]’ en ‘de erven [betrokkene 4]’ worden genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2005;
- de brieven met bijlagen van de erven [betrokkene 4] van 3 en 14 oktober 2005;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 oktober 2005.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 [eiser] en de heer [betrokkene 4], verder: [betrokkene 4], hebben op 18 oktober 2001 een handgemeen gehad op een windmolenpark in Freisen (Duitsland). Aan dat voorval lagen zakelijke meningsverschillen tussen hen ten grondslag.
2.2 Direct na het voorval is [eiser] onderzocht in een ziekenhuis in Duitsland, waar hij één dag verbleef. Nadien heeft [eiser] zich onder behandeling gesteld van artsen te Zwolle. Door de cardio-thoracaal chirurg [betrokkene 5] aldaar is op 6 november 2001 bij [eiser] een operatie uitgevoerd omdat een staaldraad van het borstbeen was gebroken, welke draad in juli 2001 bij een hartoperatie was geplaatst.
2.3 Bij op tegenspraak gewezen vonnis van 21 juli 2003 is [betrokkene 4] door de Duitse strafrechter (Amtsgericht Neunkirchen) wegens ‘gefährlicher Körperverletzung’ veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 9 maanden. Daartoe is bewezen verklaard:
Der Angeklagte hat vermittels eines gefährlichen Werkzeuges Eisenstange mehrfach auf den Zeugen [eiser] eingeschlagen. Er hat dies bewusst und gewollt, mithin vorsätzlich getan und dabei entsprechende Verleztzungen bei dem Zeugen [eiser] hervorgerufen.
Deze bewezenverklaring heeft de Duitse strafrechter onder meer gebaseerd op een vijftal getuigenverklaringen die deel uitmaken van het strafdossier. Deze getuigen zijn ook op de terechtzitting gehoord.
In de in het vonnis weergegeven verklaringen van de getuigen staat onder meer:
getuige [getuige 1]:
Der Angeklagte nahm eine Stange, ein Stehbolzen, schlug Herrn [eiser] die Beine weg, der kam aus der Gondel raus, der Angeklagte setzte an und wollte ihm mit der Stange auf den Kopf schlagen. Ich schubste ihn, da hat er nur die Schulter getroffen.
getuige [getuige 2]:
Ich habe gesehen, wie der Angeklagte auf Herrn [eiser] zugegangen ist und die aneinander kamen.
getuige [getuige 3]:
Ich (..) habe gesehen, wie Herr [betrokkene 4] mit einem Bolzen gegen die Beine von Herrn [eiser] schlug und dieser zu Boden fiel. (..) [betrokkene 4] nahm einem neuen Bolzen und versuchte, auf den Kopf des Herrn [eiser] zu hauen. Herr [getuige 1] ging aber dazwischen. [betrokkene 4] versuchte dann den [eiser] zu erwürgen, andere Leute kamen, um die auseinanderzuholen.
getuige [getuige 4]:
Der Angeklagte kam angelaufen und schlug Herrn [eiser] mit der Eisenstange in die Beine. Als der weglaufen wollte, warf sich der Angeklagte auf ihn. Herr [eiser] konnte sich befreien, der Angeklagte stürzte sich nochmal auf ihn und sprang ihm an die Kehle.
getuige [getuige 5]:
Herr [betrokkene 4] sagte, ich versuche mit Herrn [eiser] zu reden, ich blieb im Auto. Dann sah ich, dass Herr [eiser], [betrokkene 4] und Herr [getuige 1] stritten, [betrokkene 4] griff an Herrn [eiser], der war in der Offnung von der Turbine und mit seinem Handy beschäftigt. Es gab ein Gerangel, dann lagen alle 3 auf dem Bodem.
2.4 In een op 3 december 2002 door notaris van Zaal te Hattem opgemaakte akte is een ten overstaan van de notaris onder ede door de heer [getuige 3] afgelegde verklaring opgenomen. Daarin staat onder meer over het voorval op 18 oktober 2001:
Op achttien oktober tweeduizend één tijdens de demontage van een windmolen te Freisen, stond ik in de mast van deze molen. Ik kwam de mast uit, stond op het bordes en zag dat de heer [eiser], die in de naaf van de windmolen stond naar beneden viel blijkbaar tengevolge van een slag met een lange wiekbout gegeven door de heer [betrokkene 4]. Ik liep hierop toe en stond daarna als aan de grond genageld door het volgende feit:
[eiser] krabbelde overeind en liep van de neuskegel weg, [betrokkene 4] pakte een verlengbuis en sloeg in de richting van het hoofd van de heer [eiser]. Gelukkig tengevolge van het ingrijpen van de boer [getuige 1] raakte hij niet zijn hoofd maar hem namelijk op zijn schouder en stortte [eiser] neer. Daarna probeerde [betrokkene 4] hem op de grond te wurgen.
2.5 Door [betrokkene 4] is tegen het strafvonnis hoger beroep ingesteld. Vanwege het overlijden van [betrokkene 4] op 8 augustus 2003 heeft dit hoger beroep geen vervolg gekregen.
2.6 [eiser] heeft in twee kort gedingen tevergeefs een voorschot op schadevergoeding gevorderd. In 2002 vorderde hij van [betrokkene 4] daartoe € 150.000,- en in 2003 van de erven [betrokkene 4] € 75.000,-.
2.7 Door de aansprakelijkheidsverzekeraar van (de erven) [betrokkene 4], ABN Amro, is 50% aansprakelijkheid erkend. Voorts is door ABN Amro aan [eiser] onder algemene titel een voorschot betaald van € 15.000,-.
3. Het geschil
3.1 [eiser] vordert een verklaring voor recht dat de erven [betrokkene 4] volledig aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het voorval op 18 oktober 2001 met de veroordeling tot vergoeding van al die schade vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2001, nader op te maken bij staat. Aan zijn vorderingen legt [eiser] de vastgestelde feiten ten grondslag waaruit naar zijn oordeel volgt dat [betrokkene 4] onrechtmatig heeft gehandeld door hem te mishandelen. Die mishandeling bestond eruit dat hij door [betrokkene 4] met een ijzeren stang tegen zijn knie, op zijn schouder en tegen zijn hoofd is geslagen en dat hij, na door deze klappen ten val te zijn gekomen, bij de hals gegrepen is waarbij zijn keel dicht is geknepen. Door de mishandeling stelt [eiser] diverse letsels te hebben opgelopen als gevolg waarvan hij tot 1 september 2002 volledig arbeidsongeschikt is geweest terwijl hij nadien nog slechts gedeeltelijk werkt. De schade is nog niet nader vast te stellen, aldus [eiser], en hij is doende daarvan nadere bewijsstukken te verzamelen.
3.2 De erven [betrokkene 4] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij erkennen aansprakelijkheid voor de door [eiser] geleden en te lijden schade als gevolg van het voorval op 18 oktober 2001 voor (niet meer dan) 50%. Daartoe betwisten zij specifiek dat er sprake is geweest van een eenzijdige mishandeling door [betrokkene 4] waarbij hij [eiser] met een ijzeren stang geslagen heeft en/of bij de hals heeft gegrepen en de keel heeft dichtgeknepen. Er heeft tussen [eiser] en [betrokkene 4] slechts een handgemeen plaatsgevonden waarbij over en weer aan elkaar getrokken en geduwd is, aldus de erven, welk handgemeen is ontstaan nadat [eiser] weigerde met [betrokkene 4] te praten en [betrokkene 4] (mede) daarom kwaad is geworden, [eiser] bij de kraag en arm heeft gepakt waarna hij [eiser]’s mobiele telefoon afnam. Door bij het handgemeen (ook) zelf te duwen en te trekken, maar ook gezien alle omstandigheden van het geval waaronder het zakelijke geschil en de feitelijke situatie ter plaatse, heeft [eiser] eigen schuld zodat hij een deel van de (eventuele) gevolgen van het handgemeen zelf dient te dragen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 In het verweer van de erven [betrokkene 4] ligt -mede- de betwisting besloten van de door [eiser] gestelde toedracht van het voorval. Naar de hoofdregel van bewijslastverdeling van artikel 150 Rv. rust daarom op [eiser] de bewijslast daarvan. Daaraan doet niet af dat de aansprakelijkheid voor 50% is erkend nu dat vanuit het perspectief van de erven [betrokkene 4] ziet op een andere feitenconstellatie en derhalve niet verward mag worden met het, daarnaast nog, gevoerde eigen schuld verweer. De stelplicht en bewijslast van omstandigheden die op grond van artikel 6:101 BW aan [eiser] kunnen worden toegerekend, rust wel op de erven [betrokkene 4].
De toedracht van het voorval
4.2 Voorop gesteld wordt dat het vonnis van de Duitse strafrechter, dat non-existent is geworden omdat [betrokkene 4] is overleden tijdens het daartegen ingestelde hoger beroep, nooit dwingend bewijs had kunnen opleveren. Dat is op grond van artikel 161 Rv. immers alleen weggelegd voor een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis van de Nederlandse strafrechter. Anders dan de erven [betrokkene 4] menen betekent dat echter niet dat het tegen [betrokkene 4] gewezen vonnis van de Duitse strafrechter helemaal geen betekenis heeft. Het vonnis als zodanig is een schriftelijk stuk waaraan vrije bewijskracht toekomt. Dat geldt uiteraard ook voor de inhoud van de verklaring van [getuige 3] in de daartoe opgemaakte notariële verklaring (zie onder 2.4).
4.3 Waar het gaat om het strafvonnis is in de eerste plaats van belang dat gesteld noch gebleken is dat de procedure niet heeft voldaan aan het beginsel van een eerlijk proces zoals is neergelegd in het eerste lid van artikel 6 EVRM. Door de Duitse strafrechter zijn getuigen op de terechtzitting gehoord en [betrokkene 4] heeft de gelegenheid gehad (en benut) om vragen te stellen aan de getuigen. Het komt dan aan op de uit het vonnis blijkende inhoud van de door de getuigen afgelegde verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit, waar het de details betreft die ertoe doen, een zodanige mate van overeenstemming in waarneming van het beslissende merendeel van de getuigen dat aangenomen moet worden dat het voorval inderdaad grotendeels is verlopen op de wijze die [eiser] schetst. Dat komt erop neer dat hij door [betrokkene 4] plotseling is aangevallen, waarbij [betrokkene 4] eerst met een ijzeren stang tegen de benen van [eiser] heeft geslagen en daarna tegen diens schouder. Als gevolg daarvan is [eiser] gevallen en heeft [betrokkene 4] zich op hem gestort waarbij hij heeft geprobeerd de keel van [eiser] dicht te knijpen. Anders dan [eiser] stelt blijkt uit de getuigenverklaringen niet dat hij ook tegen het hoofd is geslagen. Dat heeft de getuige [getuige 1] nu juist kunnen verhinderen. In deze procedure is van de zijde van de erven [betrokkene 4] niet een zodanige analyse van de uit het vonnis blijkende getuigenverklaringen gepresenteerd, dat twijfel zou kunnen rijzen aan de hiervoor weergegeven bewijswaardering. De erven [betrokkene 4] hebben ermee volstaan te wijzen op de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 5], maar daaruit volgt slechts dat zij het handgemeen niet (goed) hebben gezien. Dat is onvoldoende om de stellige verklaringen van de andere getuigen te weerspreken.
4.4 Reeds op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat voorshands bewezen is dat [betrokkene 4] [eiser] heeft mishandeld op de wijze die onder 4.3 is uiteengezet en dat daarmee het gestelde onrechtmatig handelen van [betrokkene 4] is gegeven.
Dat oordeel wordt nog versterkt door de aanvullende verklaring van [getuige 3]. Het is aan de erven [betrokkene 4] dit bewijsvermoeden te weerleggen en zij zullen daartoe, overeenkomstig hun aanbod, in de gelegenheid worden gesteld.
Eigen schuld van [eiser]
4.5 De rechtbank begrijpt uit het verweer van de erven [betrokkene 4] dat de eigen schuld van [eiser] betrekking heeft op de zakelijke voorgeschiedenis en de feitelijke situatie ter plaatse die erop neerkomt dat [eiser] bleef telefoneren en weigerde met [betrokkene 4] te praten. Voorzover het verweer ook betrekking heeft op het feitelijk verloop van het voorval als zodanig, en het beweerde aandeel daarin van [eiser], wordt voorshands niet aangenomen dat het juist is (zie onder 4.3) en is het aan de erven [betrokkene 4] om zulks in het kader van de voor waar aangenomen toedracht te weerleggen.
4.6 De overige omstandigheden zijn rechtens irrelevant. Zij kunnen anders gezegd niet leiden tot het oordeel dat de door [eiser] geleden en te lijden schade mede een gevolg is van aan hem toerekenbare omstandigheden. Wat er ook zij van de zakelijke voorgeschiedenis die de erven [betrokkene 4] uitvoerig hebben geschetst, die kan niet causaal zijn aan de mishandeling als zodanig. Evenmin geldt dat voor de gestelde houding van [eiser], direct voorafgaand aan de aanval van [betrokkene 4]. Dat [eiser] bleef telefoneren betekent nog niet dat hij daardoor het fysiek geweld heeft uitgelokt.
4.7 Het zelfstandig beroep op eigen schuld faalt derhalve. Voor een bewijsopdracht in dat opzicht is geen aanleiding. Een eventueel aandeel van [eiser] in de toedracht van het handgemeen, en het daaraan te relateren letsel, zal beoordeeld worden in het kader van het aan de erven [betrokkene 4] op te dragen tegenbewijs.
Verdere afdoening van het geschil
4.8 Zoals op de comparitie reeds duidelijk is gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat een verwijzing naar de schadestaat procedure niet nodig is. Het moet mogelijk zijn voor [eiser] om zijn vordering al in dit geding concreet te formuleren. Weliswaar heeft [eiser] iets anders gesteld maar hij heeft op geen enkele wijze toegelicht welke moeilijkheden hij daarbij zou ondervinden. Daar wordt dan niet van uitgegaan en [eiser] dient er rekening mee te houden dat hij na de (eventuele) bewijslevering de door hem geleden en te lijden schade alsnog concreet dient te benoemen, onderbouwen en begroten.
4.9 In afwachting van de bewijslevering bedoeld onder 4.4 wordt iedere verdere beslissing aangehouden. Hoger beroep tegen dit vonnis is alleen mogelijk tegelijk met dat van het eindvonnis.
De beslissing
De rechtbank
laat de erven [betrokkene 4] toe tot het (tegen)bewijs dat [eiser] niet door [betrokkene 4] op 18 oktober 2001 is aangevallen op de wijze die onder 4.3 voorshands voor waar is aangenomen,
bepaalt dat, voor zover de erven [betrokkene 4] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. J.T.G. Roovers) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (in beginsel op een maandag),
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met maart 2006, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd,
verwijst in het geval de erven [betrokkene 4] afzien van bewijslevering, de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiser] voor het onder 4.8 beschreven doel,
bepaalt dat, voor zover partijen in verband met de getuigenverhoren zich nog van (schriftelijke) (bewijs)stukken willen bedienen, zij deze stukken uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe zullen zenden,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 30 november 2005.
De griffier: De rechter: